Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER
OPGERICHT
1877
Redactie en Administratie: Keizersgracht 355, Amsterdam-C. Tel. 37964. Abonnement f. 10.?per jaar. Postrekening : 72880. Gem. Giro G 1000.
Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan, doch alleen tegen het einde van een jaargang, na opzegging vóór l December, worden beëindigd.
23 MRT.
1940
Drieërlei Paschen
WIJ hebben een zwaren winter achter den rug,
maar nu schijnt het eindelijk lente te worden.
Wij zien nog wel geen groen, maar telkens is er in
de lucht iets van belofte. En ook thans zal de
natuur ons niet teleurstellen, straks zal het lente
zijn en dan volop zomer.
Er is iets aangrijpends in het geduld der natuur.
Wat wij menschen ook op deze aarde uithalen,
welke hardnekkige pogingen wij ook doen om de
aarde woest en ledig te maken als in den beginne,
de natuur gaat haar geduldigen weg. Niemand weet
of het vrede wordt, maar het wordt in ieder geval
lente. En wij zouden wel heel ondankbaar zijn,
wanneer ons dat onverschillig liet. Er is iets van
troost in de trouw van de natuur. Als ik van den
nacht een dag maak en 's morgens vroeg naar bed
ga met een zwaar hoofd, gaat de zon vooral niet
minder stralend op. Als ik tegen den avond aan mijn
werk ga, valt de milde duisternis vooral niet minder
verkwikkend. Als de Nederlandsche scholen hun
vacanties hardnekkig in Juli en Augustus nemen,
blijft desalniettemin Juni de mooiste maand. En
als de wereld zich eiken bloei en eiken oogst on
waardig maakt, geeft de natuur haar milden zegen.
En zoo kunnen wij Paschen vieren. Het feest valt
van 't jaar wel wat vroeg, te vroeg voor de
lentekleeren. Maar de verwachting is in de lucht. Straks
wordt het groen en warm. Straks ontluikt de bloem
en rijpt de vrucht.
Maar daarna wordt het weer herfst en winter.
En het volgende jaar is het precies eender. Er is
iets aangrijpends in de trouw van de natuur, maar
ook iets irriteerends. Zij gaat haar onverstoorbaren
gang. En zij vraagt in het geheel niet naar onze
menschelijke zaken. Als wij rouwen, juicht zij, als
wij juichen, rouwt zij. Het Evangelie verhaalt, dat
bij Jezus' dood de aarde beefde en de zon verduisterd
werd. Maar wanneer wij tegenwoordig weer bezig
zijn Christus te kruisigen, straalt de zon aan den
hemel. Wie met Paschen de opstanding der Natuur
viert, heeft gelijk. Maar ik weet niet of hij ook
genoeg heeft. Ik ben bang, dat hij nog eens radeloos
staat te kijken naar de boterbloemen en den appel
bloesem.
WIJ hebben een zwaren winter achter den rug,
ook afgezien van de kou. Wel is het oorlogs
geweld niet in volle kracht losgebarsten. Maar het
heeft niettemin gedaverd om onze hoofden. Gedaverd
niet alleen van explosies van bommen, maar ook
van explosies van haat en geweld en onrecht. Wij
hebben angst en vrees gekend. Wij kennen ze nog.
Vrees voor ons land, vrees voor de wereld. Er is veel
vernietigd in den afgeloopen winter, veel rijkdom,
dien wij hadden ontvangen. Er zijn schepen vergaan,
er zijn landen verwoest, levens geknakt of
uitgebluscht. Er is veel hoop en liefde vernietigd in
menschenharten.
Ook dit alles komt weer terecht. De geschiedenis
leert niet veel, maar dat leert zij onbetwijfelbaar.
Und neues Leben blüht aus den Ruinen. Waar iets
vernietigd wordt, ontluikt iets. Het evenwicht
herstelt zich, al kan dat wel eens lang duren. Aan
alles komt een eind, en alle einde is een nieuw begin.
Ook geestelijk leven herstelt zich. En nieuwe
menschelijke heerlijkheid bloeit op uit de ellende.
De grenzelooze misère van den Dertigjarigen oorlog
bracht ons de liederen van Paul Gerhardt, de af
schuwelijke wreedheden van de Spaansche oorlogen
de geweldige kunstwerken van Goya, de verdrukking
van de Amerikaansche negers den schat van de
Negro Spirituals.
Ook in dit opzicht kunnen wij Paschen vieren:
er is in het leven van den mensch altijd opstanding,
wanneer er dood is, altijd nieuw leven, wanneer het
oude bezwijkt. En ook daarvoor kunnen wij dank
baar zijn. Maar ik vrees, dat wij nog eens radeloos
Prof. Dr. G. van der Leeuw
staan met ons historisch inzicht voor de
Errungenschaften" der cultuur. Het menschelijk leven is taai,
en het verheft zich steeds weer uit den dood. Maar
het is slechts voor een oogenblik. Op het nieuwe
leven volgt een nieuwe dood. En daarbij is de
radeloosheid grooter dan bij de boterbloemen en de
appelbloesems. Want in het menschenleven is iets,
waarvan die gelukkige wezens niet weten. Daar is
de schuld. En die komt niet terecht. Het onrecht,
de slechtheid, het bedrog en de haat, die staan op
uit den dood, inderdaad, maar zij staan op tot
nieuwen moord.
EN dan is er de derde mogelijkheid om Paschen te
vieren. Die is niet zoo gemakkelijk begrijpelijk
te maken. De lofzegging, die in de oude Liturgie in
den Paaschnacht wordt gebeden, spreekt er aldus
van: ,,De heiligheid van dezen nacht verdrijft de
misdaden, wascht af de schuld; zij geeft aan de
gevallenen de onschuld weder en blijdschap den
bedroefden; zij verbant de haat, bereidt de eendracht
en buigt de machten der wereld...."
Een mooi oud sprookje? een verhaal, waar de
onvergetelijke Selma Lagerlöf iets van had kunnen
maken, dat ons ontroerde? Of is hier meer?
Toen Jezus' discipelen begrepen hadden, dat de
nacht van hun diepste wanhoop de nacht van de
Opstanding was, zijn zij uitgegaan, de heele wereld
door. En zij hebben niet gerust voor zij het overal
hadden verkondigd: Christus is opgestaan ! Want
zij wisten, dat het woord in vervulling was gegaan,
dat zij eens zonder het goed te begrijpen van hun
Heer hadden gehoord: wie zijn leven wil verliezen,
die zal het redden. Zij wisten, dat dat het doel was,
waarnaar zoo velen altijd hadden gestreefd, maar
het nooit bereikt; zij wisten, dat dat het eigenlijk
doel van het leven moest zijn, dat zij nimmer konden
bereiken; zij wisten, dat, wanneer dat waar was,
ook het onherstelbare, ook de schuld, vernietigd was.
Zij begrepen, dat wie zijn leven offert, de wereld
overwint.
Zoo zijn zij de wereld ingetrokken en hebben die
gekerstend. Het heeft niet veel geholpen. De christe
nen hebben ook hun leven niet willen verliezen, zoo
min als de heidenen. En daarom is er van de Bood
schap tot nu toe weinig terecht gekomen. Maar die
Boodschap zelf is er nog altijd, zij wordt niet oud,
want zij is de Boodschap van het leven, dat het
wint, altijd en overal. Niet het leven der natuur, ook
niet dat van den geest. Maar het leven, dat wij met
aarzeling en stamelend God" noemen, omdat wij
er iets van verstaan, dat ons leven slechts dan kan
bestaan, wanneer wij het overgeven, wanneer wij
het verloren geven.
Gedachten op Goeden Vrijdag
OP den Goeden Vrijdag van het jaar 1940 doemen
herinneringen op aan den Goeden Vrijdag van
het jaar 1939 toen een Italiaansche vloot het
Albaneesche Durazzo bombardeerde en een Italiaansch
leger aan wal werd gezet dat met de zwakke troe
pen van koning Zogoe korte metten maakte. Een
huivering van afgrijzen doorvoer de wereld, niet
slechts wegens de laagheid van de gepleegde agressie,
doch ook wegens den gewijden dag die daartoe als
bij opzet cynisch uitverkoren scheen te zijn.
Dezelfde Benito Mussolini wiens wapenrok be
vlekt is met het bloed van Giacomo Matteotti en van
zoovele andere Italiaansche strijders voor de vrijheid,
met het bloed van de Noordafrikaansche Senoessi,
met het bloed van de weerlooze Abessijnsche scha
ren, met het bloed van de vrouwen en kinderen van
Madrid, Guernica, Barcelona en Bilbao hij para
deert thans als vredesengel-in-buitengewonen-dienst.
Zijn zwaard is door den olijftak vervangen. Bevallig
drentelt hij heen en weer, spreidt de blanke vleugels
en zegent het politiek evenwicht dat hem in staat
stelt de publieke opinie den indruk bij te brengen
dat hij, Benito, onschuldiger is dan het pasgeboren
lam.
Dat dit geschieden kon, dat de koelbloedige ver
krachter van recht en menschelijkheid, door kan
gaan voor een braaf staatsman wien men zijn bloe
dige politieke jeugdzonden gaarne vergeeft dat
teekent niet slechts het niveau waartoe de huidige
internationale politiek is gedaald, maar bewijst
tevens hoe kort van memorie wij zijn.
Het is onze schuld, onze eigen schuld.
Wij leven. Wij vergeten.
Wie denkt op dezen Goeden Vrijdag nog aan de
reeds genoemde wandaad van vorig jaar?
Waren wij niet in felle verontwaardiging ontsto
ken toen die andere condottière der Europeesche
staatkunde, het politiek orakel van den Obersalzberg
zijn troepen bevel gaf, het ontmande en ontmantelde
Tsjechoslowakije binnen te rukken? Wie heeft op
den Idus van Maart die zeven dagen achter ons ligt,
gepeinsd aan dien droeven Woensdag toen
99Wa^ lynfiaïiM maaM ió goed"
het Duitsche leger Brünn en Praag be
zette ?
Wie denkt nog aan de nobele gestalte van Hail
Selassie? Hij is vergeten. Niemand weet waar hij
verblijf houdt.
Wie denkt nog aan de millioenen die door de
brute Japansche legers in China van huis en hof
zijn verjaagd? Wie denkt nog aan de Jangtse die
rood was van bloed ? Wij lezen de berichten over het
Verre Oosten niet eens meer. Er is toch geen touw
aan vast te knoopen .. .."
Wie denkt nog aan den heldhaftigen strijd dien
de Spaansche democratie, van binnen en buiten be
laagd, gestreden heeft ? Wie denkt nog aan de dui
zenden jonge levens die zich opgeofferd hebben voor
de verheffing van een land waar thans prelaten en
concentratiekampen weer welig bloeien?
Erger: wie denkt nog aan de Polen? Wie herin
nert zich nog de bombardementen van Lodz, Posen
en Warschau? Wie heeft eenige voorstelling van de
bittere, menschonteerende ellende die daar dezen
winter is geleden ? Het is alles reeds vergeten. Door
de wereld. Door ons.
Weest eerlijk: leest U de kranten over Finland
nog? U hebt ze gelezen. Uw hart was bij de Finnen.
U hebt ze gesteund (met een tiende van wat in uw
vermogen lag). Nu zijn ze ondergegaan. En U hebt
ze vergeten. U. Wij allemaal.
Zoo is de werkelijkheid. Zoo leven en vergeten wij.
Wie zal over veertig jaar nog spreken over het on
recht van dezen tijd zooals er thans nog gesproken
wordt over het onrecht van den Boerenoorlog ?
En misschien moet het alles zoo wel zijn. Want
als wij ons concreet en reëel n seconde zouden voor
stellen wat er geleden wordt en is, in de Duitsche,
Italiaansche en Spaansche concentratiekampen, in
de barakken der Abessijnsche dwangarbeiders, in de
ghetto'sen achterbuurten van Polen, door het
Chineesche volk, door het Spaansche volk, door het
Tsjechische volk, door het Finsche volk zou ons
hart het niet begeven?
Het leed der menschen doet mij vaak niet sla
pen", heeft onze grootste dichteres, Henriëtte
Roland Holst, eens gezegd. Er moesten meer menschen
zijn die 's nachts met wijdopen oogen staren tegen
de visioenen van ellende die uit de simpele
krantenberichten-van-heden opstijgen als giftige dampen
uit een kwaden poel.
PAG. 3 DE GROENE No. 3277