Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig leven
Walschap's vaarwel
Albert Heiman
DE Vlaamse roiranschrijver Gerard Walschap
heeft onlangs een brochure gepubliceerd,
getiteld Vaarwel dan" (Nijgh & v. Ditmar, Rotter
dam 1940) waarin hij op even duidelijke als pijnlijke
wijze afscheid neemt van de Katholieke Kerk,
waartoe hij tot op dat tijdstip officieel werd gere
kend, ofschoon hij, zoals hij zelf vertelt, er in zijn
hart reeds lang de brui aan gegeven had, maar de
schijn van gelovigheid bewaarde, terwille van baan
tje en gezin. Dat klinkt alles niet zeer heldhaftig;
maar een beetje heldhaftig is het toch wel, dat men
zo-iets eerlijk en openlijk bekent. Gelijk de meeste
van dergelijke bekentenissen heeft het echter iets
overbodigs. Men vraagt zich af: wat hebben wij bui
tenstaanders daar eigenlijk mee te maken? De ge
dachte aan een laatste ongerustheid en een kleine
rancune komt onwillekeurig bij U op, en het oordeel
over deze brochure als geheel zou dan ook veel min
der gunstig luiden, wanneer zij niet was voorafge
gaan door twee boeken die er ten nauwste verband
mee houden, en het bespreken overwaard zijn.
De kwestie komt hierop neer: Walschap heeft
andere boeken geschreven en een andere mening
over zijn schrijversplichten gehad, dan de Kerk
bij monde van haar geestelijkheid van hem ver
wachtte. Eerst heeft men getracht hem toen te
paaien en te intimideren; daar de natuur echter
sterker dan de leer bij hem bleek, is het gewone
spelletje.van laster en broodroof en gekuip begon
nen, waarvan door zoveel gewijde zowel als profane
instituten gaarne gebruik gemaakt wordt om on
willige mannekens mores te leren. Walschap ver
telt er het een en ander van, en naar eigen zeggen,
lang niet alles. Dat hij niet overdrijft, weet ik bij
eigen ondervinding. On connait 53. En als ge vraagt
die vraag komt anders tóch waarom of ik
dan niet een dergelijke brochure schreef om te
getuigen tegen het onrecht, dan wil ik voor eens
en voor altijd antwoorden: Omdat die instituten
zich zó wel verweren moeten; want ze hebben geen
ander verweermiddel. Op welke voorbeeldigheid,
op welke onomstotelijke waarheid kunnen ze zich
beroepen? Waar is hun glimlach? Walschap is
verontwaardigd; ik niet. Dat heeft een natuurlijke
oorzaak. Hem hebben ze teleurgesteld en gedupeerd;
mij niet, omdat ik welgesteld ben, een uitstekende
gezondheid geniet en bij een bekende maatschappij
verzekerd ben tegen de eeuwigheid. Wanneer
men in een martelaarspositie gedrongen wordt,
moet men er voor oppassen zijn goed humeur niet
te verliezen, want van zin ontbloot is de toestand
pas als men de martelaar van zichzelf wordt, van
zijn wetenschap dat alles feitelijk anders zou moeten
zijn dan het nu eenmaal is.
Wanneer men boeken schrijft zo eerlijk en scherp
en wars van alle traditionele leugens als Walschap
al sinds jaren doet, dan weet men ook wat men aan
haalt. Daarvoor moet een prijs betaald worden,
waaraan niet te pingelen valt; het is de prijs van
alle zijn wat men werkelijk is", de prijs van
iedere opstand tegen de uniformerende
geestesdwang en de verdomming der aardse, boven- en
onder-aardse instituten, van iedere ontworsteling
aan de geestescorruptie die sinds mensenheugenis
de noodzakelijke voorwaarde schijnt voor alle
maatschappelijk succes".
DE spijtigheid van Walschap heeft iets van de
smart die een mishandeld kind ondanks
zichzelve voelt bij het overlijden van een plichtvergeten
en gemene moeder; men betreurt feitelijk niet de
overledene, maar de eigen verloren jeugd, de schijn
baar nutteloze en o zo smartelijke jaren. Maar
dat ze voor Walschap niet nutteloos waren, be
wijzen de twee boeken waarin de afscheidspijn
duidelijker en kunstvoller merkbaar is, dan in de
brochure die evengoed ongeschreven had kunnen
blijven. Of ziet de jonge Vlaamse meester ons voor
zulke slechte verstaanders aan, dat wij nog commen
taren en bewijsvoeringen nodig hadden? Bewijst
elke ware kunstenaar zichzelf niet het best door
zijn werk?
Het is waarlijk niet moeilijk allerlei tegen
Vaarwel dan" te berde te brengen. Maar laat de
rr.an eens komen, theoloog of aestheet of
dichterling of wie dan ock, die kan aantonen dat romans
als Sibylle" en vooral als Hoatekiet" niet van
de eerste letter tot de laatste verantwoord, boeiend,
overtuigend en mooi zijn. Mooi vooral. En wat
wilt ge nog beters? Meent ge dat een roman
schrijver nog een andere opgaaf heeft, doe het
dan eens voor. Laat ons dan eens zien welke auteurs
van vandaag aan de andere idealen voldoen, zon
der in het oog van iederen deskundige stumperige
lammelingen te zijn. Hoe heten ze en wat schreven
ze? Ze zijn er niet. .. . En na Walschap zullen
er nog heel wat hun Vaarwel Marie. ..." zingen,
zodra ze zelf, in de drift van hun schepping be
ginnen te merken dat ze werkelijk wat in hun mars
hebben, en dat gezegende en ongezegende meneren
of mevrouwen ze daarbij alleen maar in de weg
lopen. Je zoudt Plato kunnen variëren en zeggen:
Er is een eenzelvigheid die van de Muzen komt.
En van deze eenzelvigheid, deze bokkigheid die
de goedgelovigen dan meteen voor bokspoten
aanzien, moeten wij het juist hebben. Er is maar
n antwoord, stilletjes doorgaan en met het
werk bewijzen hoe ongelijk al de
ja-en-amen-prevelaars hebben.
GEEN woord dus meer over die brochure, die
evengoed tegen de regels van het pingpongspel
of de ontucht onder de goudvissen gericht had
kunnen zijn. Laat ons de woorden liever opsparen
voor Walschap's twee uitnemende romans. Ze
verschillen onderling zeer, en zijn toch door een
onzichtbare draad met elkander verbonden; even
zeer als een slot- en een beginfase verschillend en
verbonden kunnen zijn.
Sibylle" is de geschiedenis van een twijfel die
over vertwijfeling heen zichzelf kristalliseert tot
een dof en steriel agnosticisme. De donkere nacht
der ziel" die in zichzelf naar de laatste grond der
dingen, naar het goddelijk Daarom" graaft. De
vraag blijft eeuwig onbeantwoord, omdat het
Zijnde niets kan mededelen omtrent het niet-zijn.
Maar wie gelooft dat, wanneer men zo-iets niet
langer in een algebraïsche formule, maar in de
symbolen van het dagelijksche leven uitdrukt?
Het geloof is de uitverkoop van alle vraagtekens;
voortaan wordt dan elke zin, ongeacht de woordschik
king (de onzin) bevestigend. Q aia absurdum; en nog
meer: quia desiderandum. Bijwijlen kan niemand
zo scherp de woorden kiezen als een romanschrijver.
Walschap zegt: Gij hebt een grote schat, Sibylle,
maar twijfel in 's hemelsnaam nooit aan zijn waarde,
want dan wordt hij een vloek." Dat Walschap,
die bij de twijfel begon, vanzelf ertoe komt de vloek
te beschrijven der omgekegelde waarheden",
dat is het juist wat men hem kwa'iji genomen heeft,
zonder zich te laten vermurwen door die aandoen
lijke slotzin van Sibylle" waarin hij zegt: Ik heb
haar leven beschreven zonder passie of polemiek
naar waarheid, uit deernis. Stenigt mij zo gij wilt,
ik getuigde rechtschapen en vrij."
Wat voor zin had het dan nog aan dit stenigen een
brochure te wijden? Een protesterende Stephanus
bekeert geen Libertijnen en Cyreneërs. De beste
verdediging en critiek van dit boek is de uitlating
van een der afvallige" bijpersonen daaruit:
Wie het niet doorgemaakt heeft begrijpt het niet
en haalt er de schouders voor op. Wie het door
gemaakt heeft, haat het zo, dat hij er geen woord
meer over horen kan. Ik heb het doorgemaakt."
Dat is een goed afscheidswoord van deze slotfase
in Walschap's ontwikkeling.
HOE geheel anders is Houtekiet" (eveneens
Nijgh&v. Ditmar, Rotterdam 1939). Een begin,
een rijke belofte, de eerste vreugdevolle lente van
een uitgebroken gevangene, die half in nieuwe
fantasieën, half in een herontdekte werkelijkheid
leeft. In een wereld van blijde wensdromen
zo had het kunnen zijn, zo moest het wezen!"
en van wensenzwangere realiteit. De figuur van
Houtekiet, zigeuner, minnaar van ontelbare vrou
wen, demiurg en stichter van een dorp in de wilder
nis, is een in onze literatuur nog zeldzame creatie
van den oerheiden, waarvan ook in den meest
gekerstenden mens nog een glimpje leeft, glimpje
dat op 't onverwachtst soms opflakkert tot een laai
ende, alles-verterende vlam, die verwoestend lijkt,
maar inderdaad de brand van alle ketterij en het
vreugdevuur der verlossing onzer diepste menselijk
heid is.
Zoals alle gebaande wegen naar Rome heten te
voeren, zo leidt alle consequente vrijheid tot het
volslagen heidendom van Houtekiet", hetwelk
zo zuiverend en bevruchtend werkt, dat bloemen
beginnen te bloeien en beekjes ontspringen waar
deze Pan zijn voetstappen zet; dat ruwe en argeloze
mensen worden aangetrokken tot inniger leven en
fiere zelf-ontplooiing, waar hij het voorbeeld geeft
van zijn onbevangen inbreuk op alle wetten der
zwakkelingen. En hoe positief! Want deze vrijheid
brengt niet tot wetteloosheid, maar schept een
nieuwe wet: van het onbelemmerd Zijn, ieder naar
zijn eigen aard. Het is de weelde van te kunnen
groeien volgens het immanente vormprinciep"
(gelijk de biologen zeggen), volgens de natuurlijke
aanleg en de onverwoestbare geluksinstincten.
Volgens de droom van Rousseau.
En ziedaar deze zeldzame Houtekiet", een
prachtmens van wien ieder gedwongen is te houden, al
stoort hij zich aan God ncch gebod, al is hij de vader
van aller moeders kinderen, al vermoordt hij koel
bloedig alwie hem naar het even staat, al ontdekt
hij pas na heel lange tijd wat liefde" eigenlijk
is. Bij Houtekiet begint het nieuwe leven, en het
hindert niet dat vrouwengezanik hem ertoe brengt
een kerk te bouwen. Hijzelf kruipt op de toren,
zolang de mis duurt.
En Walschap doet nu gelukkig hetzelfde!
(JN VIN EXCELLENT
kruo brut
Dits een profytelick Kronyckxken
Pau eucu oratie Mc bic jsoöe
Panr tjootsclje gljelt gcrru Ijrtift Ie bact.
NU hoirt hier dese scone ystorie
ende houtse wale in dine memorie !
Tes van enen grave wide mare;
syn lant hiet Ansemburch te waren
ende ooc es hi Marchant, van name,
maer metter daet es hi óóc bequame
int scone werc van marchanderen;
dat moghen wi bi sinen yeesten leren !
Die here grave die so hiet
en hevet niet lief dat jootsce diet;
die j ode sure, hi haetse sere;
sy doen yeder lant onere,
seiti, datse in sinen paelen laet wonen !
Bylo ! hoe harde mach hi honen
dat volck; ende ooc seiti wel dit
int Paerlement; daeraf es hi lidt :
men en sal enen joot niet natraliseren";
tes niet neutrael", seiti! Sulcke heren,
die Hitler bestriden als vyant
en behoiren niet in ons Laghe Lant;
si syn volcksvremt", seiti Maer, nu hoir,
dese grave-marchant en es niet door !
Hi wint vele ghelts hi en wil niet verarmen
met ere fabrieke van constighen darmen;
ene Parasin-fabrieke" hiet datte
daermen darmen maeckt, ende niet den catten
tiet uten lichame !
Die grave en maect
niet selve die darmen ! Hi es die waeckt
over 't bedrive ie seghdi dat waer is
hi es die gedelegeerd commissaris"
ende hevet als directoir syt node !
Herrn Julius Wolff, enen puren jode,
ende es voor I jaer, door naturalisatie
worden I lidt onser dietscen natie !
Die grave ghebruuct so tsinen profyt
een exemplaer vandat jootsce diet
ende werckt met dien samen anden darmen !
Van hem en seiti niet: Wacharmen !
ganc wech du, fi, dat Godt di scendt !"
Maer alleenlick: Sorch voor divident !"
Es doch tprofyt ene scone saecke,
dattet van vyanden somwüen mach maecken
goede ghesellen ende ghenooten !
Sulck seit: tes blamelyc. Maer alle die groten
so upter erden haer pottekens koken !
Entghelt en hevet gheen jootsce roken !
Ooc, die den grave verordeilt allene
woudic noch segghen: dat nes niet rene !
Ooc dien Wolff, Herrn Isengrine,
en dinckt mi niet so pryslick tsine !
Ja, inden diepsten gronde myns herten
ghevet hi mi noch meerre smerten,
bedi doch, alse die menighe seit
ende seit wale, na minen besceit :
van dinen vyanden nem profyt,
maer en dien dinen vyanden niet !
3<m bic ffm
PAG. 10 DE GROENE Na. 3279