Historisch Archief 1877-1940
In de keuken der beeldende kunsten
Waar Lizzy Ansingh werkt
Lizzy Ansingh ont
leent vee/ mot/even
aan deze
poppenkamers (rechts);
de schilderes mei
mode/" werkend
aan een groot doek
(onder).
Foto's Eva Besny
ALS de deur opengaat staat Lizzy Ansingh midden in haar kamer, zelf haast
als een pop in een van haar poppenschilderijen. Want die heele rustige
achterkamer van het oude huis aan de Hjerengracht, met de beide ramen
uitziende over de diepe tuinen, met de teere en met liefde verzamelde en met de
gebruikster samengegroeide meubelen, met de hoekjes, lintjes, het oude porcelein,
de kastjes, gordijnen en kleurtjes, die heele ondiepe, niet zoo hooge, teeder ge
kleurde, gezellige, knusse rommelige (morgen is pas kamerdag") schilderkamer,
lijkt eigenlijk zelf op een van die ouderwetsche poppenhuizen", waar een statige
vriendelijke pop een eigen, rustig, ongestoord leven leidt. Misschien gebruik ik
de vergelijking tusschen werk en atelier ook hier weer omdat ze eerder voor de
hand liggend dan juist is. Maar als de vriendelijke schilderes mij zelf later zegt:
Hier kan ik mijn eigen stille leven leiden" dan voel ik toch iets voor het beeld
van de pop in de poppenkamer. Toch wil ik daarmede heelemaal niet zeggen,
dat deze schilderes in haar doen of laten iets zou hebben van het starre, dat een
pop eigen is; nee, ze is zeer kordaat en op een bedachtzame wijze levendig. Ze
heeft zeer duidelijk voelbare voorkeuren en afkeeren. Brutaal lawaai" hoort bij
hetgeen zij haat; hier zijn weinig geluiden" en daarom werkt zij hier.
Zij werkt hier eiken dag; eiken dag gaat zij den weg van het groote huis aan
de Prinsengracht, het oude huis van de Schwartze's, waar reeds grootvader Schwartze
op het groote atelier zijn beroemde portretten schilderde, waar tante Thérèse"
werkte, en waar nu Thérèse Peizel-Ansingh en Bart Peizel nog hun atelier hebben, naar
de stille bovenachterkamer in een ander oud grachtenhuis in de bocht"; en dien
weg langs het water en de boomen van de oude Amsterdamsche verkeerswegen
gaat Lizzy Ansingh thans reeds twee-en-dertig jaar. Want er is veel traditie in
dit leven van de schilderes, die in haar jeugd reeds heel zeker wist (want tante
Thérèse had het beloofd) dat ze, als ze tien jaar zou zijn, schilderes zou worden
met een eigen hoekje in het atelier van Thérèse Schwarze. Er is ook veel verbon
denheid met de jeugd, met de oude apotheek van haar vader, waarvan hier nog
de groote marmerbakken, als kostbare schatten zijn overgebleven; met het statige
familiehuis van de grootouders. En in elk voorwerp hier wordt dat verleden
vastgehouden of opgeroepen. Het zijn allemaal herinneringen; het heele leven
vind ik er in terug. Die wandel-stok was een cadeau van Jozef Israëls aan mijn
tante Thérèse. Nu loop ik er eiken dag mee."
Het is achteraf nu misschien een te makkelijke conclusie om de voorliefde voor
poppenschilderijen in verband te brengen met deze verbondenheid aan de jeugd.
De geschiedenis er van is gewoon, een toeval: Toen ik op een dag bij mijn tante
kwam, wist ik heelemaal niet wat nu eens te schilderen. Toen zaten daar op een
stoel een paar poppen. Toen zei mijn tante: doe dat maar eens". En toen zag ik
plotseling: dat eene poppetje klaagde het andere aan van coquetterie. Hat zijn altijd
kleine historietjes, comedietjes of tragedietjes. Merkwaardig, wat je al in je jeugd
zoo gedacht hebt. Eigenlijk doe je in je leven niets anders dan je in je jeugd al
gedaan hebt". En zoo worden de poppenschilderijen geboren. Lizzy Ansingh schil
dert ze niet als levenlooze poppen, maar als wezens met menschenkarakters. Is
dat niet een lief persoontje" vraagt de schilderes over de geschilderde pop in het
centrum van het groote werk, waaraan ze bezig is. En werkelijk, het is een
schatje", zooals, naar het schijnt, alle menschen zeggen, die op het atelier een
kijkje komen nemen.
In haar leven is, en is altijd geweest het werk. Niet slechts de poppenschilderijen
maar ook de portretten. En vaak is ze zoo moe van het werken daar op die stille
kamer, dat ze midden onder het werk op den grond gaat liggen, met slechts een
kussen onder haar hoofd en inslaapt. En verder zijn er de vriendinnen" of de
anderen". Dat zijn de zeven andere schilderessen, die door Plasschaert gedoopt
zijn De Amsterdamsche Joffers", waarvan de meesten elkaar reeds tweeënveertig
jaar kennen, van de academie af, en die elkaar elke week wel zien, als ze samen
theedrink:n, als ze elkaar op het atelier bezoeken. Wat de vriendinnen zoo mooi
kunnen, is stilleven schilderen" zegt Lizzy Ansingh vol bewondering.
Zij zslf werkt tamelijk zeker, met soms een vage, soms een zeer precieze con
ceptie van het te maken schilderij. Het is niet een kunst van afbeelding van ge
ziene of beleefde diagen; het is een kunst van liefelijk fantaseeren, van prelud.ëeren,
van variëjren; het is een vertellen, waarbij een versleten lapje wordt tot een kost
bare poppenbaljapon, waarbij een goedkoop Milan^esch snuisterijtje wordt tot
een mysterieuze schelpengrot. En het is, en de schilderes Lizzy Ansingh moge het
ons vergeven, toch een meisje, die stilletjes in een hoekje vert;lsd;jes vertelt o/er
haar poppen, heel kleurige verhaaltjes, vol poëzie, kleine tafreeltjes. Maar dat is
een aspect, dat met de schilderkunst slechts verwijderd verband houdt. H. B. F.
PAG. II DE GROENE No. 3270