Historisch Archief 1877-1940
OTTO en Guus maakten kennis in de gevan
genis. Zij raakten bevriend, maar zelfs in
de cel bleef er tusschen hen de scherpe
maatschappelijke scheiding bestaan, die ook in de
buitenwereld een muur tusschen hen gevormd had.
Otto was nog een jonge man, een flink eind onder
de dertig. Hij had geschrokken oogen als een
konijn en een vriendelijk, meisjesachtig gezicht.
Dit was zijn eerste verblijf in de gevangenis. Hij
was gepakt toen hij een kameelharen overjas in
een cafétrachtte te stelen. Deze poging tot diefstal
van een jas was het hoogtepunt van zijn carrière.
Zijn vorige overtredingen waren onb duidend
geweest. Hij had menschen geld afgezet, liefdadige
giften met vervalschte aanbevelingsbrieven gecol
lecteerd, nagemaakte eau-de-cologne verkocht; en
als hij iemand kon vinden die naï^f genoeg was om
met hem te kaarten, speelde hij natuurlijk valsch.
Guus daarentegen was een onverzettelijk, stout
moedig karakter. Na zijn lange straftijden ging hij
een tijdje naar huis voor een vacantie, zooals een
zeeman van de zeeën. Hij had een snor, gouden
tanden, een krachtige natuur; zijn haar werd grijs
en zijn diepe mannelijke bariton was de soort stem,
die eerbied afdwingt.
Otto bewonderde Guus diep, zooals een leerling
zijn meester. Hij maakte de cel voor hem schoon,
droeg water voor hem, omdat zelfs onder gevan
genen het zwakke karakter een slaaf wordt. Als
compensatie voor dit alles nam Guus de opvoeding
van zijn jongeren metgezel ter hand. Otto luisterde
naar hem met open mond. Hij vond het bijna jammer,
dat zijn tijd zoo kort was. Zijn verschrikte
konijnenoogen waren vervuld van een soort trillende liefde,
toen het hem inviel, dat zij spoedig zouden moeten
scheiden. Omdat hij gauw zou vrijgelaten worden,
terwijl de meester nog achttien maanden zou
moeten blijven.
Op den laatsten dag zei Guus :
Kijk es an, jongen. Je moet me een dienst be
wijzen. De eerste Zondag dat je vrij bent, moet je
mijn familie op gaan zoeken, 's Zondags is er
altijd heel goed te eten. Ga er tegen den middag
heen en maak je niet bezorgd over formaliteiten.
Je zegt maar tegen mijn vrouw, dat ik je voor het
eten gevraagd heb en ze zal een bord voor je op
tafel zetten. Mijn vrouw heet Mitzi, noem haar
maar bij haar voornaam ! Vertel haar maar, dat
het mij hier best gaat; dat ik dikker geworden ben,
maar dat ik niet meer hoest, omdat ik niet kan
rooken. Je zult verbaasd staan hoe blij ze zijn, dat
je er bent! Geef mijn dochtertjes een zoen van me.
Ik zou graag weten, of de oudste nog dat zeere oor
heeft. Doe in ieder geval of je thuis bent en ga
eiken Zondag aan mijn tafel eten".
OTTO werd op een Vrijdag in vrijheid gesteld,
en hij kon bijna nitt wachten tot Zondag.
Allerlei gedachten waren hem door zijn hoofd
gegaan. Wat zou er gebeuren als Guus' vrouw knap
was? Zou het eigenlijk wel in orde zijn, haar het
hof te maken? Hij besloot het niet te doen, zelfs
niet als hij verliefd op haar zou worden.
Hij schaamde zich, dat hij geen cadeautje voor
de kinderen zou kunnen meenemen. Hij had n
pengö. Wat voor een stuk speelgoed kan je koopen
voor n pengö?
Zijn maag gromde en zijn hart sloeg toen hij
tegen Zondagmiddag het vreugdelooze blok in de
voorstad binnenging.
Guus' familie woonde op de derde etage. Hij
voelde of zijn das goed zat, veegde zijn schoenen af
en stond een oogenblik stil voor de deur, die naar
UW FAMILIEWAPEN opgespoord en prachtig ge
schilderd in maat naar keus f 13.50. Beschikken
nu over meer dan een half millioen gegvveni.
Vraagt eens vrijblijvend aan. Zegelringen,
stamboomen etc. Heraldisch Genealogisch Burtau D* Banier,
Zeer billijk. Oranje Nauaulaan 87, Overveen.
zijn meester's woning leidde. Hij keek er naar. Wat
zou er achter die deur zijn? Rijkdom ! Feestelijke
Zondagsgerechten !
Hij belde. Een afgewerkt vrouwtje verscheen op
den drempel als een bange spreeuw. Zij beaamde
dat zij Guus' vrouw was.
De jonge man nam zijn hoed af.
Ik ben Otto, Guus' celgenoot".
Kom binnen", zei de verwelkte vrouw.
Otto volgde haar en merkte met verbazing op,
dat de flat leeg was. Het vuile behang toonde
lichtere plekken, waar eens een spiegel en prenten
gehangen moesten hebben. In een hoek lagen,
inplaats van bedden, twee matrassen op den grond.
Er was niets in de heele woning, niets te zien in de
keuken, waarvan de deur half open stond. Je zou
niet eens hebben kunnen zitten.
De twee dochtertjes, van wie Guus gesproken
had, waren er echter wel. Ze stonden naast elkaar
tegen den muur. Het eene was misschien acht, het
andere negen. Ze waren mager, bleek en ongekamd.
Otto keek naar de kinderen.
Guus vroeg me, den meisjes voor hemeenkus
te geven. Mag ik, Mitzi?"
Zeker", zei de geplukte spreeuw. En ze begon
te snikken toen ze den gast naar de kinderen zag
gaan en ze plechtig op het voorhoofd kussen. Het was
de eerste keer in zijn leven, dat Otto kinderen kuste'
De vrouw wrong haar handen en keek naar het
plafond, alsof ze klaagde tot den Heer der Hemelen.
Geloof mij, Otto, ik zou vandaag graag een
bord voor je op tafel zetten. Maar je kunt zelf zien,
dat we geen borden en geen tafel hebben. Die arme
Guus had altijd zoo graag gasten. In 's Hemelsnaam
laat hem niet weten, dat ik je hier niets te eten kon
geven. Hij zou ziek van de zorg worden. Als ik
naar hem toe ga, zeg ik altijd: maak je geen kop
zorg, Guus. De vrienden en familie helpen ons een
hoop. Maar ik weet, dat er geen vrienden en familie
bestaat. Er is alleen maar brood in dit huis. Dat
krijgen de kinderen vandaag voor hun middageten.
Maar als je een snee hebben wilt, zal ik wat voor
je afsnijden; het is heusch heel goed brood, van een
co-operatieven winkel".
In Otto steeg een vreemd instinct hoog, dat hem
verhinderde kalm weg te gaan. Hij herinnerde zich,
dat hij een vriend had, die kellner was, en die
ergens in een voorstad een restaurant geopend had.
Misschien zou hij de familie daar heen kunnen
meenemen en de kinderen vol eten stoppen. Hij
wuifde met z'n hand naar het raam:
Kijk eens, wat een prachtige zonnige dag het is.
Kom, laten we wat naar buiten gaan. Vandaag is
het Zondag. Ik zal jullie mee uit eten nemen,
ergens buiten".
De vrouw stribbelde wat tegen uit verlegenheid.
Maar toen keek ze naar de kinderen. Een wande
lingetje in de zon; wat krachtig eten na al die
aardappels en boterhammen zou heel goed voor
ze zijn. Ze bloosde:
U bent erg vriendelijk, Otto. Dank je wel. We
gaan graag. Wacht even, dat ik mijn hoed opzet".
Ze nam haar hoed van een spijker aan den muur.
Ze hoefden niet lang door het park te loopen,
voor zij den buitenkant van de stad bereikten. Ze
zagen groene boomen, kleine buitenhuisjes, schut
tingen met advertenties.
Otto liep tusschen de meisjes. Het eene hield zijn
linkerhand vast, het andere zijn rechterhand.
Eigenlijk hielden ze alleen zijn twee wijsvinger
vast. Otto voelde den druk der handjes. De kinderen
waren vol van de opwinding van de excursie en ze
waren heel erg dol op den nieuwen oom.
Ze kwamen voor een restaurant, dat De Twee
Zwijntjes" heette. Dat was het cafévan den
kellnervriend. Maar de deur was op slot. Iemand
had er met krijt op geschreven: Twee weken
Gesloten voor Verbouwing".
Otto was wanhopig. Hij keek naar de kinderen
en de vrouw.
Hoe kon hij ze vertellen, dat er tóch niets te
eten zou zijn? Hij zei geen woord over de
catastrophe die zoo juist over hem gekomen was. Hij
bleef met de familie wandelen. Na een paar minuten
kwamen ze bij een ander zomerrestaurant.
HET was een heel vroolijk restaurant. De
schutting was overdekt met klimrozen en
binnen waren er tafeltjes met kleurige kleedjes.
Kom, laten we hier maar naar binnen gaan",
zei Otto. Hij had niet het minste idee, wat er zou
gebeuren. Maar hem kon het niets schelen.
Ze zaten aan een tafeltje met een rood kleedje.
Er was geen kellner. De baas zelf hielp. Hij kwam
er al aan met het menu. Hij was een geweldig dikke
man. Hij moest wel asthma hebben omdat hij
hijgde en zijn oogjes glansden boos omdat hij zoo
hard moest hijgen.
Eerst krijgen we wat bier", beval Otto.
De tapper kwam met het bier naar buiten. Dat
was ook al zoo'n slecht, dierachtig karakter. Hij
droeg een geweldig groot blauw schort en zijn
mouwen waren opgerold. Zijn onderarmen waren
als twee hammen en op den linker was een
kikvorsch getatoueerd. Otto's knieën begonnen te
trillen.
De vrouw was verlegen. Een beetje soep was
genoeg voor haar, een stukje vleesch voor de
kinderen. Maar Otto hield aan. Hij bestelde drie
soorten gebraden vleesch, liet een speciale sla
maken en vroeg om fruit. Hij liet zelfs kaas komen.
Verdorie ! Het was prachtig, die kindertjes met hun
vingertjes die kaas te zien eten !
Tenslotte waren ze klaar met eten.
Nou gaan jullie vast naar huis. Ik moet hier
nog met den baas praten". Hij haalde zijn peng
uit zijn zak. Hier is een pengövoor de tram".
Dit kan ik heusch niet aannemen", zei de
vrouw. Het diner was zelf al te veel". Otto pakte
het geldstuk. Neem het maar, anders gooi ik 't
op straat!"
De vrouw was weg van dankbaarheid. Zij nam
het geldstuk, liet de kinderen Otto omhelzen.
Toen hij alleen was gebleven, leunde hij peinzend
op de tafel. Zijn plan was tot dusver zonder moeilijk
heden verloopen. De kinderen hadden gegeten. Zij
en hun moeder waren buiten gevaar. Maar wat nu ?
Otto was stylist noch redenaar. Hij zou zelfs voor
zichzelf niet onder woorden hebben kunnen brengen,
waaróm hij het gedaan had.
Hij nam een laatste slok koffie en sloeg tegen
zijn glas.
De rekening, alstublieft!"
De baas kwam naar hem toe, in zijn geweldigen
pantalon. Van achter zijn dikke oor haalde hij een
stukje potlood te voorschijn en rekende hij het uit.
Otto keek naar het stukje papier; hij stond op,
schraapte zijn keel en zei:
Prachtig. Een dezer dagen kom ik wel eens
even aanloopen om het te betalen. Want vandaag
heb ik geen cent bij me".
Het vette monster hijgde:
Wat.... ! Jij.... !"
Ik zei toch, dat ik vandaag geen geld heb.
Morgen kom ik betalen", en onmiddellijk sloot hij
zijn oogen als iemand, die niet wil zien, wat er volgt.
Wat gaat er gebeuren? Gooien ze me er uit, gaan
ze me slaan, roepen ze een agent of alle drie?
De baas was een kwade, oude kerel. Hij koos
het slaan. Hij hief een van zijn tienponds handen
op en gaf een geweldigen klap op het gezicht met
den gedeukten neus, dat hem voor de gek leek te
houden. Eerst n, en toen nog een stuk of vijftien.
Het neusbeentje kraakte in den gedeukten neus.
De barman kwam zijn baas helpen.
Otto probeerde niet eens zich te verdedigen. Hij
opende zijn oogen niet eens. Hij liet den storm
rond hem woeien en luisterde naar de verschrik
kelijke vloeken als naar de muziek
vaneenhuilenden wind.
Een mechanische kracht hief hem hoog op. Vier
gespierde handen droegen hem naar het hek. Toen
vloog hij door de lucht. Verdorie ! Toen hij vloog,
lachte hij bijna van vreugde en opluchting: ,,Ze
hadden geen agent geroepen !"
Hij landde als een gekraakt vrachtvliegtuig,
naast de witte schutting in een drooge sloot. Tien
seconden lag hij zonder beweging. Toen ging hij
rechtop zitten. Hij zat op het frissche, groene gras.
Rondom hem waren gelukkige mieren bezig aan
het zwermen. Zijn gezicht was een beetje pijnlijk,
of eigenlijk tintelend, alsof hij zooeven uit een
diepen slaap wakker was geworden, en de kussens
even zijn gezicht gevoelloos hadden gemaakt. Met
zijn tong onderzocht hij of hij zijn tanden nog had,
maar dat was in orde.
Otto werd vervuld van een breed, helder geluk.
En wat is dat nou nog?" vroeg hij zichzelf
verbaasd af. Dat was nog niets ! Op deze manier
ga ik de kinderen den volgenden Zondag weer mee
uit eten nemen, naar een ander restaurant!"
SANDOR HUNYADY
PAG.' 16 DE GROENE No. 3273