Historisch Archief 1877-1940
Nogmaals: Nederland en Belgi
HET artikel Nederland en België" van den
militairen medewerker van dit blad (?Groene
van 2 Maart 1940) heeft mij, en met mij zeker vele
anderen, verheugd. De sitvatie, waarop bedoeld
artikel betrekking heeft, is zeker allerminst
heuchelijk. Maar het is een goed ding, dat de vraag, of
in het huidige tijdsgewricht een militair verbond
met Belgiëal of niet wenschelijk is hier op zoo
rustige en heldere wijze aan de orde gesteld werd
en dat met nadruk gewezen werd op de gevaren,
die aan het door-dik-en-dun vasthouden aan onze
zelfstandigheidspolitiek" zijn verbonden.
Duidelijk doet schr. uitkomen, hoe men hier te
lande zoozeer aan deze eenmaal gekozen politiek
verknocht blijkt, dat men voor hare mogelijke nood
lottige consequenties niet voldoende oog schijnt te
hebben. Ons volk schijnt nu eenmaal niet bereid
tot het aangaan van verbintenissen, die zijn lot
zouden verbinden aan dat van een broedervolk of
althans een goeden buurman. Wat volkomen be
grijpelijk is, doch daarom nog niet verstandig be
hoeft te zijn l Het is meer voorgekomen, dat de
politiek van het ieder ga alleen maar met zijn
eigen belang te rade" tenslotte funest bleek juist
voor dat eigen belang.
Slechts betreur ik het, dat de 'militaire schrij
ver meent, dat wij ons, ondanks onze bezwaren,
bij de huidige publieke opinie en de daarop be
rustende politiek hebben neer te leggen".
Ik kan vóór zulk een defaitisme geen goede gron
den zien. Men zal zeggen: wel, het werkt tóch niets
uit. Daarop past m.i. slechts n antwoord: dat wij
wel kunnen vermoeden, dat ons opkomen tegen de
heerschende opinie niets zal uitrichten, doch dat
wij dit nimmer zeker kunnen weten. Zoo is nu een
maal onze mentaliteit." Zeker, het is maar al te
Edda en Thora
ONDER de vele pogingen die den laatsten tijd
gedaan zijn om zulke vage en
moeilijkdefinieerbare begrippen als Germanendom" of
Nationaal-socialistische geest" nauwkeurig te
bepalen en in hun wezenlijke bestanddeelen te ont
leden, lijken mij weinige zoo diep tot den kern van
de zaak doorgedrongen als de lijvige studie van
Dr. K. H. Miskotte: Edda en Thora, een verge
lijking van Germaansche en Israëlitische religie".
door Callenbach te Nijkerk uitgegeven. Dat dit boek
een helder licht op enkele van de moeilijkste actueele
volks-psychologische problemen werpt, is in de
eerste plaats wel te danken aan de gevolgde methode:
die van het phaenomenologische onderzoek, waarbij
telkens aan de hand der oude Germaansche mytholo
gie en der oud-testamentische wetgeving bepaalde
verschijnselen met elkander geconfronteerd worden,
verschillen en overeenkomsten tegen elkaar worden
afgewogen, zoodat men tenslotte uit de vergelijking
zelve enkele klare en doorzichtige beelden over
houdt, die zeer overtuigend de fundamenteele,
onoverbrugbare tegenstelling tusschen Germaansch
heidendom en Joodsch-christelijke religiositeit
illustreeren.
Zeer terecht zegt dr. Miskotte, dat het door
Rauschning geteekende beeld in zijn Revolution
des Nihilismüs" veel onwaarschijnlijks bevat, en
dat een wereldbeschouwing van zooveel meeslepende
kracht onmogelijk uitsluitend negatief kan zijn,
gelijk Rauschning beweert. Hij is er dan ook op uit
geweest het positieve te ontdekken en zelfs aan te
toonen, dat het andere", in dit geval nog niet
per se verkeerd" behoeft te wezen. Maar het zwakke
punt in zijn betoog is, dat hij den Germaanschen
geest aanziet als zuiver heidendom", en bij zijn
opsporing van de heidensche elementen te veel
het hybridisch karakter uit het oog verliest, dat
het herleefd heidendom" heden ten dage heeft.
Want aan de Joodsch-Christelijke invloeden van
een kleine twintig eeuwen cultuur heeft ook het
meest fanatieke Germanendom zich niet kunnen
onttrekken.
HET is echter goed dat er iemand gekomen is,
die aandacht gevraagd heeft voor de onbewuste
atavistische onderstrooming, welke zeer zeker
teruggaat op dezelfde wereldbeschouwing en
psychische gesteltenis als die, welke in het helden
epos der Edda's haar neerslag vond. Daartegenover
is elke bewustverkondigde leer slechts een bijkom
stigheid, al worden ook de termen en formules eraan
ontleend, waarmee het nationaal-socialistische
Germanisme heden ten dage opereert. Want welis
waar wil de burger altijd en overal slechts zeker
heid" en geen waarheid", en verkiest hij steeds
een dwaas antwoord boven een wijze vraag, maar
het zekerheidsgevoel, wortelt toch in een Ahnung",
welke de eigenlijke inhoud is van dit Nordieke geloof.
Dr. Miskotte ziet de reëele waarheidselementen
waar. Maar is het juist daarom niet de onafwijsbare
plicht van een ieder die deze mentaliteit verkeerd
acht, daartegen op te komen, zoo goed en zoo
krachtig als in zijn vermogen is? Is een publieke
opinie een absoluut fixum? Zijn publieke opinies
nooit veranderd, nooit omgeslagen?
Er is ook nog een andere kant aan deze quaestie:
de moreele. Ook op dit punt kan ik het standpunt
van schr. niet deelen, waar hij blijkt zich óók neer
te leggen bij houdingen van Staten, die ten aanzien
van enkelingen slechts als verachtelijk" zouden
worden gequalificeerd.
Wij willen er buiten blijven." Ja ! Dat weten
wij nu wel. Die telkens herhaalde verzekering van
onze vastbeslotenheid tot handhaving onzer neu
trale zelfstandigheidspolitiek" gaat ietwat lijken
op de methode-Coué. Waar het op aankomt, is de
vraag: hoe hebben wij de meeste kans er buiten te
blijven? En: gesteld, dat wij, onverhoopt, tóch in
het conflict werden betrokken, hoe zouden wij ons
dan zoo doeltreffend, zoo krachtig mogelijk kunnen
verweren ?
MOGEN deze vragen, die voor ons land van zóó
vitaal belang zijn, nogmaals worden over
wogen, door zooveel mogelijk Nederlanders, door de
verantwoordelijke, leidende Nederlanders in de
eerste plaats. Het zou mogelijk zijn, dat men dan
alsnog tot het inzicht kwam, dat wij goed zouden
doen niet alleen te luisteren naar onzen eigen leeuw,
die ons maar steeds fier verzekert, dat hij zal hand
haven", doch ook naar zijn zuidelijken soortgenoot,
die ons toeroept: VUnion tait la Fora".
Het zijn geen van beiden geweldige leeuwen.
Maar twee zijn nog altijd meer dan een.
Mr. H. GILTAY
in het nationaal-socialisme met evenveel scherpte
als hij van hun inferioriteit ten opzichte van de
Joodsch-Christelijke cultuur doordrongen is. Dit
is een voordeel en een voorsprong op de onder
zoekingen van de meeste anderen. Doorschouwen
wij den inhoud van het heidendom", waarvan het
nationaal-socialisme de nieuwste exponent is, dan
doorzien wij inderdaad het totale probleem. Maar
daaraan zit heel wat vast.
Het is begrijpelijk, dat de Edda's als voornaamste
bron werden aangenomen voor den
mystischethischen inhoud van het Germaansche heidendom:
van zijn wereldbeschouwing, die meer een
wereldgevoel is; van zijn verhouding ten opzichte van het
Lot, die in onzen tijd door niemand beter is uitge
drukt dan door den filosoof Heidegger, voor wien het
leven, niet enkel het menschenleven, iets oneindig
bedreigds is, op dezelfde wijze als in de Edda de
draak voortdurend knaagt aan den levensboom.
Er zijn soms kleinigheden, die plotseling een
verrassend licht werpen op heel gecompliceerde
toestanden, en dit boek ontleent een zeer groot
gedeelte van zijn waarde aan het feit, dat het oog
heeft voor dergelijke kleinigheden. Een van de oude
woorden voor Lot" uit de Edda is bijvoorbeeld
het woord rlog" oud-Hoogduitsch Urlag",
dat afgeleid is van leggen, wat iemand van oerbegin
af toegelegd is; het is inderdaad veelzeggend, dat
de beteekenis hiervan verschoof naar die van ons
huidige oorlog", ook dat in deze beteekenis
het woord niet meer in het Hoogduitsch gebruikt
wordt. Strijd als oerfeit en zijn uitkomst, zege
praal of nederlaag, is ident met wat ons beschikt is:
Schicksal." Het ligt er toe van het Oer af, dat
het oorlog is," zegt dr. Miskotte.
De vergelijkingen met den inhoud van de Thora,
die telkens bij ieder onderdeel gemaakt worden,
dienen er slechts toe de wezensschouw" van het
Germaansche heidendom te vergemakkelijken; en
het is in deze herkenning", dat men telkens de
onoverbrugbare kloof ontdekt, welke deze
atavistisch-primitieve wereld scheidt van de
JoodschChristelijke, waarmede de idealen van ons boven
-ik" overeenstemmen.
DR. Miskotte tracht deze kloof niet te ver
donkeremanen, al staat hij uit m.i. niet geheel
steekhoudende overwegingen van bloed en bodem
van nature" sympathiek tegenover hetgeen voor
hem het specifieke oerheidendom bij den modernen
Noorderling is. Doch dit boek is noch een pleidooi
noch een aanval geworden, het is een onderzoek,
waarbij ten opzichte van een zoo hachelijke materie
meer objectiviteit in acht genomen is dan wij
gewend zijn. Afgezien van het feit, dat het voor
het gros der lezers niet te veel godsdienst-psycholo
gische en vooral oud-testamentische voorkennis
veronderstelt, is het een in hooge mate boeiend en
leerzaam boek, dat ons over het hedendaagsche
Duitschland heel wat meer te zeggen heeft, dan
tientallen politiseerende beschouwingen bij elkaar.
L. LICHTVELD
Het Rijk en Onze Kunst
van Heden' .. .
NAUWELIJKS zijn we de massa-tentoonstelling
in het Rijksmuseum te boven of er dreigt
een vervolg. Het is de bedoeling, na het landelijk
succes, ook Belgiëte doen deelen in de genietingen
van onze hedendaagsche kunst. Als tegenprestatie
zou de Belgische regeering haar hedendaagsche
schilderkunst in Amsterdam laten zien. Een
ruiltentoonstelling ?
Gezien de getoonde afkeer van critiek en de
pogingen tot aanprijzing van het Amsterdamsche
experiment zou men mogen verwachten, dat het
Rijk de hedendaagsche" ongewijzigd naar Brussel
zou doen reizen om ook daar de beroemde
sorteermethode te toonen. Dat zou een eerlijke, conse
quente houding zijn.
Naar verluidt zal men echter een keuze van onge
veer 400 werken zenden. Dat beteekent dus, dat
men de verantwoordelijkheid voor een critische
schifting, die nu eenmaal een subjectief onderschei
dingsvermogen eischt dat nooit iedereen zal kunnen
bevredigen, op zich zal moeten nemen. Een verant
woordelijkheid, die men in Amsterdam door massale
gulheid zonder onderscheidingsvermogen, gemakke
lijk had omzeild.
Men kan n, voor onze buren n voor de kunste
naars het feit van een keuze verheugend achten.
Want hoe moeilijk ook, het eert toch den aard
van den kunstenaar meer dan de opentafel, waar
slechts verschoppelingen mee gevleid konden zijn.
Ook voor het publiek kan de opvoedende waarde
pas beginnen na een keuze. Dat zij massaal kwamen
kijken naar het massale kijkspel beteekent in wezen
niemendal.
De moeilijkheid is nu echter; zal de keuze zich
bepalen tot hetgeen in het Rijksmuseum was onder
gebracht? Alsdan zou terecht van een ongelijkheid
sprake zijn, omdat de Belgische regeering naar
Nederland niet een toevallig bijeengekomen
steuntentoonstelling zal sturen, maar een representatie
van haar beste schilderkunst. Zou Nederland het
dan te Brussel moeten doen met de gezuiverde, maar
niettemin ontoereikende Amsterdamsche collectie?
De vertegenwoordiging in den vreemde van onze
kunst is altijd een zwak punt geweest. Wij hebben
er een commissie voor. Maar zal deze commissie
in dit geval optreden? Indien men gebonden blijft
aan een kern, die dan een keuze zou zijn uit de
duizenden der Rijkstentoonstelling, zal van een
werkelijke verantwoordelijkheid voor de samen
stelling weinig sprake kunnen zijn. Zal men die
kern trachten uit te breiden met schilders, die
afwezig waren in het Rijksmuseum? Het zou
noodig zijn, wil men in Brussel goed voor den dag
komen.
Verreweg het beste zou zijn, de onzalige collectie
niet als basis te nemen, doch geheel vrij daarvan,
een uitstekende representatie naar Brussel te zenden.
Slechts die vrijheid kan uitgangspunt zijn voor
een verantwoordelijke keuze, uitsluitend gegrond
op gehalte. De waardij van den kunstenaar en de
kunst komt dat toe.
A. M. HAMMACHER
Pits ecu j-rofijtcliich
Volgens Si'cnslta Pressen is uit
interviews met krijgsgevangenen
gebleken dat het
ontwikkelingspeil in de Sowjet-L'nie laag is, /Ge
dachten sommige soldaten dat
Berlijn de hoofdstad was van
Frankrijk, en dat men op Kerst
mis Christus' kruisiging herdacht,
enz.
THEIR van den Moscovieten
en bestaat niet geheel uut Pieten !
Dat seit ons tblat Svenska Pressen;
tes waer, ten es gheen klessen"
Die in Finlande ghevanghen syn,
toghent dudelick by allen dien
antworden die si hebben ghegheven
in enen campe niet metten deghen,
maer alleenlike metten verstande:
die daer minst weet, hevet meeste scande;
twas een concours intellectuel",
maer bi menich antwort begripen wi wel,
dat intellectuel", dat scone woort,
bi desen luyden gansch niet en behoirt.
Hoirt watsi wisten ende niet en wisten,
ende hoe dicke si die waerheit misten:
Scandinavië, dat was haer becant,
es uut Torkyen ende 't Finsche landt
ende ooc Sweden tsamen ghestelt
men can dit weten ende doch syn een helt
Berlyn, so seiden si, es die hooft-stat
PAG. 4 DE GROENE No. 3276