Historisch Archief 1877-1940
leg eror g anisatie
T De opperof f icier :
BIJ een goede legerorganisatie dient er verband
te bestaan tusschen den geest en het karakter
van het volk, in het algemeen tusschen de structuur
van de geheele maatschappij en hare weermacht.
In de oude dagen van de huurlegers gold die eisch
niet zoo dringend. Thans moet daaraan worden vol
daan en zonder het bestaan van dien band, hapert
er iets. In de meeste staten van Westelijk Europa is
dit verband aanwezig, in het eene geval wellicht iets
meer dan in het andere, maar men kan zeggen, dat
overal tot uiting komt het begrip, dat de gemobili
seerde weermacht het Volk in Waf f en" is.
De oorlogsvoorbereiding behoort daarmede reke
ning te houden en de behoeften van het leger moeten
worden getoetst aan hetgeen het volk in zijn geheel
kan praesteeren op het gebied van geestelijke en
materieele kracht. Men moet zich daarbij afvragen,
welke krachten en welke aanleg er in het volk
schuilen en hoe deze, bij de oorlogsvoorbereiding
moeten worden .aangevuld door de militaire oplei
ding. Zulks brengt mede, dat met toepassing van
het beginsel economie de forces" de goede man
op de goede plaats komt, zoodat bijv. de geneesheer
in de functie van officier van gezondheid, de
pharmaceut als militair-apotheker, de technicus bij
technische troepen, administratieve krachten bij
de militaire administratie gebruikt worden.
De toepassing van dit juiste beginsel laat wel
eens te wenschen over, ook omdat de behoefte niet
altijd overeenkomt met het aantal beschikbare
menschen, zoodat men op de eene plaats te veel en
elders te weinig geschoolden aantreft. Ook hapert
er nog al eens iets aan tengevolge van het feit, dat
de Nederlanders een natie vormen, bij welke het
schipperen" nu eenmaal in het bloed zit. Dit is
een nationale karaktertrek, waarmede men reke
ning heeft te houden. Er is met
indeelingscommandanten en met het departement van defensie, dat de
verzoekschriften behandelt, meestal wel te praten"
en het dienstbelang wordt niet steeds onverbiddelijk
voorop gesteld, met het gevolg, dat ook niet altijd
the right man in the right place" terecht komt.
Er zijn er, die in vredestijd gaarne zoo kort mo
gelijk dienen en wien het gelukt, om van de officiers
opleiding vrij te komen. Sommigen men mag wel
zeggen velen krijgen uitstel van rste-oefening
en dan kan het zijn, dat er later voor hen geen
plaats bij de officiersopleiding is.
De fout ligt hier aan twee kanten. Eenerzijds is
men te coulant bij de indeeling en de behandeling
der requesten, van den kant der dienstplichtigen
de minderen. De mindere voelt dat van hem te wei"
nig gevergd wordt; de officier kan helaas te vaak
de macht die hem op de schouders is gelegd, niet aan.
Eén simpel voorbeeld uit velen:
Ik heb gezien hoe een zeer jong luitenant een
vele jaren ouderen soldaat, die hem op straat geheel
onopzettelijk vergat te groeten, toevoegde: Vlegel,
kun je niet groeten !" Wij betwijfelen of eenige
Nederlandsche werkgever, zelfs wanneer zijn onder
geschikte niet geheel juist optreedt, zich een derge
lijke toon zal durven veroorloven.
Men kan natuurlijk zeggen, dat dergelijke feiten,
niet van groot belang zijn, doch wanneer deze op
zich zelf kleine feiten vaak voorkomen moeten zij,
vooral wanneer de voor den Nederlandschen bur
ger onnatuurlijke toestand, om in uniform rond te
loopen, lang duurt, bij de soldaten sterke nervositeit
en prikkelbaarheid scheppen, grondslag voor ernsti
ger conflicten.
IS de ondergeschiktheid de ziel van den mili
tairen dienst," vroegen wij ons in den loop
van dit artikel af. Wij gelooven, dat deze vraag vol
ledig bevestigend kan worden beantwoord.
Maar dan dient men het begrip ondergeschikt
heid" in de eerste plaats te interpreteeren als: onder
geschiktheid aan de taak die het leger op zich heeft
genomen: de handhaving van Nederlands zelfstan
digheid. Wordt deze taak op de beste wijze vervuld,
wanneer men daarbij, gegeven de mechanische
leger-organisatie, onder alle omstandigheden com
plete ondergeschiktheid van den mindere aan den
meerdere en een strenge scheiding tusschen beide
vergt? Het komt ons voor van niet.
Moderniseering van het Nederlandsche leger lijkt
ons dringend noodig, nieuwe opbouw uitgaande van
dezelfde principes, die in staat en maatschappij en
met name in het moderne bedrijfsleven reeds lang
de overwinning hebben behaald !
wordt er vaak niet aan medegewerkt, om in de
weermacht de plaats te bezetten, welke hun door
de natuur en de omstandigheden aangewezen is.
HET streven behoort er op te zijn gericht, dat
het hier bedoelde euvel, gevolg van den
nationalen aard, zooveel mogelijk wordt bestreden.
Het legerbestuur kieze met zorg de beste krachten
voor de geëigende plaatsen, doch ook de dienst
plichtigen behooren meer doordrongen te zijn van
de gebiedende noodzaak, dat zij moeten meehelpen
aan de oplossing van het vraagstuk, door zelf te
willen dingen naar de bezetting van de plaats, waar
zij in oorlogstijd behooren te zijn.
Het verband tusschen de capaciteiten van de
burgermaatschappij en de nooden van de weer
macht moet zoo innig mogelijk zijn. Dit is het
ideaal, hetwelk voor oogen behoort te staan bij de
militaire organisatie. Hoewel deze gewenschte toe
stand nog steeds niet is bereikt, mag men toch ver
klaren, dat men ten deze zeer zeker op den goeden
weg is. Indien men toch de thans heerschende toe
standen vergelijkt met hetgeen in het jaar 1900 ter
zake bestond, dan kan men met voldoening
constateeren, dat de organisatie sindsdien met
reuzenschreden is vooruit gegaan.
HETGEEN in het vorenstaande betoogd is om
trent de legerorganisatie, geldt wat het begin
sel betreft evenzeer ten aanzien van de gewenschte
krijgstucht. Er moet ook een nauw verband bestaan
tusschen den aard van het volk en hetgeen van den
dienstplichtige in het gemobiliseerde leger wordt
geëischt, om dit machtsmiddel een alleszins bruik
baar apparaat te doen zijn. De krijgstucht, gebaseerd
C De psychiater:
£ EDERT Alexander den Groote is
legerorganisa^ tie en krijgstucht een inhaerente factor ge
worden van de gevechtstactiek. De georganiseerde
phalanxen hadden grootere gevechtswaarde, dan
de individueel vechtende strijders vóór dien tijd.
Tot de Napoleontische oorlogen heeft de massaregie
der strijdende legers bij de krijgstactiek den doorslag
gegeven. Nadien komen andere factoren in het ge
ding. De technische hulpmiddelen krijgen grootere
waarde, dan de persoonlijke moed. De oude beroeps
vechter wordt vervangen door den loteling; de sterke
spieren van eertijds moeten de plaats ruimen voor
technische hersenen. De qualiteit van 't materiaal
wordt een factor. De technische organisatie en de
verbindingen en ook de angst" gaan meespreken.
In den modernen oorlog is de soldaat weer veel
meer individualist dan men zich bij een massalen
oorlog voorstelt. Op eenzame posten krijgt hij bij
een technisch wapen een verantwoordelijke op
dracht. Bij de moderne wapentechniek kunnen ach
terlijken niet meer gebruikt worden. Het individu
moet weerstand kunnen bieden aan diep invretende
angsten, veroorzaakt door het steeds loerend
doodsgevaar,door stikkingsgevaar, door trommelvuur,door
knallen, door de onontkoombare moloch der destruc
tieve techniek. De psychopathische huurling van
eertijds z DU indsnmodjrnenkrijgop de vlucht slaan.
De oude slaafsche tucht was noodig in een leger
van saamgeraapte ongure elementen. In het mo
derne volksleger moet zij vervangen worden door
organisatie, discipline en verantwoordelijkheids
gevoel. Het spreekt echter van zelf, dat in zoo een
oude, besloten organisatie als het leger is, archaïsche
gewoonten blijven hangen, evenals in talrijke andere
maatschappelijke organisatievormen. Tucht en or
ganisatie krijgen daardoor verstarde vormen. Aan
de fronten heeft men daar veel moeite mee gehad.
Eerst in 1917 leert men, door de vele panieken, de
waarde van de individueele ziel van den soldaat
schatten. Bij Caporetto, waar de Italianen een ver
nietigende nederlaag leden, raakten bijna een mil
joen soldaten in paniek l Zelfs in autoritaire staten
streeft men daarom naar democratiseerende en
kameraadschappelijke verhoudingen in het leger; dat
verhoogt de panische immuniteit en de gevechts
waarde van den soldaat.
DE gemobiliseerde schrijver komt op tegen
die vele overblijfselen van feodale verhoudin
gen in het leger. Ondergeschiktheid is niet meer de
ziel van den militairen dienst ! Die wordt gevormd
door: geschiktheid, discipline, vertrouwen in de
leiders, geloof in de eigen zending! Er bestaan dan
ook legerorders, waarin wordt aangegeven, dat de
manschappen steeds weer moeten worden ingelicht
over den internationalen toestand en de eigen
doelop onderlinge achting en nauwgezette plichts
betrachting, staat vél hooger dan die, welke uit
sluitend steunt op de soms verouderde bepa
lingen van wetten en voorschriften.
Men moet echter practisch blijven. In het gemo
biliseerde leger, samengesteld uit 15 of meer lich
tingen, hebben velen hunne meerderen nooit gezien
en zij kennen elkaar niet. Hoe moet het daar nu
toegaan, indien de tucht" uitsluitend gebaseerd
ware op moreel overwicht, onderlinge waardeering
enz. enz. en niet op wet en voorschriften! In alle
legers ter wereld heeft de praktijk geleerd en zij
leert dit nog dagelijks, dat handhaving van het
principe: de ondergeschiktheid is de ziel van den
militairen dienst" niet kan worden ontbeerd. Nog
altijd is de oude waarheid van kracht, dat een een
voudig man, met een paar streepen op den mouw,
die kort en krachtig een commando uitspreekt en
die er op toeziet, dat de menschen, na het bevel
geeft-acht" ook in de houding stilstaan, mér
beteekent voor de krijgstucht, dan de, als mensch
hoogstaande" meerdere, die lange en wellicht
fraaie speeches houdt.
Naarmate men elkaar beter leert kennen, kunnen
en moeten de verhoudingen allengs verbeteren.
Achting en onderlinge waardeering gaan dan hun
rol spelen. Het is echter niet aan ieder gegeven ten
deze ds ideale karaktereigenschappen te bezitten.
Gelukkig bestaat bij de overgroote meerderheid
van de dienstplichtigen de overtuiging, dat het ver
blijf onder de wapenen noodzakelijk is. Er zijn
slechte meerderen, maar ook slechte minderen en
wrijving zal er altijd zijn. De meerderheid is echter
goed en in het algemeen zijn, bij ons moreel gezonde
volk, de tuchtverhoudingen in de weermacht even
zeer gezond. De enkele onvermijdelijke excessen
kunnen hier en daar wel eens botsing te weeg bren
gen, maar zij zullen het organisme geen ernstige
schade kunnen toebrengen, zoolang de geest in den
troep op het thans bestaande peil gehandhaafd blijft.
einden. Helaas wordt daar weinig de hand aan ge
houden.
Welke zijn die archaïsche resten? Dat zijn o.a.
de verstarde bureaucratiseering en verambtelijking.
Terwijl het vrije maatschappelijke leven een voort
durende selectie uitoefent naar de individueele ge
schiktheid, let de bureaucratie meer op anciënniteit,
bepaalt de rangorde de deskundigheid; de macht
van het ambtelijke wordt boven de natuurlijke aan
leg gesteld. Bij den verstarden bestuursvorm is het
senium de hoogste capaciteit.
Het is niet doenlijk, in een kort artikel de vele
symptomen op te noemen, die aan de oude feodale
verhoudingen doen denken. Het salueeren, de pa
radepas, het lange wachten. Zelfs de burger doet
mee, en beschouwt den soldaat als een middeleeuwsch
overblijfsel. Mijn vriend de kunstenaar, eens ge
vierd in zijn oude stamkroeg, wordt er in tenue met
een air de dédain behandeld. De winkelier spreekt
den soldatesk leeraar met je en jij aan. Onbewust
projecteeren we onzen afschuw van den oorlog op
den soldaat.
Gelukkig wordt in de verschillende legerleidingen
de behoefte aan een menschkundige selectie meer
en meer gevoeld. In ons land is pas een psycho
technische dienst ingesteld. In buitenlandsche leger
staven heeft de psycholoog zijn intrede gedaan en
er zijn door de strategen psychologische discussies
georganiseerd. Deze nieuwere inzichten sijpelen
pas langzamerhand door. Uit eigen ervaring weet ik
hoe weinig psychologische belangstelling er nog
bestaat bij officieren, die toch met
menschenmateriaal" moeten omgaan.
Wie kan de geest van een troep peilen? Latente
angst en latente opstandigheid zijn moeilijk te
diagnostiseeren. Democratische en patriarchale
verhoudingen bevorderen samen het moreel van de
troep. Het krijgstuchtelijk machtsvertoon roept
weerstand en weerzin op. De soldaat, die disciplinair
gestraft wordt, moet zich sportief kunnen onder
werpen, maar moet ook het recht hebben zich te
bezwaren, zonder kans te hebben daarvoor weer
gestraft te worden gelijk thans nog het geval is.
De straffende officier heeft een zware taak, hij moet
querulantisme kunnen scheiden van gekwetst
rechtsgevoel.
ZIEHIER slechts enkele gedachtenflitsen bij
deze discussie over de krijgstucht. Het be
langrijkste er van is, dat deze problemen in vele
kringen als urgent worden gevoeld. Ze behooren
niet uitsluitend tot de militaire organisatie. Door de
gedrongen samenleving en door de straffere orga
nisatie ziet men daar algemeener problemen para
doxaal vergroot naar voren komen.
Meer psychologische oriëntatie kan de oplossing
ten goede komen en daardoor het moreel van het
leger verhoogen. Het moreel, d.w.z. de psychische
vaardigheid gaat boven de krijgstucht.
DR. A. M. MEERLOO
PAG. 5 DE GROENE No. 3278