Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig Leven
Het Diepenbeeks exempel
Albert H el ma n
KUNT gij u de gewaarwordingen voorstellen,
die men heeft, wanneer men bij het door
werken van een algebraboek plotseling een heel
grappige anecdote zou tegenkomen, die bovendien
een groote toepasselijkheid heeft op recente ge
beurtenissen ? Het kan niet anders: door de onge
wone omstandigheden doet zo'n anecdote het nog
veel beter dan wanneer men haar van een goeden
kennis of aan de borreltafel zou hooren.
De vergelijking is misschien een beetje oneer
biedig tegenover een al bijna honderdjarig boek,
maar ongeveer zo is het mij gegaan bij het bijna
onafgebroken genieten van P. van Limburg
Brouwer's roman Het Leesgezelschap van Diepenbeek",
die onlangs als jongste deel van de Bibliotheek der
Nederlandse Letteren (Uitgever: Elsevier, Amster
dam) verschenen is, als ten bewijze van het feit,
dat men aan het boeiende van deze reeks nog niet
behoeft te wanhopen, al werden wij daarin op nog
maals den Gijsbrecht" onthaald, of op zoiets flauws
als Hermingard van de Eikenterpen", dat door
geen schoolmeesterlijk gekef van zijn verveling
ontdaan wordt. Maar een boek als Het Leesgezel
schap van Diepenbeek" had door dr. Jan de Vries
niet ietwat verlegen goedgepraat behoeven te wor
den, want zelf bepleit het wonderwel de plaats die
het verdient in elks belangstelling, al wordt het den
lezer best begrijpelijk, waarom deze semi-klassiek
altijd een beetje verdonkeremaand is, en in overi
gens uitvoerige literatuurgeschiedenissen menig
maal met een paar regels wordt afgedaan. Het is
immers een vrij compromittant boek dat, zo het
vandaag in een maar weinig modernere verwoor
ding verscheen, heel wat opzien zou baren, daar
het bepaalde karaktertrekken van ons volk en van
onze samenleving zo geestig en onbarmhartig aan
de kaak stelt, dat.protesten en polemieken niet van
de lucht zouden zijn. Vandaag wordt het geval als
half-klassiek met een eerwaardig en tolerant glim
lachje afgedaan, en spreekt men van het gegeven
als van een tijdsbeeld" uit het verleden en van den
schrijver als iemand, die feitelijk maar zijdelings
en toevallig iets met onze literatuur te maken heeft,
Maar ondertussen !
HET is waar, nog in het midden van de vorige
eeuw was het schrijven van romans iets,
waarvoor een ernstig man zich diende te veront
schuldigen en dat hem in ons land slechts werd
toegestaan bij wijze van tijdverdrijf. Ik kan mij
echter levendig voorstellen, wat er in den geleerden,
gelijkmoedigen doctor Petrus van Limburg Brouwer
moet zijn omgegaan. Ge behoeft dat intelligente,
enigszins stoïsche gezicht van deze met griekse
en romeinse cultuur doordrenkte figuur maar te
zien, om te begrijpen wat hij in het diepst van zijn
hart gedacht moet hebben over het eeuwige theolo
gische geharrewar in ons vaderland, en de
kleinzielige weerslag daarvan op het dagelijkse leven.
Onwillekeurig maakt men de vergelijking: de jonge
bebrilde dominee Aarnout Drost nam dat alles
voor zoete koek en heilige ernst, hij reageerde met
al de welgemeende hoogdravendheid van zijn Her
mingard"; terwijl Van Limburg Brouwer van dit
alles slechts de pietleuterige belachelijkheid kon
zien en het volslagen gebrek aan een dieper
levensinzicht, zodat hij wel moest reageren met
goedmoedige spot, aangezien hij zijndoor de heidenen
gewette intelligentie niet zomaar opzij kon schui
ven, en zijn Theophrastische" aanleg hem in staat
stelde scherpgetekende typen te zien van een alge
menere verschijningsvorm, en om deze typen be
zadigd maar geamuseerd te glimlachen.
Onder gelovigen en allen die bij de gehekelde hebbe
lijkheden geïnteresseerd zijn, komt een dergelijke
houding natuurlijk niet te pas. Men zou evenwel de
historische waarheid geweld aandoen, wanneer men
ging ontkennen, dat dit boek anders bedoeld is dan
als zeer vitale reactie van een verstokt rationalist,
die in het twistgeding der vromen alleen hierom
geen partij kiest, wijl hij ervan overtuigd is dat
geen enkele der partijen het bij het rechte eind heeft,
omdat aller praemissen van nul en gener waarde
blijken. Rationalist is wellicht teveel gezegd van
dezen schrijver, ofschoon hem de voltairiaansche
geest volstrekt niet vreemd was; maar er is een groot
verschil tusschen klassicistisch heidendom en
rationalisme. Het laatste is negatief en onvroom,
het eerste weet dat er tussen mensen en goden een
onoverbrugbare kloof bestaat, maar dat de mens
het aan zichzelf verplicht is denkend en deugdzaam
te leven, en dat hij zelf een god kan worden wan
neer hij verstand en gevoel tot harmonie weet te
brengen. En het is uit deze gemoedsgesteltenis dat
de ethos" van Het Leesgezelschap van Diepen
beek" is ontstaan.
VAN de vele figuren uit dit boek zijn er slechts
twee die heelhuids uit de satyre te voorschijn
komen: de jonge vrouw die levenslustig en deugd
zaam en verstandig is zonder rechtzinnigheid ??en
ze is toevallig" niet helemaal een nederlandse;
haar vrouwelijke tegenspeelster en halfzuster is bij
alle goede hoedanigheden een lieve nuf, aangedaan
van kwezelachtigheid. En de ander, de
oud-scheepskapitein Van Berkel, is de rondborstige epicurist
die weet goed te doen en blij te zijn, naar harmonie
streeft met zijn omgeving, doch zichzelf en de dicta
ten van zijn gezond verstand nooit prijsgeef t, maar er
desnoods driftig en met klem van redenen voor weet
te vechten. Hij is aanvankelijk een steunpilaar en
de permanente gastheer van het gereformeerde
Leesgezelschap, maar hij borrelt met den roomsen
pastoor van Diepenbeek, en vindt het volkomen
aanvaardbaar dat deze het met Rousseau eens was,
dat de mens niet geschapen is om te denken, en bij
gevolg ook zoveel mogelijk de gelegenheden ver
meed, die hem daartoe in verzoeking konden bren
gen." De overige ouderlingen en kerkeraden trachten
wel te denken, maar doen het, technisch bezien, (en
hieraan herkent men den waren heiden, dat het
denken voor hem een puur technische" aange
legenheid is), verkeerd en onvolledig.
Daarom zijn ze er nog slechter aan toe dan de
gemakzuchtige pastoor; ze brengen hun kleine
levens en de dorpsrust in ongelegenheid, komen er
vanzelf toe zich te bemoeien met dingen waar zij
niet de minste kijk op hebben, en elkanders menin
gen te terroriseren. Uit de pretentie der rechtgelovig
heid en uitverkiezing ontstaat de ergerlijkste onver
draagzaamheid. En dat is nog het onschuldigste
wat in Diepenbeek daarbij voor de dag komt. De
domste van allen, de timmerbaas, blijkt ook de
ergste geestdrijver; als de ontknoping gekomen is,
kan hij het in de oude omgeving dan ook niet meer
uithouden en wijkt hij uit naar Amerika, wijl hij
er niet aan twijfelt of de Here zal dit land zwaarlijk
bezoeken." Maar zelfs hij vraagt nog een zween
van sympathie. Want onbarmhartig is de schrijve.
eigenlijk alleen tegenover de huichelaars, degener
die gaarne schone vrouwen bekeren" tot hur
enige heilswaarheid, en die daarbij hun handen nie'
thuis kunnen houden om te bewijzen dat het vlee;
desondanks toch altijd zwak blijft. Striemend word'
dit gehekeld, met een heidense humor die niet ver
ontrust wordt door de menselijke gebreken, maar
geprikkeld door de leugenachtigheid waarmee
tal van waardigheidsdragers deze trachten te ver
donkeremanen.
Zoveel kostelijke humor ligt in deze bladzijden
opgetast, zelfs in de wijze waarop lange theologische
vertogen worden voorgedragen (die met zulk eerj
scherpzinnigheid ad absurdum worden gevoerd).
dat men het ouderwetse van taal en vertelwijze
geheel vergeet. Leve de grootvader die zo schalks
vertellen kan ! Ruim tien jaar vóór Fritz Reuter's
Onkel Brasig" en zijn beroemde uitspraak: Die
Armut kommt von de grote Pauvreteh" laat van
Limburg Brouwer zijn leesgezelschap drinken op
iemand die allang dood is. Wij behoeven ook juist
niet Lang leve te roepen, merkte meester Peperkamp
aan, wij kunnen ook Vivat zeggen." Hetgeen dan
ook geschiedt. Het filosofisch hoogtepunt in het
verhaal is wel de episode wanneer de starste gelovige
voor de argumenten van zijn tegenstander moet
wijken, maar dan de deur uit vliegt met de woorden:
Ik laat mij mijn geloof niet ontnemen."
V letterkunde iets unieks; en men moet ook in
het buitenland lang zoeken, voordat men een
huisbakken Candide vindt van zoveel vlijmende goed
moedigheid. Een oubollige Voltaire, getemperd door
klassieke wijsheid, zonder iets verbetens; een
erasmiaanse humanist door eeuwen van neder
landse geschiedenis stiller en goedlachser geworden,
ziedaar den hoogleraar Van Limburg Brouwer,
ontdaan van toga en baret.
Het moet een familietrek geweest zijn, want zijn
zoon, die ons de eveneens nog goed leesbare histo
rische roman Akbar" naliet, toont daarin eenzelfde
breedheid van blik en een onbevooroordeeldheid,
welke hem in staat stelde omstreeks 1870 een
oriëntaalse wereld te begrijpen, waar zijn land- en
tijdgenoten nog wildvreemd en afwijzend tegenover
stonden. Ze waren beiden hun tijd vooruit, en wat
de vader betreft, deze heeft bij zijn hekeling van de
reacties der rijken op de lening met een stok achter
de deur" door minister van Hall in '44 (pag. 71)
een gebeurtenis en verschijnsel aan de kaak gesteld,
welke bijna precies een eeuw later dezelfde woorden
verdienden.
Of hij zijn landgenoten ook door had !
Bespiegelingen over het tooneel
Restaurant DORRIUS
N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, Amsterdam
PLATS DU JOUR EN A LA CARTE
Jeanne van Schaik- Willing
Centraal Toonvel: ,,divoni«j;iie Neantlaleuse''
LOSSE, wereldsche, wat studentikoze gratie
rond een keihard stukje tobberige ernst: Mary
Dresselhuys; Cees Laseur, massief en solide van
gevoel en verstand, zonder franje of tierlantijnen,
zóó opgerezen uit den diepen lederen fauteuil een
onzer Hollandsche zakenlieden-clubs; Cor Hermus
in een zwierige aanloop tot slechts door humor
bedwongen romantiek: Péronne Hosang met haar
ontnuchterende oogen en
,,mij-neem-je-niet"stem; Joan Remmelts van alle gevoelsmarkten
thuis; Elly Weller als een wederopstanding van Greta
Lobo; Sara Heyblom vooral geen moeder in deze
moederrol; Arend Hauer en Gerard Rekers nog wat
onduidelijk in het tooneelbeeld; Jan van Ees w
ggewandeld uit burgerlijker sferen en daardoor
detoneerend. Ziehier hoofdzakelijk het ensemble
dat met Chronique Scandaleuse" het
wederoptreden van Mary Dresselhuys viert.
Het Centraal Tooneel" heeft vele barrières ge
slecht om zich toegang te verschaffen tot de sym
pathie van het publiek, dat trouw en hartelijk zijn
voorstellingen volgt. Eerst en vooral werden de
ivoren torens der kunst verlaten en gaarne ver
wisseld voor het terras van de moderne bungalow.
Dat de groote K in het woord Kunst vermeden
werd, wil nog niet zeggen dat het woord zelf niet
cursief gedrukt blijft. Want het is zeer verdienstelijk
om, zooals Laseur dat gedaan heeft, zijn spelers
ongedwongenheid te leeren. Met het maniërisme
werd zooveel mogelijk afgerekend, geen dwaas
beklemtoonde tusschenwerpsels, geen
kip-op-hoogepooten-stijl; naar den schijn natuurlijkheid en een
gelukkig partij-trekken van de ingeschapen eigen
schappen der acteurs en actrices Oef" zeggen
de menschen, die tot de vaste klanten van het
Centraal Tooneel" behooren, hier weten we, dat
we ons niet hoeven op te schroeven tot aesthetische
waardeering, die eigenlijk onzen pet te boven gaat.
De gemoedelijke vroolijkheid, die we najagen bij
het apéritif, wordt ons kant en klaar opgedischt.
We zullen lac,hen om deze dwaze wereld en aan
gevoelige toetsjes hier en daar bemerken, dat we
met menschen en niet met harde caricaturen te doen
hebben. Het schouwspel der onvolkomenheid zal
ons nooit de algemeene beminlijkheid van het
menschdom doen vergeten, want misanthropen
zullen hier niets van hun gading vinden. Immers
het Centraal Tooneel" speelt charmante stukken
op charmante wijze."
Deze slogan, die ik de directie hierbij ten
gebruike aanbied, is ook weer toepasselijk op dit
nieuwste, ietwat ondeugende stuk.
OP Amerikaansche wijze sightseeing door de
tooneelwereld zou men kunnen volstaan met
te luisteren naar n enkel zinnetje, dat typisch is
voor stuk en gezelschap, zoowel als voor de stem
ming in de zaal, ik bedoel het zinnetje door Mary
Dresselhuys als verkaterde Tracy Lord gelanceerd
en dat luidt: Ik ben een sof-mensch." Alle typische
eigenschappen van het Centraal Tooneel" waren
in deze paar woorden vervat. Het is het geheim, van
dit gezelschap om zooiets luchtig, ondramatisch,
niet overdreven en tegelijk gracieus te zegger, gelijk
Mary Dresselhuys het deed, maar daartoe is noodig
een hartelijk gestemd, medelevend publiek, waarmee
men op knip-oog-afstand staat.
Men kan zelfs zeggen, dat het gezegde de helft
was van een dialoog. De repliek kwam uit de zaal,
die men hardop hoorde denken: ,,Jij schat, een
sof-mensch ! Maar we zijn immers allemaal zulke
PAG. 10 EN 11 DE GROENE No. 3275