Historisch Archief 1877-1940
UIT DE KEUKEN DER BEELDENDE KUNST
Foto Eva Besny
WANNEER je de drie trappen van de deftige flats ergens in Amsterdam
Zuid opgeklommen bent, wanneer je aan de deur van het atelier
geklopt hebt, een stem een beetje ongeduldig ja" geroepen heeft,
wanneer je door een laantje van tegen elkaar aangestapelde doeken binnen
bent getreden en je midden in dat groote atelier den schilder Jan Sluijters ziet
staan, voel je het woord Meester" bij je opkomen. Ondanks de koele, witte
gepleisterde wanden van de verbouwde zolders van het keurige flatgebouw,
ondanks de 2O-ste eeuwsche entourage van ramen en centrale verwarmings
radiatoren, doet de schilder in zijn atelier terugdenken aan de meesters van
de gouden eeuw. Dat zelfde breede gebaar, geenszins grof maar verfijnd en
zelfs vaak precieus. Kracht en teederheid, mannelijke breedheid van scheppen
en haast vrouwelijk aanvoelen. En daarbij een joviaal mensch, joviaal met een
volstrekt begrip van zijn waardigheid en zeer zeker niet toegevend tegenover
zijn medemenschen, zooals hij dat ook niet ten opzichte van zichzelf
schijnt.
Hij begon, als zoon van zijn vader, die houtgraveur was, met op zesjarigen
leeftijd een catalogus van prentjes te voorzien, teekende, toen hij twaalf jaar
was, de illustraties voor een Fransch leerboekje. Dat is niet belangrijk maar
het toont de volstrekte natuurlijkheid van zijn talent en zijn opvatting van
kunst ook als werk; het woord meester" stamt niet voor niets uit den gilden
tijd. Illustreeren heeft Jan Sluijters lang volgehouden; hij verdiende daarmede
's avonds zijn geld, zoodat hij overdag kon schilderen en daarmede niets ver
dienen l Want ook deze meester begon als gezel wiens doeken geweigerd
werden.
De techniek" heeft Sluijters, behalve op een avondteekenschool, nooit
apart geleerd. Schilderen is toch niet moeilijk", zegt hij, je kunt het als je
artiest bent. Als je weet wat je schilderen wilt, kun je het ook. Je kunt niet eerst
de techniek gaan leeren en zeggen: en nou ga ik schilderen. Natuurlijk moet
je je hand kunnen richten zooals je het wilt, maar dat kun je niet klassikaal
leeren. Die techniek leer je in veertien dagen, maar goed te leeren schilderen
leer je je leven niet!" En Sluijters vertelt mij: Voor ieder ding, dat ik makent
moet, ben ik doodsbenauwd. Ik weet er van te voren niets van af. Je moet
maar afwachten tot je het voelt, en dat gevoel zoo veel mogelijk versterken.
Het gaat om de intensiteit, waarmee je de dingen aanvoelt. " En dan volg
een definitie: Een schilder-artiest is iemand die in verhouding van kleur en
lijn abstracte dingen gewaar wordt". En een wijsgeerige conclusie, die, met
opzet, mij niets verder helpt en toch het alpha en omega is: Je bent artiest
of je bent het niet".
Overal staan op het atelier de Sluijters tegen de wand, ze hangen rondom; de
kleuren gloeien, of zijn stil en boeiend. Het is er stil, geen rumoer van buiten,
geen rumoer van beneden. De ezel staat op z'n vaste plaats, vlak voor een der
wanden, bij de canapéwaarover drie, vier lappen met warmlevende kleuren
hangen. lederen morgen om 9 uur komt de schilder op zijn atelier. En daar
kijkt hij wat, bekijkt het werk waarmee hij bezig is maar hij doet niets voor hij
,,er in" is, en het is meestal half elf voor hij iets doet. Het is, zegt hij, niet de
kunst de spanning te krijgen, maar het is de kunst de spanning bij het schil
deren te houden. Waarom hij werkt ? Een vraag, die niet te beantwoorden is,
en die hij beantwoordt met: uit behoefte om te schilderen". Hij kan het zich
niet anders denken. Daarom gaat hij ook zoo min mogelijk op reis. Na drie
of vier dagen wordt hij ongeduldig en wil hij werken. Want er is een natuur
lijke kracht die hem er steeds weer naar toe brengt.
Bij het beeld van die gespannen energie hooren ook de sigaartjes die hij
onder het werk rookt en hoort ook, dat hij in zijn groote atelier ruimte heeft
om een paar stappen te gaan, zóó maar, of om zijn werk, waarmee hij bezig
is, van uit de verte te bekijken, ook in spiegelbeeld, in een oud toiletspie
geltje, dat hij aan een haak tegenover zijn ezel hangt.
Later gaat hij mij voor naar beneden, waar hij een verrukkelijke collectie
oude stoelen heeft. Oude weefsels en oude Chineesche beeldjes en andere cera
miek. Hieruit put hij veel vreugde en zijn schilderijen aan den wand schijnen
met deze oude meubelen en dingen zeer direct te harmoniëeren.
En als ik het dan gezien heb en hij mij vriendelijk uitleg heeft gegeven en
op enkele bijzonderheden gewezen, zegt hij op eens, zonder verder eenige be
langstelling: En nu moet ik aan mijn werk gaari". H. B. F.
PAG. II DF GROENE NU 3276