Historisch Archief 1877-1940
consequenties worden hieruit echter niet getrokken.
Veel meer dan in Argentiniëof Uruguay kan
Washington koopen in Brazilië, Peru en Chili:
daar komen waardevolle ertsen vandaan. Met deze
landen wil Washington gaarne zaken doen. De
machtige United States Steel Corporation was reeds
van plan, bij Rio de Janeiro een hoogovenbedrijf
met een jaarproductie van 30.000 ton op te richten;
de Braziliaansche wetgeving heeft het verhinderd,
omdat men de Amerikaansche concerns vreest.
Voor de Vereenigde Staten immers is
ZuidAmerika niet alleen economisch, maar ook militair
van belang. De verdedigingslinie van het Panama
kanaal ligt aan de Amazone, en hoe grooter het
vliegbereik der bommenwerpers wordt, naar des te Zuide
lijker streken zakt deze linie af. Maar van Ameri
kaansche politiek-economische penetratie is Latijnsch
Amerika niet gediend: het heeft reeds te veel leergeld
betaald. Aan den anderen kant: welke keus heeft
het? Chili, Peru, Bolivia, Braziliëzij hebben
allen dringend nieuwe spoorwegen noodig, nieuwe
fabrieksgebouwen, nieuwe machines, kortom:
kapitaal en kapitaalgoederen. Wie kan dit in vol
doende mate leveren ? Duitschland is uitgeschakeld,
Engeland moet zijn industrie op den oorlog instellen:
slechts de Vereenigde Staten blijven als leverancier
over. Inderdaad verwierven n Braziliën Paraguay,
n Chili reeds vorig jaar belangrijke credieten.
De moderniseering van Zuid-Amerika
Intusschen is het onjuist, zich Zuid-Amerika
als een toekomstige kolonie der Vereenigde
Staten voor te stellen. Juist doordat de
Zuid-Amerikaansche republieken sterker zijn geworden, durven
zij de uitbreiding der handelsrelaties met il Colosso
del Norte" aan. En hun kracht zal groeien.
In Zuid-Amerika immers voltrekt zich de laatste
jaren de overgang naar een moderne economie.
ZuidAmerika was tot voor kort in economisch opzicht
een kolonie van de Vereenigde Staten en Europa.
Het bezat geen eigen industrie. Het leefde op den
export van enkel stapelartikelen. De uitvoer van
Bolivia bestaat b.v. nog steeds voor 70 % uit tin,
die van Venezuela voor 90% uit petroleum. Van
den geheelen Zuid-Amerikaanschen uitvoer wordt
twee-kwart gevormd door koren, petroleum en
koffie, een derde kwart door vleesch, lijnzaad, ka
toen, wol en koper. Zulk een eenzijdige
typischkoloniale export bergt groote gevaren in zich: een
groot deel van de volkshuishouding is dan afhankelijk
van de wereldmarkt-positie van n artikel.
Daalt bij voorbseld de koffie n cent in prijs,
dan kost dat Columbiëvier millioen gulden
een moeilijk te dragen verlies. Deze economie is
uiterst kwetsbaar. Dat is weer gebleken toen voor
het uitbreken van den oorlog de grondstoffenprijzen
niet in het verwachte en gehoopte tempo stegen.
Meer en meer echter bouwt Zuid-Amerika zijn
eigen industrie op. Het landbouwgereedschap uit
het Steenen Tijdperk wordt afgeschaft. De
industriaHseering wordt sterk bevorderd. In Braziliëis op
31 December '37 een bedrijfstelling gehouden (de
voorloopige resultaten zijn eerst thans berekend.. ..)
waaruit bleek dat het aantal industrie-arbeiders in
twee jaar tijds met een kwart is gestegen. Brazili
hoeft al geen textiel-producten meer te importeeren:
het voorziet in de eigen behoefte. En Chili maakt al
de helft, Argentiniëeen kwart van alle katoenen goe
deren die het noodig heeft. In November j.l. heeft
Argentiniëzelfs een industrietentoonstelling kunnen
houden in de hoofdstad van Uruguay: het was de
eerste tentoonstelling van dien aard die een
ZuidAmerikaansche staat buiten de landsgrenzen hield ..
Voorwaarde tot de moderniseering van het econo
misch leven is een verbetering der
verkeersverhoudingen. Groote deelen van Zuid-Amerika zijn even
onbewoond en ongenaakbaar als de Sahara. Slechts
Zuid-Braziliëen het pampa-gebied van Argentini
en Uruguay heeft een dragelijk spoorwegnet. Juist
voor de levering van spoorwegmateriaal kunnen de
Vereenigde Staten van belang zijn. Het zal echter
jaren, zoo geen decennia duren voor waarlijk alle
feodale resten in Zuid-Amerika zijn opgeruimd.
Als een van deze resten dient men de met de regel
maat van een uurwerk rebelleerende generaals te
beschouwen. Reeds in de afgeloopen tijd zijn de poli
tieke verhoudingen in het eens zoo roerige wereld
deel eenigermate gestabiliseerd. Naar buiten kan het
in de toekomst roerig blijven: vooral Argentini
heeft expansie-neigingen. Naar binnen echter kan de
moderniseering van het economisch leven gepaard,
gaande met beter onderwijs, de basis leggen voor een
ontwikkeling in democratischen zin, zoodat voor
geheel Zuid-Amerika niet meer geldt wat een
Engelschman eens van zijn grootsten staat, Brazilië,
heeft gezegd: De Brazilianen bewonderen de
Engelsche democratie even oprecht als Einstein's rela
tiviteitstheorie; zij gaan beide hun begrip te boven".
L. DE JONG.
Het dure bankgeheim
Opheffing zou den staat
± fl. 20 milL opleveren.
DE inwoners van Nederland hebben in 1938
rond 204 millioen gulden betaald aan Inkom
sten- en Gemeentefondsbelasting. Bovendien telden
zij een slordige 43 millioen gulden neer ten einde
hun aanslagbiljetten in de Vermogens- en Ver
dedigingsbelasting te voldoen. Samen het aanzien
lijke bedrag van 247 millioen gulden.
Dit is echter niet voldoende. Niet alleen is de
belastingopbrengst niet toereikend om er de, vooral
in deze dagen sterk stijgende, uitgaven van te be
strijden, maar de belastingontvangst bleef ook ten
achter bij hetgeen betaald had moeten worden. Het
is namelijk een bekend verschijnsel, dat vele Neder
landers hun inkomsten en vermogens te laag
opgeven.
Het gaat daarbij om aanzienlijke bedragen.
Professor Bonger, die in Nederland de eerste was
die zich met deze vraagstukken bezig hield, meent,
dat de inkomens voor de belastingaangifte gemid
deld circa 10 pCt. te laag worden opgegeven. De
meeste schrijvers over dit onderwerp kunnen zich
met deze schatting vereenigen. Ook het Centraal
Bureau voor de Statistiek begrootte in een onlangs
verschenen, interessante studie over het Nationale
inkomen van Nederland, de fraude bij belasting
aangifte op 10 pCt. Dat wil echter nog niet zeggen,
dat er 10 pCt. dat is dus ? 24.700.000, te weinig
belasting wordt betaald. Vermoedelijk is het bedrag,
dat door de te lage aangifte wordt ontdoken, veel
grooter. In de eerste plaats is het zeer waarschijnlijk,
dat vooral de rijkere lieden, die ook percentueel
meer moeten betalen, belasting ontduiken. Niet
omdat deze categorie zooveel oneerlijker is dan de
minder welgestelde ingezetenen, maar omdat het
inkomen van rijke menschen in den regel minder
gemakkelijk te controleeren is. Deze laatste omstan
digheid werkt de fraude in de hand. Het maakt zeer
veel uit of een vermogende, dan wel een arme man
zijn inkomen te laag opgeeft. Iemand die ? 3000
per jaar verdient moet namelijk daarvan 8.1 pCt.
Inkomsten- en Gemeentefondsbelasting betalen,
terwijl degeen, die zich in een jaarlijksch inkomen
van, zeg, ? 50.000 verheugt, 25.4 pCt. hiervan aan
den fiscus moet afstaan. En dan is er nog de klasse
factor. Wie zijn inkomen 10 pCt. te laag opgeeft,
betaalt meer dan 10 pCt. belasting te weinig, omdat
hij in een lagere klasse wordt gerangschikt, dan
waar hij thuis hoort. Wanneer we dan ook de te
weinig betaalde belasting begroeten op I21/,, pCt.
van het totaal bedrag, blijven we vermoedelijk aan
den veiligen kant. Dit wil zeggen, dat de schatkist
31 millioen gulden, waar zij recht op heeft, derft.
(Billijkheidshalve zij verme'.d dat W. J. de Langen
in een pas verschenen studie tot de conc'usie
komt dat het gederfde bedrag aanzienlijk lager is).
HOE is dit mogelijk? Doen de belastingambte
naren hun plicht niet? Integendeel, de
dienaren van den fiscus zitten gewoonlijk als de
spreekwoordelijke bok op de haverkist en trachten
alles binnen te krijgen waar de Staat recht op heeft.
De belastingaccountants controleeren elke opgave
zooveel mogelijk. Zooveel mogelijk, want sommige
gegevens zijn oncontroleerbaar. Eén der voor
naamste hiervan is het bezit aan geld en
geldswaardige papieren en de baten, die uit dat bezit
voortvloeien. Wie voor een waarde van ? 100.000
obligaties en aandeelen bij zich thuis in een brand
kast, of in een safe van een bank heeft liggen, kan
rustig vertellen, dat zijn bezit maar ? 60.000 waard
is en dat zijn inkomen van deze effecten niet
? 5000 maar slechts ? 3000 per jaar bedraagt. De
juistheid van een dergelijke opgave kan moeilijk
worden nagegaan. Hieraan verandert niets, wanneer
de aandeelen en obligaties in kwestie bij een bank
in open bewaargeving" worden gelaten. De bank
knipt dan de coupons en dividendbewijzen, kijkt de
uitlotingen na en behartigt zooveel mogelijk alle
belangen van haar cliënt, maar wat deze laatste
aan de fiscus opgeeft, gaat haar niet aan. Als de
belastingautoriteiten soms mochten vragen of de
heer A. wellicht bij de bank een rekening heeft,
geeft de Directie niet thuis. Zij beroept zich dan
op het Bankgeheim" en de fiscus vischt achter
het net.
Wat is dat, het Bankgeheim?" Feitelijk is het
heelemaal geen geheim. Mr. Dr. E. Tekenbroek
heeft kort geleden in Economisch-Statistische
Berichten nog eens precies uit de doeken gedaan,
wat in vakkringen reeds lang bekend was, namelijk
dat het zoogenaamde bankgeheim niet wettelijk is
vastgelegd, maar alleen bestaat dank zij een circulaire
van den Minister van Financiën. De belasting
accountants hebben namelijk wél het recht de
boeken en bescheiden van de bankinstellingen te
onderzoeken. Zij moeten dit onder meer doen om
controle uit te oefenen op de ontvangsten der
couponbelasting en van het effectenzegel. Maar de
Minister heeft zijn ambtenaren uitdrukkelijk ver
boden, van de gegevens, die zij op deze wijze be
machtigen, gebruik te maken bij het vaststellen
van de aanslagen voor de Inkomsten- of de Ver
mogensbelasting. Dit verbod maakt belasting
ontduiking zoo gemakkelijk.
Wat is dan eenvoudiger?" zal een ieder zeggen:
Trek die circulaire in, hef dat verbod op en de
belastingbron zal rijkelijker gaan vloeien !"
Wacht even ! Zoo simpel staan deze zaken niet.
Wanneer de belastingambtenaren wel in de boeken
van de banken mogen neuzen en van de gegevens
die zij vinden, ook gebruik mogen maken, dan
zullen vele effectenbezitters er voor passen hun
fondsen in open bewaargeving te laten. Zij zullen
dan hun effecten thuis of in een safe bewaren en
zelf de couponnetjes gaan knippen en de uitlotingen
nakijken. Eenvoudig intrekken van de ministerieele
circulaire helpt ons dan ook van de wal in
de sloot. Deze maatregel moet aangevuld worden
door een andere, wil hij effect sorteeren. Men dient
de banken ook te verplichten voor elke uitbetaling
van coupons of dividendbewijzen, op naam gestelde
nota'', uit te schrijven en desgewenscht de afschriften
van deze nota's aan de belastingaccountants ter
inzage te geven. Extra werk beteekent dit niet voor
de banken, aangezien dergelijke nota's gewoonlijk
toch reeds worden gemaakt. Inzage van deze be
scheiden maakt het voor den fiscus echter mogelijk
precies na te gaan, hoeveel rente en dividend eiken
effectenbezitter jaarlijks ontvangt. Hier is geen
ontduiken meer mogelijk.
ZIJN aan het intrekken van de ministerieele
circulaire en het overleggen van op naam ge
stelde afschriften van couponnota's geen bezwaren
verbonden? Natuurlijk is dat wel het geval. Geen
enkele maatregel is zonder schaduwzijden. Wij
meenen echter, dat de voordeelen de nadeelen hier
sterk overtreffen. Laten wij echter de bezwaren
eens nader onder de oogen zien.
In de eerste plaats moet worden erkend, dat door
deze maatregelen niet alle ontduikers worden ge
vangen. Niet de volle 31 millioen gulden zullen worden
binnengehaald. Dit is natuurlijk wel jammer, maar
ook eenbedragvan, zeg, 20 millioen is de moeite waard.
Van meer beteekenis is de opmerking, dat de
Nederlandsche beleggers een en ander niet aange
naam zullen vinden en of wel hun geld in een
kous zullen stoppen, of wel hun bezittingen in
het buitenland in veiligheid zullen brengen. Dat de
kous" weer in zwang zal raken, weigeren wij te
gelooven. Het is nog altijd beter belasting te betalen
van de opbrengst van zijn geld, dan in het geheel
geen inkomsten te genieten. Geld in een kous
werpt nu eenmaal geen rente af. Ook de kans op
kapitaalvlucht om deze redenen, hoewel misschien
iets reëeler, slaan wij niet hoog aan. Bij
kapitaalvlucht spelen meestal geheel andere motieven een
veel belangrijker rol. Bovendien is het vooral onder
de huidige omstandigheden moeilijk te zeggen,
waar iemands geld veiliger is dan in het land zijner
inwoning. Dat hebben beleggers, die deposito's of
safes te Berlijn, Londen of Parijs aanhielden, maar
al te zeer ondervonden. Op het oogenblik is
NewYork voor dit doel zeer in trek, maar het is de
vraag of men daarbij wel in voldoende mate reke
ning houdt met de moeilijkheden, welke zich in
Amerika met de belastingen, vooral met de successie
belasting, kunnen voordoen.
Met het bovenstaande is de reeks van bezwaren
niet uitgeput. In bankkringen hoort men dikwijls,
dat het opheffen van het zoogenaamde Bank
geheim het vertrouwen, dat tusschen de
bankdirectie en de cliënten heerschen moet, ernstig zal
schaden. Dit zal vermoedelijk zoo'n vaart niet
loopen. Zeker, de Nederlander doet in den regel
erg geheimzinnig met zijn vermogen, maar ook
de fiscus kan een geheim bewaren. Als maar het
volle pond betaald wordt. EffectencommissionnairS
vreezen, dat vele effectenorders wel eens naar het
buitenland kunnen gaan, als de fiscus zoo het naadje
van de kous wil weten. Ook deze vrees lijkt, hoewel
niet heelemaal zonder zin, nauwelijks van beteekenis.
Neen, alles tezamen komt het ons voor, dat aan het
opheffen van het zoogenaamde Bankgeheim, een
groot voordeel eenbedragvan de orde van 20 mil
lioen gulden en slechts weinige en niet zeer belang
rijke bezwaren zijn verbonden.
PAG. 5 DE GROENE No 3277