Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER
OPGERICHT
1877
Redactie en Administratie: Keizersgracht 355, Amsterdam-C. Tel. 37964. Abonnement f. 10.?per jaar. Postrekening: 72880. Gem. Giro G 1000. l 6 APRIL
Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan, doch alleen tegen het einde van een jaargang, na opzegging vóór l December, worden beëindigd, l 1940
Na zeven magere maanden
ZEVEN maanden is de oorlog tusschen
Duitschland en de Geallieerden oud zeven magere
maanden; mager aan groote gebeurtenissen, majer
aan belangrijke berichten, mager aan perspectief.
Het licht van den vrede is sinds September verdwenen,
maar de duisternis van den feilen, onbarmhartigen
verdelgingsoorlog is niet over Europa gedaald. Er
hangt een geheimzinnige schemering waarin zich
geruchten als vleermuizen reppen, waarin alle ver
schijnselen hun werkelijke vormen verliezen.
Zeven maaiden beheerscht dit beeld, duizend
voudig vergroot en versterkt, de situatie in
WestEuropa. Vóór de winter invalt die het uitvoeren van
groote strategische operaties bemoeilijkt, zullen nog
zeven maanden volgen. Zullen zij de tegenhanger
worden der zeven magere maanden? Zullen zij het
uitbreken van den oorlog aan het Westfront in optima
(juister ware: pessima) forma brengen ? Het is mogelijk.
Maar het is óók mogelijk dat geen enkele belangrijke
operatie wordt uitgevoerd en dat de beide partijen
volgend jaar nog op dezelfde wijze tegenover elkaar
liggen als op het oogenblik het geval is.
Het merkwaardige feit doet zich namelijk voor dat
bestendiging van den huidigen toestand in menig
opzicht zoowel in het belang is der Geallieerden als
in dat van Duitschland.
DE Geallieerden kunnen een groeten aanval op
Duitschland eerst wagen wanneer zij niet alleen
ter zee maar ook te land en in de lucht de militaire
meerderheid bezitten. Het is hun mogelijk, deze meerder
heid te bereiken. Hun oorlogspotentiëel is aanzienlijk
grooter dan dat van Duitschland. Zij hebben de hulp
bronnen van twee wereldrijken achter zich. Wanneer
men?aldus een recente berekening van het Londensche
Royal Institute of International Affairs aanneemt
dat in Engeland, Frankrijk en Duitschland tusschen
twee-vijfde en de helft van het nationale inkomen
aan den oorlog besteed wordt (gelijk in de jaren 1917
en 1918 het geval was), dan zullen de Geallieerden
er een luchtmacht en een intensief strijdend leger op
na kunnen houden die een vierde a een achtste sterker
zijn dan de Duitsche luchtmacht en het Duitsche
leger. Deze berekening draagt een abstract karakter:
als men bedenkt hoe oneindig klemmender de grond
stoffenmoeilijkheden voor Duitschland zullen zijn
dan die voor de Geallieerden, dan is het wel duidelijk
dat deze laatsten bij inspanning van alle krachten den
oorlog stellig zullen winnen.
Echter: bij inspanning van alle krachten.
Daar hapert het aan, niet zoozeer in Frankrijk waar
vier millioen mannen gemobiliseerd zijn en waar de
premier, Reynaud, begrip heeft voor de eischen van
den totalen oorlog, als wel in Engeland. Het valt de
Engelsche regeering moeilijk, zich met de realiteit
van den totalen oorlog vertrouwd te maken. Het valt
haar moeilijk, maatregelen te nemen zoodat de burger
consumptie met een-derde daalt (hetgeen noodig
is, wil de oorlogsproductie op peil worden gebracht);
het valt haar moeilijk, de productie te vergrooten en
van vredes-industrie over te schakelen op oorlogs
industrie- De mogelijkheden zijn groot genoeg:
na een half jaar oorlog heeft Engeland nog steeds
bijna anderhalf millioen werkloozen; vier millioen
vrouwen kunnen in de fabrieken opgenomen worden.
Conclusie: omstreeks vijf millioen arbeidskrachten
zijn als maximum beschikbaar. Zonder veel econo
mische kennis kan men zich voorstellen hoezeer de
militaire kracht der Geallieerden zou groeien indien
deze arbeidskrachten in het productieproces werden
opgenomen. Natuurlijk brengt dat groote organisato
rische problemen met zich. Dat deze niet onover
komelijk zijn, heeft Engeland in den Wereldoorlog
'bewezen. Ergo: aan mogelijkheden ontbreekt het
niet.
Maar wat ziet men nu geschieden in de werke
lijkheid? Het plan tot scholing van arbeidskrachten
voor de oorlogsbedrijven, strekt zich over welgeteld
40.000 arbeidskrachten per jaar uit; het fonds tot
herscholing van de werkloozen is niet verhoogd,
maar drastisch verlaagd. Wanneer men nu weet
dat de Duitsche regeering er in geslaagd is, sinds
September j.l. een half millioen arbeiders op te leiden
voor de militaire productie, dan is het duidelijk
dat de Engelsche regeering de economische mo
gelijkheden die haar geboden zijn, niet uitbuit.
Het gevaar dat zulks zich bitter zal wreken, is niet
denkbeeldig.
MEN meeneniet dat het arbeidsprobleem (het heeft
Engeland in den Wereldoorlog ook parten
gespeeld) het eenige is, dat volgens de critici der
Engelsche regeering met onvoldoende energie wordt
aangepakt.
De positie van den handelsbalans is en blijft ongun
stig; over de twee eerste maanden van dit jaar heeft
de import den export met meer dan honderd millioen
pond overtroffen. Eerst kort geleden is de Raad ter
bevordering van den Export gevormd, waarop de oppo
sitie reeds een jaar geleden heeft aangedrongen.
Symptomatisch' is de toestand van de vliegtuig
productie der Geallieerden. Deze productie is sterk
gestegen, maar zij overtreft nog steeds de Duitsche
niet. Wel groeit de Geallieerde luchtmacht op het
oogenblik sneller aan dan die van den vijand, maar
dat is een gevolg van de aankoopen in de Vereenigde
Staten die niet ad inf initum voortgezet kunnen worden
zonder de reserves der Geallieerden uit te putten.
Dit materiaal (dat zonder moeite aan de hand van
Engelsche bronnen uitgebreid kan worden) doet wel
blijken dat de economische voorwaarden voor een
grootsch Geallieerd offensief tegen Duitschland nog
niet vervuld zijn, afgezien van de militaire problemen
die dit offensief met zich zou brengen. Echter: hoe
langzaam het tempo ook is waarin de Engelsche volks
huishouding zich aan den totalen oorlog aanpast, de
aanpassing-zelve is een feit. Volgend jaar zal Engeland
aanzienlijk sterker zijn dan op het oogenblik. De vraag
is slechts of van de regeering zooveel inspiratie zal
uitgaan dat de bevolking de zware offers die van haar
geëischt worden, op zich zal nemen.
Niet iedere.cn is even gerust op dit stuk.
EN hoe is het in Duitschland?" zal men vragen.
,,Zijn de problemen waarvoor Duitschland door
de blokkade is gesteld, niet oneindig grooter dan die
waarvoor de Geallieerden staan?"
Inderdaad.
Maar men dient twee dingen te bedenken: in de
eerste plaats, dat de oorlogseconomie waarnaar de
Geallieerden tastend zoeken, in Duitschland reeds
meer dan zeven jaar bestaat; in de tweede plaats
dat de economische handicap van het Derde Rijk eerst
een rol zal gaan spelen zoodra de oorlog op groote
schaal wordt gevoerd. De tactiek der Geallieerden was
er oorspronkelijk op gericht, Duitschland militair
ongemoeid te laten, maar economisch af te sluiten,
zoodat de volkshuishouding vanzelf" in elkaar zou
storten en daarmee een einde zou komen aan
Duitschlands militaire kracht. Langzaam breekt zich het
inzicht baan dat deze tactiek onvoldoende is. Na een
uitvoerig onderzoek naar Duitschlands economische
positie na een half jaar oorlog, kwam de Londensche
Economist kort geleden tot de conclusie dat het
systeem niet uit zichzelf zal inzakken, maar dat zich
dit feit eerst zal voordoen wanneer het van buiten af
onder zwaren druk wordt gesteld."
Deze druk zal zeer zwaar moeten zijn. Want terwijl
in Engeland regeering en volk menigmaal van een
ontstellende lichtvaardigheid ten aanzien van den
oorlog blijk hebben gegeven, wordt in Duitschland de
beteekenis van den strijd allerminst onderschat. Het
is hier de plaats niet, gedetailleerd de oorlogsorganisatie ?
der Duitsche volkshuishouding te schetsen. Volstaan
wij met de mededeeling dat Chamberlains serieuze
critici hem telkenmale de Duitsche organisatie ten
voorbeeld stellen. Terecht: het nationaalsocialisme is
oorlogseconomie.
INTUSSCHEN blijkt uit niets dat Berlijn aan uit
breiding van den oorlog denkt. Het merkwaardige
feit doet zich voor dat beide partijen elkaar beschul
digen, den strijd te willen activeeren, terwijl zij in
werkelijkheid beide deze activeering schuwen. Het
belang dat Duitschland bij handhaving van den
semioorlogstoestand heeft, is niet moeilijk te raden.
In de eerste plaats is het denkbaar dat men er te
Berlijn (waar men nimmer veel begrip heeft gehad
van de publieke opinie in de democratische landen)
op rekent dat het Fransche en Engelsche volk in den
loop van dit jaar hun oorlogszuchtige" regeeringen
zullen verjagen. Volgens dezen gedachtengang zou
Hitler op het oogenblik geen grootere fout kunnen
maken dan een offensief te ontketenen: dan zou het
met het trage tempo der Geallieerden eerst recht
gedaan zijn! Op den dag dat Duitschlands bommen
werpers Londen bombardeeren, is het gedaan met het
systeem-Chamberlain.
In de tweede plaats stelt het uitblijven van groote
operaties Duitschland in de gelegenheid, zijn
grondstoffenreserves te vergrooten en in het algemeen zijn
relaties met niet-oorlogvoerenden (voor zoover niet
door de blokkade afgesneden) uit te breiden. Dat geldt
in de eerste plaats van den Balkan. Menigeen ziet reeds
een Duitsch offensief op den Balkan ontketend; in
werkelijkheid is handhaving van den vrede een voor
waarde voor het gelukken der Duitsche economische
penetratie in dat gebied. Technisch en organisatorisch
moet er in de Zuid-Oost-Europeesche staten nog heel
veel veranderen eer Duitschland er het volle profijt
uit kan trekken. Energiek wordt aan deze technische
en organisatorische veranderingen gewerkt. Ten
behoeve van de exploitatie der Balkan-mineralen
worden geregeld oude firma's opgekocht en nieuwe
opgericht. Duitschers organiseeren de boeren van den
Balkan tot coöperaties die uit het Derde Rijk hun
machines betrekken en er hun overschot-productie
aan leveren. Het spreekt echter vanzelf dat deze
geleidelijke economische absorptie, onderdeel van de
vorming eener krachtige Mid-Europeesche economie,
tijd en rust noodig heeft.
Hoewel de Balkan zeker niet in staat is, Duitsch
land alle grondstoffen te leveren waaraan het behoefte
heeft, hoopt men in Berlijn wel dat uit
Zuid-OostEuropa voldoende zal komen om het effect der blok
kade in hoofdzaak te niet te doen. Gegeven de voor
raden waarover Duitschland reeds beschikt,zal het dan
den Fransen-Britschen aanval met een zekere gerust
heid afwachten.
In de derde plaats zal het gebrek aan sympathie
voor de Duitsche zaak waarvan Moskou blijk heeft
gegeven, voor Berlijn geen aansporing zijn om in het
Westen avonturen te beginnen die tot een tijdelijke
ontblooting van de Oostgrens, zoo niet tot een blijvende
verzwakking van het geheele Rijk zullen leiden. Vóór
de Paaschdagen heeft Berlijn hoog opgegeven van
toekomstig samengaan met Moskou. De redevoering
die Molotow gehouden heeft, moet een koude douche
zijn geweest voor de hooggespannen verwachtingen.
Het wordt steeds waarschijnlijker dat Duitschland
van de Sowjet-Unie weinig meer dan een niet eens
welwillende neutraliteit te verwachten heeft. In deze
omstandigheden zou het ontketenen van een krachtig
offensief in het Westen (afgezien van de dubieusheid
van het welslagen) beteekenen dat Duitschland de
kastanjes uit het vuur haalt voor Moskou.
SOORTGELIJKE overwegingen gelden ook nog
voor Engeland en Frankrijk. De Britsche gezant
te Washington, Lord Lothian, heeft van meer historisch
inzicht blijk gegeven dan waarover velen van zijn
collega's beschikken, toen hij een jaar geleden ver
klaarde dat Engeland den strijd tegen Duitschland
voert als voorpost der Vereenigde Staten.
Engeland moge Duitschland verslaan, den oorlog
zal het niet winnen. Slechts de Vereenigde Staten,
Italiëen, vooral, de Sowjet-Unie zullen er na den
vrede, wanneer de oorlogvoerenden uitgeput zijn,
beter voorstaan dan in September 1939 het geval was.
Het kan wel haast niet anders of dit inzicht (of is
het instinct?) zal remmend werken op de activiteit der
Geallieerde regeeringen. Ware deze oorlog een Wereld
oorlog waarin alle groote mogendheden betrokken zijn,
dan konden zij het risico van de uiterste krachtsin
spanning gemakkelijker nemen. Het curieuze van
den huidigen toestand is, dat geen der oorlogvoerenden
dit wereld-historische risico durft nemen. Maar wan
neer de wil tot inzet van alle krachten ontbreekt,
zal het niet tot den werkelijken oorlog komen. Et Ie
combat cessa faute de combattants. ..."
Summa summarum: veel pleit er voor dat de zeven
maanden die wij tegemoet gaan, den intensieven
bewegings- en stellingsoorlog niet zullen zien ontstaan.
Veel. Niet alles.
L. DE JONG
PAG. 3 DE GROENE No. 3279