Historisch Archief 1877-1940
De lente der zee
DE vorst zal goed en wel geweken
zijn, terwijl het hal" nog volop
in den grond zit, of de mensch begint
al in zijn tuin te speuren naar de
eerste knoppen der sneeuwklokjes of
naar vroege crocusspruiten. Want we
hebben een heel nieuw gevoel over
ons gekregen, de stille overtuiging,
dat we het ergste weer gehad hebben.
Omdat de dagen langzaam lengen,
omdat die eene hazelaar in het park
al pronkt met losjes wuivende
bloeikatjes, omdat er op de rommelige,
kale bouwterreinen aan den rand van
de stad al plantendeelen tevoorschijn
komen, die van het kleine hoefblad
moeten zijn, en.... omdat de
purperslakken volop begonnen zijn met
eierenleggen. Maar deze laatste groote
gebeurtenis is helaas weinig bekend,
want wie komt er kort na den winterdag
aan het strand en wie let er dan nog
op die trage, zwijgende, simpele slak
ken? En toch is het zoozeer de moeite
waard, in deze dagen eens te gaan
kijken ergens aan onze kust", maar
in geen geval noordelijker dan den
Hoek van Holland; en vooral niet
op het gewone zandige strand, doch
op de bazaltsteenen glooiingen van
pieren, golfbrekers en dijken.
Zijt ge bij uw dijk of dam of pier
aangeland, kijk dan niet direct naar
de kale, grauwe bovenzijden der
steenblokken, hoewel daar ook genoeg te
vinden zal zijn. Maar we zijn nu een
maal op weg naar de purperslakken,
die haar uitzonderlijk vroeg
lentefeest vieren. En die moeten nu juist
niet veel van de buitenvlakte der
steenen hebben omdat daar de bran
ding het hevigst is en de stroom er
het sterkst aangrijpt, zoodat ze er
haar lange spiraalhuizen slechts met
heel veel moeite tegen den steenwand
kunnen houden. Neen, we moeten
het voorloopig hebben van de wijde
voegen en spleten en van de beschutte
achterkanten der toevallig losliggende
bazaltkeien. Want daar komt wél regel
matig versch water, maar geen te sterke
zuiging; de mosselen en de zee-anemo
nen hebben het er naar hun zin, waar
om zou dus ook Purpera, de
purperslak zich hier niet thuis voelen?
Scharrel hier wat rond in deze zone
niet ver boven de laagwaterlijn en
steek er uw neus letterlijk tusschen
de steenen om op deze wonderlijke
manier iets te ontdekken van het
groote wonder, dat het leven van het
zoute water is. En blijf vooral lang
kijken in de halfduistere grotten aan
dien doodgewonen dijk; na tien minu
ten ziet ge vier maal zooveel als na vijf.
Om te beginnen zijn er veel glin
sterende, nattige knobbeltjes, die bij
verdere beschouwing verschillende
kleuren blijken te bezitten, kersrood,
bruin, wit, zachtrose of het helle
oranje van pasgeschraapte wor
teltjes.
Wanneer ge er eens eentje wilt
pakken, lukt dat niet wegens de glad
heid ervan en ook niet omdat het geval
zoo stevig vastzit. Het zijn allemaal
zee-anemonen en iedere kleur vertegen
woordigt een andere soort of een
aparte variëteit. Maar daar aan den
anderen kant van onzen kunstmatigen
rotskloof, wat zit daar? Iets van een
onbestemde tint, beige-achtig of licht
blond, iets wat den ganschen steen
wand bedekt overal waar niet toevallig
een anemoon is gaan zitten. Strijk eens
met uw hand over dat beige tapijt en
ontdek, dat de natuur hier iets schiep,
hetwelk zoo op het gevoel veel weg
heeft van een stevige rubber massage
borstel. Zie, dit zijn nu de legsels
der purperslakken. De legsels, en niet
de eieren.
WAT we zien is een samenscho
ling van vele sierlijke
klokbekertjes, ieder ruim een centimeter groot
en met den voet verbazingwekkend
stevig vastgehecht tegen den donkeren
muur. En in al deze kleine kelken,
veilig geborgen achter een vrijwel
glashelder topdekseltje zitten de eigen
lijke eitjes. Misschien lukt het u zoo'n
bekertje los te krijgen (met een pincet
gaat het nogal goed), dan zoudt ge
ook eens kunnen probeeren den inhoud
aan den dag te brengen. En daarbij
ervaren hoe ongelooflijk taai deze
kleine leerachtige eierbewaarplaatsen
wel zijn !
Op het midden der bekers pleegt een
nieuw scheermesje zelfs nog af te
glijden, en alleen bij de afscheiding van
beker en deksel hebben we een rede
lijke kans. Wat er eindelijk uit het
eierenkolfje komt, is een beetje
kleurlooze gelei, waarin vele honderden
minieme gele stipies zweven. Dat zijn
nu de feitelijke eieren, die ons met het
bloote oog niet veel laten zien. Maar
een sterke loupe kan reeds aan het
licht brengen, dat deze eitjes niet
allen gelijk zijn; er zijn er, die een
paar nog kleinere bolletjes tegen zich
aan hebben, terwijl anderen zuiver
rond zijn. Wat erop wijst, dat hier
in dit kleine kapsel niet alles gelijkelijk
verdeeld is, want sommige eicellen
zijn blijkbaar begonnen zich te deelen,
terwijl de anderen nog niet aan den
groei kwamen. En dit is het aller
eerste begin van een wreed gebeuren,
zooals het geheele leven der zee
wreeder lijkt dan dat aan den wal om
dat er onder water hoegenaamd geen
Bij de foto's
Links:
Zee-anemoon met
wijd uitgespreide
tentakels.
Rechts:
Eierleggende
purperslak.
groote voedselplanten voorkomen en
alle dieren dus op elkaar aangewezen
zijn. Bij deze purperslakken geldt
zeker het spreekwoord: ,,Jong geleerd,
oud gedaan." Want de ontwikkeling
der broertjes en zusjes blijft steeds
ongelijk, tot ten laatste de eiwit
gelei geheel en al opgebruikt is; en
dan beginnen ze noodgedwongen aan
elkander, zoodat er tenslotte maar
weinig jeugdige slakjes uit het eerst
zoo welgevulde bekertje tevoorschijn
kruipen. Dat geschiedt in den tijd, dien
wij op het land met voorzomer" aan
duiden.
NATUURLIJK hebt ge de oude
slakken ook al ontdekt, soms te
midden van haar eierschat, om straks,
wanneer het water gewassen is, weer
rustig verder te gaan met leggen. Zoo'n
stilzittende slak mag een aardig gezicht
wezen, nog interessanter is, een klein
overgebleven waterplasje op te sporen
en daarin te zien hoe dat leggen in zijn
werk gaat. We kunnen duidelijk zien
hoe de moederslak haar huis een beetje
te ver zijdelings draagt, en hebben we
geluk, dan beleven we juist het moment
waarop ze haar spiraalwoning weer
gewoon boven haar rug trekt, terwijl
een kersversch eierbekertje er onder
uit glipt. Doch dat is een heele tref,
want gemiddeld produceert Purpura
niet meer dan twee of drie bekers
per etmaal. Hoe groot het totaal per
slak kan zijn, durf ik u niet met zeker
heid te zeggen, alleen heb ik zelf een
maal gezien hoe een purperslak tot
vier-en-dertig kapsels kwam, om daar
na ergens ver weg een mossel te gaan
aanvallen en verorberen. Maar die
mossel-eterij is een geschiedenis op
zichzelf; en buitendien: er is hier op
deze steenglooiing nóg een typische
voorjaarsbode.
Behalve de zeeslakken, die in
huizen wonen, zijn er ook naakte-,
en misschien zijn zij wel de
merkwaardigsten. Wie weet hoeveel we
er al voor zee-anemonen met inge
trokken tentakels hebben versleten
nu het lage water alle vormen ver
anderde. Maar in het kleine plasje
herkennen we ze toch dadelijk als
kruipende slakken, die lange rijen van
licht gekrulde uitsteeksels op haar
ruggen dragen. Een fantastische levens
geschiedenis hebben deze kleine dieren,
die we Aeolis mogen noemen, ofwel
Vlokkige Zeeslakken. Want ook zij
moeten het alweer niet van planten
hebben, zooals we dat van fatsoenlijke
slakken gewend zijn. Neen, Aeolis,
die er zoo doodonschuldig uitziet, eet
niets meer of minder dan zee-anemonen
van allerlei soort. Die venijnig stekende
neteldieren deren den slakkenmond
niet, maar sterker nog, de netel
batterijen van de anemonen worden
in den maag der slak niet aangetast.
Ze zijn voor verdere werkzaamheid
bestemd en daartoe transporteert het
slakkenlichaam ze door speciale kana
len naar de uiteinden van de vlokkige
rug-uitsteeksels. Om er gewoon in
functie te blijven en dienst te doen bij
de verwering der slak tegen haar
vijanden !
Vindt ge nu tusschen de dijksteenen
in lange spiralen gekronkelde snoeren
slap afhangend in de droogte of zacht
deinend in overgebleven water, dan
zijn het zeker de eieren van Aeolis,
die sterven zal tegen den tijd, dat haar
kroost ter wereld komt; omdat ze een
njarig dier is. Wanneer ge deze
eieren vindt, let dan eens op de kleur
ervan, die is meestal wit, maar ook
wel lichtgeel of zwak oranje, al naar
de tint der anemonen, die de moeder
het meest at. Aan den Hoek van
Holland vindt men zelfs Aeolis-eieren
van een ordinair hardrose omdat daar
vrijwel uitsluitend de donkerroode
paarden-anemonen voorkomen.
Zoo was er ook in de dagen der ergste
koude onder water al een opleving te
bespeuren, en het lijkt of deze kleine
slakken begrepen hebben, dat na het
diepste dal in de temijeratuurcurve
noodzakelijk de stijging moet komen.
KEES HANA
PAG. 15 DE GROENE No. 3277