Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig L«v«n
Lotgevallen van
Albert Heiman
ER is een tijd geweest, de eerste eeuw van de
boekdrukkunst, dat de grote uitgevers, die
tevens ook drukkers waren, zich kenmerkten als
mannen van buitengewone beschaving, geleerden
zelfs, die als het zo te pas kwam, hun eigen uit
gaven niet alleen verbeterden en aanvulden, maar
zelf ook in staat waren tot het schrijven van zeldzaam
erudiete boeken. Die tijden zijn lang voorbij, en al
zou ik niet gaarne beweren dat het ras is uitge
storven van degenen, die de traditie van die oude
uitgevers mannen als Froben, Plantin of Manutius
hooghouden, wie het werk van de uitgevers in
binnen- en buitenland gadeslaat en een vrij groot
aantal van hen persoonlijk kent, zal moeten toe
geven dat de meesten van hen zozeer door de com
merciële eisen van hun beroep in beslag genomen
worden, dat er voor geleerdheid of kunstbeoefening
niet veel plaats meer overblijft. Onder de heden
daagse uitzonderingen zijn er enkele grote namen,
zoals die van Bernard Grasset of Stanley Unwin;
even ongewone verschijningen feitelijk, als de
nederlandse uitgevers die hun eer nog in iets anders
stillen dan in het bewijzen dat zij goede zakenlieden,
of op zijn best nog maecenassen" zijn.
Des te plezieriger is het, te kunnen wijzen op
een van die sympathieke uitzonderingen uit ons
eigen taalgebied, te meer nu het iemand betreft
die n als uitgever een voortreffelijke staat van
dienst heeft, n op literair gebied zich menigmaal
van een zeer verdienstelijke productieve kant
heeft leren kennen, n als geschiedschrijver van
zijn eigen stiel thans bewezen heeft, hoe nuttig
het kan zijn dat een vooruitstrevend man historisch
georiënteerd is, en zijn werk in het heden vrucht
baarder weet te maken door het in een
onverbrek lijk verband te zien met een groots verleden.
Ik bedoel den Vlaming Eugeen de Bock, den stich
ter en leider van de Antwerpse uitgeverij ,,Ee
Sikkel", en zeg dit naar aanleiding van een fraai
uitgevoerde publicatie Het r.ederlandse boek,
Overzicht van zijn geschiedenis" i), waarin hij op
een allerprettigste en toch hoogst gedocumenteerde
manier talloze wetenswaardigheden vertelt van
het ding dat boek" heet;
IK moet de lust bedwingen, hier uit te wijden
over de verwaarlozing van het werk dat onze
zuidelijke naburen in de uitgeverij presteren, en
van de lessen die wij met profijt hier in het Noorden
van hen zouden kunnen leren. De Vlamingen
hebben op dit gebied met veel grotere materiële
moeilijkheden te kampen dan wij; dat bemoeilijkt
in velerlei opzicht de toenadering. En toch, juist
z ilk een geschiedenis van het nederlandse boek als < e
heer de Bock schreef, toont heel helder aan, dat de
belangengemeenschap er van meet af aan geweest
is, en dat overigens de Noord-Nederlandse uit
gevers van oudsher beter in de gelegenheid geweest
zijn van het werk der zuidelijken te profiteeren, dan
omgekeerd, en dit dan ook niet nagelaten hebben,
tot in een mate die met plunder" niet te zacht
gekwalificeerd is. Maar we kunnen beter over
roèmvoller hoofdstukken spreken, en trachten te
beantwoorden aan de gezonde vorm van
grootnederlandse samenwerking, welke ook Eug. de
Bock in zijn uitgeverspractijk sinds jaar en dag
voorstaat.
Zijn jongste boek, dat in opzet een beetje her
innert aan zijn profijtelijk Beknopt overzicht van
de Vlaamsche letterkunde", laat zich lezen als een
van die sappige vertellingen, die met een benijdens
waardig gemak ten zuiden van de Moerdijk ter
wereld schijnen te komen, en in het Noorden een
eeuwig ideaal blijven. Alle geleerdheid daarin
is verwerkt", en op handslag en goed vertrouwen
worden de wisselbrieven der voetnoten u bespaard.
Het is hier om de aangename mededeling, niet
om vertoon van knapheid te doen; maar op haast
iedere bladzijde vindt ge een bizonderheid of
anecdote, die meer opheldert en bewijst, dan ellenlange
vertogen.
Het eerste waar ge u over verwonderen kunt,
is het feit dat zelfs een zo beknopte geschiedenis
van het nederlandse boek niet geschreven kon
worden, zonder dat het een geschiedenis werd van
het boek in 't algemeen. H;t blijkt niet mogelijk
de positie van de Nederlanden in de eerste eeuwen
van de uitgeverij te isoleren. H:t drukken en ver
handelen van boeken was een internationale aan
gelegenheid, en bleef dit verwonderlijk lang,
feitelijk tot aan het begin van de vorige eeuw.
Verwonderlijk zijn ook velerlei cijfers, wanneer
men ze vergelijkt met die welke voor onze eigen
tijd gelden. Tegenover de ongelooflijke behoefte
aan boeken in de zestiende eeuw lijken de
verkoophet ding boek"
cijfers van onze dagen (als men rekening houdt
met de bevolkingstoename) wel op de logarithmen
van een nieuwerwets analfabetisme. Als ge hoort
dat van een der eerste duitse vlugschriften van
Luther een oplage van 4000 exemplaren in vijf
dagen uitverkocht was, of de 5000 exemplaren
van Michael Lotter's bijbel een lang geen goed
koop boek in 1522! binnen drie maanden ver
handeld werd, of van Luther's l ijbelvertaling alleen
al tijdens zijn leven een honderdduizend exem
plaren verschenen, dan komen zelfs onze huidige
best sellers" nog in een vrij pover daglicht te
staan, zowel commercieel als anderszins. Onver
anderd is alleen het rabat van de boekhandelaren
gebleven, variërend tussen de 25 en de 40% (bij
uitzondering ook wel 50% ) wanneer het om zulke
soliede uitgaven als die van Dlantijn ging. En de
hoogst belangrijke kwestie van het goedkope boek
was al heel vroeg acuut, toen in 1553 paus Leo X
aan den tweeden Aldus een privilege voor het
drukken van een Varro slechts gaf onder beding
dat het boek goedkoop zou zijn! En de boekver
kopers roerden zich toen al net als thans om hun
negotie te beschermen. Nog in 1775 brachten zij
de stad Leiden (notabene Leiden!) ertce te ver
ordenen dat geene der leden van Gilde zal mogen
oprichten Lees-bibliotheken, van wat natuur en
onder welken naam ook." Wat intussen niet be
lette, dat toch de klad in het vak kwam
snuggerlingen waren altijd schaars en de leurders,
colporteurs zouden wij vandaag zeggen, betere
zaken maakten.
De boeken waren in het midden van de acht
tiende eeuw al gedegradeerd tot toegift", en zelfs
de kleermaker hebbende een kleet gemaect geeft
een boek toe voor een kint; soo doet ook den
peruijckmaeker etc."
En nog ouder dan het cadeau-systeem is de weer
actueel geworden gewoonte om ongewenste boeken
in grote hoeveelheden te laten verbranden; daar
wist niet alleen de Inquisitie van mee te praten,
maar ook een Henry VIII en het rode leger van
de Franse republiek, dat in 1790 volgens een schat
ting meer dan vier millioen boekdelen en 25000
manuscripten vernietigde. Men kan meer voelen
voor een herleving van de regel die door de Oosten
rijkers in Zuid-Nederland werd toegepast, om
toelating tot het drukken te weigeren, wanneer
de censor het boek nutteloos achtte omdat er al
genoeg zijn van dezelfde soort." Maar wie, zeker
niet ten onrechte, klaagt dat er tegenwoordig in
ons land teveel boeken verschijnen, moge bedenken,
dat al tussen 1500 en 1540 in de Nederlanden niet
minder dan 4000 boeken gedrukt werden, waarvan
alleen in Antwerpen al 2230.
TENSLOTTE heeft de geleerde uitgever ons ook
een aantal persoonlijke opmerkingen voor
gezet, die voor de tegenwoordige practijk
behartenswaardig zijn. Hij beklaagt zich over het feit,
dat het oude boek tot nog toe teveel van een zuiver
technisch standpunt bestudeerd werd, zonder dat
men aandacht besteedt aan hun inhoud, die on
zoveel zou kunnen leren over geest en gemoed van
onze voorvaderen." Inderdaad, een geschiedenis
van de inhoud der boeken zou een ideale cultuur
geschiedenis kunnen vormen, een prachtig stuk
collectief werk, waarvoor het materiaal als het
ware gereed ligt, en waarvoor het meeste voor
bereidende werk reeds gedaan werd.
En naar aanleiding van de passie der Franse
bibliofielen in de i8de en igde eeuw voor de drukken
van de Elseviers, rraakt de Bock een opmerking
die mij en vele anderen niet minder uit het hart
gegrepen is, namelijk: dat die stevige kleire
boeken met hun niet te grote letter duizendmaal
aantrekkelijker zijn dan de tegenwoordige Hollandse
boeken die buiten alle verhouding opgeblazen wor
den omdat de zes of zevenhonderd leesbibliotheken
waarop de uitgevers van belletrie rekenen, alleen
maar dikke" boeken willen voor hun cliënteel."
Hier heeft de practicus den historicus gevonden!
i) Ver. ter Bevordering van het Vlaamse
Boekwezen, 1939.
Bespiegelingen over Tooneel
,De zaak des Konings"
Jeanne van Schaik-W illing
Het Ncderlandsch Tooneel.
DE ZAAK DES KONINGS, is een stuk dat ni< t
alleen een belangrijke episode uit de
gesch'edenis behandelt, maar tevens in deze geschie
denis een voor menschen van onzen tijd bijzonder
interessant probleem erkent. De regeering van Hen
drik den Achtsten, zijn breuk met de Katholieke
Kerk, de rol in deze politiek, economisch en cul
tureel bewogen tijden gespeeld door groote menschen,
die erin geleefd hebben, heeft al veel kunstenaars
geïnspireerd en hun standpunt tegenover de stof
geeft een curieus inzicht, niet alleen in de eigen >
schrijversmentaliteit, maar in sterke mate in de pro
blemen die in den tijd van het ontstaan van zulk
een schepping de gemoederen bezig hielen.
Het is in dit licht gezien aard;g om een Thomas
More van mevrouw Roland-Holst te vergelijker. met
dien van Morna Stuart. Ongetwijfeld zal mevrouw
Roland-Hclsl's lyrisch-bewogen dramatisch gedicht
het in artistiek oogpunt winnen. Het verlangen naar
een verheven zitlstoestand zwoegt hier weliswaar
met een stugge stof en de loodzware partikels van
een onbevlogen taal, maar dit verlangen wordt ge
wekt door zulk een gespannen geest dat elk woord
er door geadeld wordt.
Daai tegenover moet Morna Stuart het zeker af
leggen, wier bewerking, voornamelijk in de beide
eerste bedrijven, nuchter, ongeï.-teresseerd, zuiver
illustratief gebleven is. Henriëtte Roland Holst
schreef haar stuk als een apostel, Morna Stuart als
een geschiedenisleerares.
DAT niettemin ,,De zaak des Konings" een stuk
is dit onze aandacht verdient komt niet enkel
door de verzorgde voorstelling en het verdienstelijke
spel, maar doordat Morna Stuart een kijk geeft op
de historie die ons ligt. Mevrouw Roland Holst's
More was een martelaar van het Communisme. Hij
was niet slechts de schrijver van, maar ook de lijder
voor zijn Utopia. Wij, die acht-en-twintig
jaar langer hebben geleefd, kunnen ons de weelde
van een geloof in eenig Utopia niet meer veroorlo
ven. Wij hebben onze illusie, onze geestdrift verloren,
zelfs ons geloof in grootschheid en verhevenheid
kreeg eenige blutsen in den strijd. Onze inst Hing
is helaas die van wantrouwen geworden. De
menschheid leerde hoe betreurenswaard! de kunst
van bewonderen af, achterdochtig geworden door
menige ontgoocheling, en het probleem werd der
halve: hoe moeten wij kleine, misselijke, onaan"
zienlijke wezens den strijd volhouden temidden
van de gigantische eischen die het leven ons stelt.
Het stuk van Morna Stuart ontleent zijn waarde
aan het feit, dat deze vraag werd opgevangen en
dat er gepoogd werd een antwoord te geven. Want
het is geen toeval, dat de tijdgenoote van dominee
Nierröller dat slachtoffer van gewete nsdwang van
vierhonderd jaar geleden, geheeten Thomas More,
niet zag als een van nature groot mensch, niet als
een heilige bij de gratie Gods. Deze More is behalve
een op den voorgrond tredend jurist en uitnemend
geleerde een doodgewoon mensch. In zijn ziel wer
den lafheid, halfheid en fatsoen dooreengemengd
als bij onzen gemiddelden tijdgenoot. More is te
fatsoer.lijk om met zijn in Engeland zwaar wegenden
eed Hendrik de Achtste's breuk met Rome te steu
nen, maar hij is niet de strijder die in uiterste zelf
verloochening zijn leven offert in zijn verweer tegen
het onrecht. Hij is de middelmatige man, die graag
buiten de perikelen wil blijven en die, wetend dat
er geen wet bestaat die stilzwijgendheid strafbaar
stelt, zich tracht te beveiligen door zich van elk
oordeel te onthouden. Pas wanneer hij toch gevan
gen wordt genomen en in den Tower den martel
dood tegemoet ziet, ontwikkelt deze doorsnee-rran
zich tot de groote figuur, die hij door de eeuwen heen
voor het nageslacht gebleven is. Dit is een tijd, die
zielen openbreekt en men weet niet, wat er dan te
voorschijn zal komen", is een slagzin die als refrein
door den tekst loopt. Morna Stuart geeft in dit stuk
een geruststellend antwoord op deze actueele vraag,
door te wijzen op de groote reservekracht, die al
thans c'it slachtoffer boven zichzelf uittilde.
HET is alsof de schrijfster pas interesse kreeg
in haar werk, toen ze aan de eigenlijke kern
van haar probleem toe was. Wat daarop praeludeerde,
bestond uit een aardig kijkspelletje. Er viel meer te
kijken naar lieftallige actrices in fraaie
Holbeincostumes dan te luisteren naar gesprekken van be
perkte draagkracht. Na de pauze veranderde het
karakter van het stuk. Er was weinig meer te zien,
want we zaten in het duister van den Tower, maar
des te meer te beleven gedurende het samenspel van
van Gasteren, dien we nog zelden zoo vast van lijn en
ingetogenzagen en van Dalsum, die de gelegenheid
kreeg aan zijn neiging, de stormen van het hart met
romantische allure uit te beelden, toe te geven.
Zoodat het publiek plotseling in een storm van wild
deinende gevoelens verzeild raakte, waardoor het
zich dankbaar liet medesleepen.
PAG. 10 DE GROENE No. 3270