Historisch Archief 1877-1940
UIT DE KEUKEN DER BEELDENDE KUNSTEN
ER zijn schilders, die leven in een schilders
atelier en die een kamertje hebben om in
te wonen; de schilder Kamerlingh Onnes
woont in een der deftigste huizen in een
nette Haagsche straat en hij heeft een kamertje
om in te schilderen. Het is een kamertje boven in
het huis, naast de kinderkamer. Het is wit
behangen en er is ruimte voor een ezel, voor
een werkbank, voor een stoel, voor een
gaskacheltje, voor een oude commode en voor een
aantal doeken, die tegen den muur geleund
staan. En ook het huis is geen huis van een
bohémien; het is zeer behagelijk gemeubeld en
bevat kunstvoorwerpen, die met zorg bijeen
gezocht zijn. Tenslotte is ook de schilder zelf
geen bohémien. Hij is père de familie" en zijn
werk schijnt hem niet te zijn een obsedeerend
centrum van zijn leven, doch eerder een met
liefde en animo verrichtte dagelijksche bezig
heid. Maar in deze rangschikking kan ik mij
vergissen, omdat Kamerlingh Onnes niet iemand
is, die met enkele woorden zijn ziel open legt. Hij
is hoffelijk, vriendelijk, doch schijnt zich noch
om zijn eigen innerlijk, noch om mijn pogingen
om er toegang toe te vinden, zeer te interesseeren.
Dit alles schijnt voor hem ook niet van belang.
Stijlen, scholen, klieken, ruzies, richtingen op het
gebied der schilderkunst raken hem niet merkbaar.
. Hij schildert; niet om in vervoerde kleuren fantas
tische vizioenen te scheppen.Maar uit de dringen
de noodzaak, dat uit te drukken, wat hij ziet. Als
ik verrukt spreek over een schilderij met een
paar huizen, waarvan de looden dakgoten en
dakranden onheilspellend licht afsteken tegen
de grauwe huizen en de grauwzwarte lucht,
zegt hij: Ja, dat was heel merkwaardig. Dat
zag ik daar op eens." Hij schijnt mij een ver
wonderd en begrijpend mensch, die in de wereld
rondgaat, om dan thuis, daar op dat zolder
kamertje, in een schilderij neer te leggen, wat
hij gezien heeft. Zoo schildert hij ook zijn por
tretten; vooral van geleerden, Leidsche
hoogleeraren, heeft hij er een groot aantal geschil
derd. Hij gaat naar hen toe, maakt soms wat
schetsen, do'ch werkt het thuis uit. Hij ziet,
onthoudt en geeft het weer. Dit schijnt mij ook
aan te sluiten bij de Hollandsche schilders van
vele tijden; het is wellicht een dergelijk realisme
als van de Camera Obscura, ook al, omdat het
er soms den humor van heeft.
Dat hij schilder werd is ook niet het eind van
een lange en smartelijke ontwikkeling en strijd.
Hij wilde het als kind altijd al; want zijn vader,
Menso Kamerlingh Onnes, ging hem er in voor
en ook zijn oom, Floris Verster, van wien hij een
aantal doeken bezit en met liefde beziet.
Maar in dit huis en in dit kamertje speelt zich
slechts een deel af van het scheppend werk van
Kamerlingh Onnes. De tweede helft ligt in Delft,
in de pottenbakkerswerkplaats, die is ingericht
in het huis van zijn oom, H. Tutein Nolthenius.
Zeven jaar geleden, toen de heer Tutein Nolthe
nius aftrad als directeur van de Calvé-fabrieken
te Delft, begon hij een langgekoesterden wensch
te realiseeren: het onderzoeken van de oude
ceramiek der Egyptenaren, Grieken, Persen. Op
vroegere reizen had hij van Chineesche tempel
daken, van Egyptische graven, stukken of voor
werpen meegebracht. En nu ontwierp hij een labo
ratorium, om die te onderzoeken en zoo moge
lijk na te maken. Maar omdat hij zichzelf uit
sluitend competent achtte voor het technische
gedeelte van de ceramische kunst, vroeg hij zijn
neef, den schilder, hem terzijde te staan bij de
kunstzinnige vormgeving. En zoo ontstond de
vriendschappelijke samenwerking tusschen de
beiden. Het oude Egyptische groen,
Chineeschdiep-blauw werden na proeven gereconstrueerd.
Zij maken zelf het glazuur. En ze zijn er trotsch
op: Oom is heel erg knap in die dingen", zegt
de schilder bewonderend. En de apparatuur, die
de oud-technische directeur van Calvédaar achter
zijn huis onder den rook der oliefabrieken heeft
opgebouwd, is formidabel. Het is een laboratorium,
vol met ingenieuze electrische regelaars en scha
kelaars, die automatisch de zelfgebouwde elec
trische ovens in- en uitschakelen. Er is een ar
chiefkast met honderden genummerde
proefbakseltjes, zoodat elke kleur en glans van het
glazuur weer teruggevonden kan worden en her
leid uit zijn samenstellende bestanddeelen. Twee
maal in de week komt de neef naar het statige
Delftsche huis van den oom en dan duiken ze
in hun werkplaats en het pottenbakkerswiel
(electrisch) draait en onder de handen van den
schilder groeien vazen en potten; de verfspuit
(electrisch) spuit er de kleuren glazuur op. Een
penseel schildert lijnen of bloemen. En de oven
(electrisch) bakt een dier op oude modellen en
oude kleuren geïnspireerde ceramieken. Hun
werk ademt de rust der klassieken. Maar het
wordt telkenmale gemaakt in de hoop, bij te
dragen tot de ceramiek van morgen.
De liefde tot de kunst van beiden is groot. De
oom spreekt er nog met iets meer reverentie over,
omdat hij bescheidenlijk meent er verder af te
staan dan de neef. Maar zijn huis, met een uit
gezochte collectie schilderijen, plastieken en
andere kunstvoortbrengselen, bewijst zijn grooten
kunstzin.
H. B. F.
Boven: De schilder H. Kamerlingh Onnes aan het werk op zijn
atelier-kamertjt.
Beneden: Samen met zijn oom H. Jutein Nolthenius voor een
gevuld oventje in de pottenbakkerij.
typeering grof, minder menschen dan
coulissencliché's, dan was dit euvel vrijwel geheel op rekening
te schuiven van het gejongejan, doch wij vreezen,
dat de oppervlakkigheid van de Maagd niet meer
geheel goed te praten is door de onmogelijke
eischen die deze actrice zich had gesteld. Er bestaat
nu eenmaal geen vaste stereotype Jeanne d'Are;
de vertolkingen van Nel Stants, Ludmila Pitoëff en
Elisabeth Bergner ten onzent, dekten elkaar niet.
Hier had Nel Oosthout een eigen creatie te leveren
en door de groote clausen, die Jeanne o.a. in de
rechtscène heeft, zou het mogelijk zijn geweest
althans iets aan te duiden van een opvatting. Hier
faalde echter de vertolkster. Toegegeven dat de
Maagd van Orleans in de historie zoowel als in het
stuk van Shaw een der groote raadselige verschij
ningen blijft, Jeanne is meer geweest dan het
maniakale, koppige en brutale, wat abnormale
meisje dat Nel Oosthout van haar maakt. (Ludmilla
Pitoëff's Jeanne was door de stemmen tot een
andere wereld geroepen en begreep haast niet meer,
dat er nog een platvloersche maatschappij zonder
goddelijke influistering bestond. Bergner speelde
net appelwangige landmeisje dat als een verf rissching
de duffe, gedegenereerde hofsfeer binnenkomt).
Alles bij elkaar gelooven wij, dat Nel Oosthout
met deze demonstratie van haar knapheid zichzelf
een kwaden dienst bewijst. Haar eigen ontwikkeling
in de diepte schaadt zij. Misschien schuilt er
iets aantrekkelijks in het onafhankelijk zijn van
directie, regisseur en tegenspelers en ongetwijfeld
zullen de voordrachten, waarmee Charlotte Kohier
zulk een ongehoord succes heeft, haar voor den
geest gezweefd hebben. Zij vergete echter niet, dat
deze voordrachten met zorg gekozen werden en,
meestal in den ik-vorm geschreven, de actrice de
gelegenheid geven een figuur naar gelieven uit te
diepen gedurende den noodlottigen loop der ge
beurtenissen, terwijl St. Joan een stuk is, waar de
dramatische groei door de luid overheerschende,
steeds demonstreerende opinie van den schrijver
onderdrukt wordt.
Misschien dat een betere keuze van tekst Nel
Oosthout de gelegenheid zou schenken een diepere
kant van haar wezen te geven? Het is een succes
van beter allooi een publiek te ontroeren en boven
zichzelf te verheffen, dan het te slaan met verba
zing om de technische kant der prestatie.
PAG. II DE GROENE No. 3272