Historisch Archief 1877-1940
DS AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1398
«aren om hun schoonheid. Maar zoo'n ten
toonstelling duidt een te kort aan dat
verschrikkelijk is. En het is een gewettigde
vraag: waarom valt zoo'n genootschap niet
inén? Het heeft geen nut meer: er zit
geen enkele drang in, het heeft geen doel;
het brengt op geen enkele tentoonstelling
in voldoende mate schoons voort. Het is een
tjjd voor een nieuwe Véreeniging, zonder al
de aanhangsels van sociëteit en dit-ledenen
dat-leden, maar die voor zuiverder schilderijen
van tjjd ' tot tijd ergens een zaal huurt een
werk laat zien. Zal ze gauw komen ?
Ze heeft haar nut. Zoo iets als deze ten
toonstelling niet;
Ik vergat nog (57) Voorjaarsdag door Senf,
dat een. bloesem vollen'tuin geeft en op den
achtergrond geeft een rjj huizen in Delft.
Het is aangenaam om te zien. Het is wat
slap maar het heeft 'n bloem veld en verheugt.
PLABSCHAERT.
Verslap omtrent 's Rijls Verzamelingen
De jaarljjksche verslagen betreffende:
toestandvan gebouw- en meubileering, personeel,
aanwinsten en verliezen, gebruikmaking, enz.,
enz. der onderscheiden Rijksverzamelingen,
dragen uit den aard der zaak een min of
meer droog karakter. In de laatste jaren
werd hierin echter door eenige directeuren
een kleine wijziging gebracht door toevoeging
van enkele lichtdrukken; misschien gaan zy
een volgenden keer nog wel een schrede ver
der en laten er een bijdrage aan voorafgaan,
betreffende enkele der meest belangrijke aan
winsten of onderdeelen der onder hun beheer
staande verzamelingen.
In aantrekkelijkheid zouden zy er zeer
zeker door winnen, en daar zy, door den
druk verveelvuldigd, iets meer beoogen dan
alleen mededeelingen aan Z. Exc. den Minis
ter van Binnenlandsche Zaken, zoo zouden
zy er tevens toe bijdragen meerdere belang
stelling te wekken voor de verschillende
'musea in ons land.
De beide verzamelingen die ons enkele der
nieuwe aanwinsten in prent doen zien zyn
het Koninklyk Kabinet van munten, pennin
gen en gesneden steenen, en 's Ry'ks
Ethnograflsch museum te Leiden. Het eerste geeft
een reeks afbeeldingen van meerendeels
Grieksche munten uit de collectie Six,
Merovingische munten, en zeldzame Nederlandsche
munten, als een daalder van Vianen, een in
Ned.-Indiêvervaardigde nabootsing van een
Overijsselsen e gulden,, een Batenburgsche
goudgulden e. a.
De directeur van 's Ry'ks Ethnografiseh
heeft aan zyn verslag toegevoegd eenige
afbeeldingen, waaronder vooral interessant,
die van een Japansch bord van gebakken
aarde met de voorstelling van een jonkman
die het hart eener schoone tracht te winnen
door het planten van kleurige geschilderde
boompjes nishikige"; de bovenvlakken van
twee oud-Indische keteltrommen; drie bron
zen beeldjes, Beningietwerk, en een snaar
instrument uit Britsch-Indiëin den vorm van
een vogel; en niet te vergeten een aantal
dansknodsen uit Nieuw-Guinea en een ge
sneden offerschaal gedragen door een haan,
met ter weerszijden een neger en een negerin
en een pyp rookenden neger op den deksel.
Dit laatste afkomstig van het Duitsch
Togogebied, ter westkust van Afrika.
C Van de zeer belangrijke collectie Japansche
prenten, verzameling Vogel", is volgens
geno«md verslag een beredeneerde catalogus
in bewerking, die we nu reeds met verlangen
tegemoet zien. R. W. P. Jr.
Een mooi en mei stut Tronwenwert
Een jaar aan boord H. .M. Siboga door
mevrouw A. WEBEH?VAN BOSSE. Boek
handel en drukkerij, voorheen E. J.
.BrilL Leiden 1904.
Het is merkwaardig, hoe weinig mevrouw
Weber in dit reisverhaal zichzelve noemt,
hoe zij zich nooit op den voorgrond stelt, ja
ach soms weet te effaceeren, en hoe toch de
aandachtige lezen na de lectuur den indruk
krijgen van met een hoogstaande vrouwen
figuur te hebben kennis gemaakt. Dit posi
tieve resultaat van het negatieve is maar
voor een deel toe te schrijven aan het feit,
dat het wetenschappelijk onderzoek der flora
van den oceaan, der algen meer bepaald,
aan haar was opgedragen, het staat ook in
verband met den geheelen verhaaltrant en
met allerlei kenschetsende opmerkingen,
waardoor de schrijfster het boek zoo prettig
leesbaar heeft gemaakt.
Zoovele bladzijden over de ervaringen van
een. wetenschappelijken staf van
diepzeeonderzoekers! Het wil wat zeggen, als men
in aanmerking neemt, dat züzich als publiek
voorstelde niet de onderzoekers en geleerden
en deskundigen, die den ontwikkelingsgang
der studie van de diepe zeeën volgen en in
den aard der daarbij aan te w, enden hulp
middelen en werktuigen belangstellen, maar
zeer gewone lezers, die er wel eens wat van
willen weten, en voor wie het onderwerp
nieuw is, terwijl de stof nog voor hen aan
trekkelijk moet worden gemaakt.
Met veel talent heeft de schrijfster haar
boek dat karakter weten te doen behouden,
zonder dat zij daarbij een enkel oogenblik
te kort doét aan den ernst en de degelijkheid,
die niemand toch in een werk als dit zou
willen missen. Uit haar aan boord gehouden
dagboeken vertelt züprettig en onderhoudend,
ze volgend in groote lijnen, zónder ons te
overladen met de opgave van datums, die
zoo dikwijls een eentonig en vervelend
karakter geven aan buitenlandsche reisbe
schrijvingen, omdat züonwillekeurig in her
halingen doen vallen. De goede smaak geeft
hier geheel den toon aan, schift en ordent
feiten en bijzonderheden, geeft van w,at dage
lijks terugkeert, nn eens hier dan daar
omschrijving of verklaring, al naar het kader
het verlangt, en weet ten slotte ons een
duideUjk beeld voor oogen te stellen "van
't wel en wee, dat bij een diepzee-expeditie
wordt ervaren.
Het was niet de eerste maal, dat mevrouw
Weber haar man op een wetenschappelijken
tocht vergezelde. Reeds in 1888 deed zij met
hem een reis, waarbij Zuid-Afrika en
Madagascar werden aangedaan en deelen van den
Indischen en Grpoten Oceaan werden onder
zocht, en telkens komen haar in onzen
Archipel herinneringen voor den geest aan
plaateen, die zij ruim tien jaar geleden zag.
Deze reis van 7 Maart 1899 tot 26 Februari
1900 met Harer Majesteits Siboga zal in de
geschiedenis van het diepzee-onderzoek hare
blijvende, eervolle plaats innemen, dat blijkt
steeds meer, nu de resultaten openbaar worden
van de onderzoekingen, door de geleerde
specialiteiten van allerlei landen op het
meegebrachte materiaal toegepast. Wat een
voldoening moet het voor de heeren van
den wetenschappelijken staf zijn, zoo hun
moeite en hun geduld beloond te zien I Het
uitzoeken van wat de korringen en dreggingen
hadden bovengebracht vereischte soms zoo
veel van hun uithoudingsvermogen, het
pakken was een zaak van .zooveel omzichtig
heid en van zoo oneindig veel geduld, dat
het hun alleraangenaamst moet zijn geweest,
als zij weer telkens mochten vernemen, hoe
zeer zij in zake de diepzee-fauna de weten
schap hebben verrijkt door het bekend maken
van nieuwe species en het verspreiden van
licht over het hoe en waar van 't voorkomen
der verschillende zeedieren.
En uit het oogpunt van de geografie der
zeeën in onze koloniën is de Siboga-expeditie
zeer interessant geweest. Het hydrografisch
onderzoek heeft allerlei verrassingen ge
bracht van peilloos diepe plekken, waar men
drempels en' onderzeesche plateaux ver
moedde, van ingesloten bekkens, waar open
toegangen verwacht werden, van onverwachte
banken en onverwachte afgronden, van land
waarop de kaarten zee was aangegeven en
van zee, waar land vermoed werd, zooals bij
de zuidkust van Timor het geval was. De
groote ambitie van den commandant der
Siboga, den heer Tydeman en van de zee
officieren Boldingh en Hoorens van Heyningen
heeft zeker een groot aandeel gehad aan de
in dezen luisterrijke resultaten.
Mevrouw Weber draagt haar boek op aan
haar tochtgenooten, wier aangenamen omgang
zij roemt. Voor Dr. J. Versluys en Dr. H.
F. Nierstrasz, dezer dagen te Utrecht tot
privaatdocent toegelaten, voor den medicus
Dr. Schmidt, den teekenaar J. W. Huysmans
en al die anderen, machinisten en stokers,
voor zoover zij Europeanen zijn, moet het
een genot wezen, dit verhaal van hun weder
varen te lezen, dat zoo genoegelijk hun allerlei
kleine voorvalletjes en wederwaardigheden
weer in het geheugen roept, vergeten grapjes
ophaalt, hinderlijke onvermijdelijkheden me
moreert en hen zoo geleidelijk en prettig
alles nog eens doet doorleven.
Jammer van de 48 inlanders der overige
bemanning, dat zij dit boek niet kunnen
lezen l Ze zouden schik hebben in mevrouw
Weber's opmerkingen over hun eigenaardig
heden, in haar welwillend oordeel, haar zin
voor wat hen karakterizeerde en haar mede
gevoel voor een moeilijk of zwaar werk, dat
er te verrichten viel, of voor een teleurstel
ling, die gedragen moest worden.
Van die laatste konden de heeren ook
meespreken aan boord! O, die dreggingen
en korringen, die kapotte en leêge netten
bovenbrachten, die spil, waar telkens weer
iets aan haperde, dat kinken van den kabel,
die zoetwaterquestie, die altijd maar weer
moest opgelost, want voor dreggen, looden
en allerlei andere werkzaamheden was stoom
noodig, en de ketels moesten met zoetwater
worden gestookt, en destilleeren kostte steen
kool, waar men zuinig op moest zijn in 't
Oosten van ded Archipel met zijn weinige
kolenstations. By zware regenbuien werd er
dan gemopperd, dat onze Lieve Heer toch
al te zeer met regenwater morste, 't kostelijk
iets, dat mes op allerlei manieren trachtte
op te vangen.
't Gemis aan kolenstations laat
zichintusschen verklaren, als men bedenkt, hoe weinig
druk het verkeer nog is op de eilanden
tusschen Celebes en Nieuw-Guinea en ten oosten
van Java. Een posthouder op een der
Buitenbezittingen beweerde: Het wordt hier nu
zóó druk; alle drie maanden komt er een
boot der Paketvaart aan". Wij dachten, zegt
de schrijfster,, dat de posthouder ons voor
den gek hield, maar neen, 't was volle ernst;
hij had veel eenzamer jaren in zijn leven
gekend l
Zulke bezoeken bij ambtenaren en dikwijls
mét hen bij inlandsche vorsten geven tot
veel afwisseling in het reisverhaal aanleiding.
Toen bijvoorbeeld de Siboga te Soerabaya
in het dok moest, en de heer en mevr. Weber
achterbleven op Makassar met de heeren
Versluys en Nierstrasz, werd in het gevolg
van gouverneur Van Hoëvell een officieel
bezoek bij den vorst van Goa gebracht. Een
prins van den bloede sprak mij aan", zegt
de schrijfster, het was iets ongewoons, dat
een dame medekwam in het gevolg van den
Gouverneur; maar ik was ZEd. dankbaar
voor de uitzondering, die hij voor mij ge
maakt had. Ik vond dergelijke bezoeken
steeds hoogst vermakelijk en leerrijk. Het
mengsel van rommel en slordigheid naast
pracht n fijne manieren, en dan weer manie
ren, die ons zoo stuitend grof toeschijnen,
is zoo komisch, dat ik er mij altijd tóe aan
getrokken voelde". Dat mevr. Weber in zulke
gevallen haar oogen goed den kost gaf, blijkt
uit wat zij verder schrijft: Bij het instappen
in de rijtuigen wilde het ongeluk, dat een
der dignitarissen in het wiel in plaats van
op de trede stapte. Over het gelaat vanden
prins, die onderdanig bij het instappen be
hulpzaam was, gleed een glimlach, die voor
een opgenblifc verraadde, hoeveel meer uit
drukking het strakke gelaat van den Ooster
ling hebben kan, dat gewoonlijk door groote
zelf beheersching ons onverschilligtoeschijnt."
Ook prof. Weber, de leider der expeditie,
treedt in 't verhaal niet op den voorgrond,
hoezeer hu 't centrum' was van aller werk
aan boord en zelf in ijver voor niemand
onderdeed. Met de inlanders aan den wal
onderhandelde de professor dikwijls over den
verkoop van visschen en zij hielpen hem
aan interessante vondsten. Ik geloof," zegt
Mevrouw, dat Weber zooveel van de inlan
ders gedaan kreeg, omdat hij ze natuurlijk
goed behandelde, maar ook altijd hnn inge
boren gev,oel voor humor wist op te wekken
en aan den gang te houden. Toewan ini,
hati baik," die Mijnheer is een goed mensch,
zeide eens op Celebes een visscher tegen mij,
terwijl hu Weber nog een zeldzamen visch
bracht, waarvoor hij volstrekt geen geld wilde
aannemen."
A propos van humor. Op de volgende
bladzijde vertelt de schrijfster, hoe hun kleêren
door het zeewater leden en hoe op 't eind
der reis de keurige pakken van kakhidrill
der heeren, haar blouses en linnen rokken,
.alles net goed genoeg was, om visschen in
te rollen. In het laboratorium te Amsterdam
amuseerde een der bedienden mijn man en
zijn helpers, door plotseling te zeggen, terwijl
hij bezig was, de in lappen gerolde visschen
uit te pakken: kaik, da's nog een stuk van
't laiffie van Mevrouw!"
Er werden met de werkpakken natuurlijk
niet veel complimenten gemaakt, maar bij
bezoeken moest men netjes zijn en eens bij
Waroe na een afscheidsvisite bij den post
houder, toen wij ons beter tuig aan hadden,"
werd mevrouw 'Weber door twee oppassers
in een fauteuil naar de vlet gedragen.
Ik mag niet meer ruimte vragen, hoe uit
lokkend veel er nog te vertellen zou wezen
over de volkseigenaardigheden, die werden
opgemerkt nu hier, dan daar. Maar de Week
bladlezers moeten zelf het boek ter hand
nemen om recht te genieten van den inhoud
en respect te krijgen voor het wetenschappelijk
werk, dat deze vrouw verichtte. Hoe zij
daarbij g heeft voor algemeene belangen
ook van maatschappelyken aard komt telkens
aan den dag. Zoo in de volgende aanhaling,
die dit bescheiden praatje over een werk
van beteekenis moge besluiten en waarin
erop gewezen wordt, hoe de Europeesche
vrouw daarginder in de buitenbezittingen
zich een mooie, maar moeilijke taak zou zien
aangewezen, zoo züden moed had, er haar
echtgenoot te volgen en hem tot steun en
hulp te zijn.
Wat zullen waarlijk eenvoudige en lief
hebbende Hollandsche vrouwen er veel toe
kunnen bijdragen, om het leven in Indi
mooier te kunnen maken. Niet zij, wier
hoofdgedachte is uitgaan of toilet? Neen,
dezulke niet, maar vrouwen, wier geluk be
staat in het geven van zichzelve en die poëzie
weten te vinden óf te leggen in détrouwe
behartiging der meest alledaagsche zaken dag
in dag uit, jaar in jaar uit in de kleurlooze
eentonigheid van het leven op de buiten
bezittingen l"
F. J. VAN UILDRIKS.
De Friese beweging.
Swanneblommen for it jier 1904. Forjit
my net. 1904. Ljouwert, R. v. d. Velde.
Al meer 'heb ik in dit Weekblad over de
zgn. Friese beweging gesproken. Uit boven
genoemde boekjes put ik de noodzakelikheid
om het nog eens weer te doen, vooral uit
de laatst verschenen aflevering van .F. m. n.
Daar staat o. a. 'en stuk in van n van
onze besten, Jan fen 'e Gaestmar, over
Advertentie-Fries en hij hekelt daarin terecht
de aanstellerij, die door velen wordt begaan
door n.l. te willen adverteren, alles, alles,
alles l in het Fries. Daarvoor moet dan het
Hollands vertaald worden, wat in talloze
gevallen ondoenlik is, zonder de Friese taal
nodeloos te ontwrichten. Immers, terwijl de
handel zich op de weekmarkten te Leeuwar
den en te Sneek van het Hollands blijft
bedienen, moet men niet zo dwaas zijn te
menen dat het aan het adverteren in het
Fries ligt. Ja, wanneer eenmaal de Friese
kooplui op die markten niet anders zouden wil
len praten met andere, ook niet-Friese, kol
lega's, die echter door lange omgang het Fries
heel goed zouden verstaan, dan veranderde de
zaak. Maar dat is niet zo: het gaat bij die
Friese beweging net omgekeerd als bij melk
die aan de kook komt. Daarbij begint de hitte
van onderop de melk te doordringen, de hele
massa tot hij opbruist en als je er niet gauw
bybent over de rand heen spoelt. Het Fries
kookt alleen boven op, het bovenste laagje:
degenen in Friesland die het heftigst zich
Friezen voelen, en def;randen, de talloze
Friezen daarbuiten r d«J jtitr al in Nederland
in minstens 21 Friese seïskippen" verenigd
z\jn, ja die zijn warm, heet in verschillende
graden; maar als er geen vuur onder aan
gebracht wordt dan geeft dat voor de massa in
Friesland niets; die blijft koud of lauw. En
nu heeft Jan fen 'e Gaestmar het even be
dorven in de ogen van de Samler" van het
Tijdschrift door te spotten met het school
boekje dat nu al drie jaar lang gauw komen
zal, maar de spot is gedeeltelik verkeerd
begrepen. Het is niet alleen om dat lange
uitblijven van het boekje, maar ook om de
angst over de inhoud ervan, die ik heb
er zo'n voorgevoel van, eer
grammatiekaleen-biezonderheidjes-kennis van het Fries dan
wel geestdrift, gloed brengen zal. Mij dunkt,
als men dan toch volstrekt nog 'en taal-,
grammatieka-boek wou maken, dan moest
men dadelik zeggen: dat niét op de school.
Het enige doel, dat men voor ogen moet
houden, moet zijn dat de gewone Friese
jonge zijn taal leert lezen en schrijven;
voor het spreken zorgt hij zelf wel; dan zal
hij vanzelf gaan vragen naar Friese letter
kunde en kan men z'n verdere ontwikkeling
aan hem zelf overlaten. Maar dat alles zo een
voudig mogelik, zonder grammatieka-omslag.
Die schrikt af. Immers we moeten geen dove
kool onder de massa leggen, maar gloeiend
vuur. Zolang dat niet gebeurt, zal die prach
tige oproep van diezelfde Jan fen 'e Gaestmar
in Swanneblommen aan het jonge Friesland
om toch mee te doen. die eens roependen
in de woestijn blijven. Er zijn te velen van
dat jonge Friesland koud en lauw. Zolang
ook zal het mooiste proza, zoals er
ontegenzeggelik in dit jaarboekje staat, als ik alleen
maar noem It wite wiif' de sage door de
heer S. v. d. Burg te Heerenveen voor 'en
dankbaar publiek voorgelezen, niet opwekken
tot wat men bereiken wil.
Zie, ik ben niet zo thuis in de keuken,
maar het kan zijn dat men melk ook aan
de kook kdn brengen door er 'en deksel met
vuur boven op te leggen en dan kan metter
tijd ook in het hele Friese volk nog wel eens
gloed komen, 't Kan zijn, maar wie weet
hoeveel melk er eerst moet bederven bij
de proefnemingen, hoeveel Friezen onder
tussen in Friesland voor het Fries verlo
ren gaan, terwijl het omgekeerde zo
gemakkelik geprobeerd kan worden met boekjes
ingericht als die van Ligthart en Scheepstra,
met levenwekkend, van het
eigen-kinderleven uitgaand onderwijs, zij het dan ook
buiten de school.
Haarlem.
J. B. SCHEPERS.
UIT DE NATUUR.
LXI. Hommeltrompetters.
Eenzaam hebben ze den winter doorge
bracht, de koninginnen van het gezellige,
drukke hommelhuis; alle werksters en alle
mannen, die leven en beweging brachten,
zijn gestorven toen de Novembervorsten kwa
men. Zij alleen, de koninginnen, bleven over
en verborgen zich diep in de losse aarde
onder mos of bladeren, waar het warm en
veilig was.
Even als de bijenkoningin, die eigenlyk
bijenmoeder moest heeten, zijn ZÜalleen door
de natuur belast met de zorg voor het voort
bestaan van de soort. Maar onze groote
hommelmoeders zyn er veel slechter aan toe.
3jj hebben in 't vroege voorjaar geen
helpsters meer, om cellen te bouwen, als wiegen
voor 't jonge goed of als honingpotten voor
het voedsel van de toekomstige werksters.
Zy moeten alles voorloopig zelf en alleen doen.
Het oude nest vindt ze niet meer ge
schikt; ze zoekt ergens in of boven den
grond, al naar de soort en de gelegenheid
een veilig plekje. Daar graaft en wroet
ze net zoo lang tot het huis geriefelyk lijkt
en dan aan 't honing eten, om kracht en
stof te krijgen en aan het bouwen van de
kinderwaskamertjes.
Zoo mooi en regelmatig in dubbele rij als
de honingbijen het doen, kan onze hommel
koningin het niet; maar daar ginds zijn er
ook speciale werklui voor; de koningin be
hoeft er niet naar om te zien. Zij heeft
alleen eieren te leggen, anders volstrekt niets.
Voor zoo'n groot en dik hommelwijfje,
dat in 't voorjaar zwaar zoemend rond
vliegt, moeten we respect hebben; zij verte
genwoordigt honderden; wie haar doodt ver
nietigt wellicht een heele kolonie en dat zou
jammer zijn; want de hommels doen veel
goeds aan de bloemen en aan ons geen kwaad.
Wel hebben ze een angel, maar steken doen
ze alleen als ze onverwacht aangevat worden.
Iets anders is het met de groote wijfjes van
de hoornaarwespen; wie in 't voorjaar zoo'n
koningin onschadelijk maakt, doet waarschijn
lijk een goed werk.
Is de hommelstaat eens op streek, dan ver
menigvuldigt zich het aantal werksters zeer
snel en het honing halen duurt tot 's avonds
laat. Hommels blijven ook werken bij regen
en wind, als 't niet al te erg is;
ook in de| schemering, wat een J'JÏi
honingbij nooit doet. 't Ja is waar- '' ^
genomen dat in warme zomernach- - ,,; u
ten enkele hommels in den mane- ^j' '-1 "
maar de gevallen bleken zoo talrijk te zijn,
dat de hommeltrompetter door bevoegde
dierkundigen voor echt werd erkend; nu twij
felde er natuurlijk niemand meer aan.
Allerlei proeven werden er mee genomen;
de trompetter werd weggevangen by 't begin
van 't toeteren, een ander nam zijn plaats
in; aan 't eind van de reveille ging de blazer
de doos in: den volgenden morgen was er
een ander, die evenwel iets te laat scheen te
komen. Een heel aardig geval.
Maar, bij het verklaren van dierengewoon
ten, geluiden en bewegingen, moet men vooral
in 't oog houden, dat de verklaring niets
anders kan zijn dan een gissing, met meer of
minder kans van waar zijn; al naar de uit
gebreidheid van de kennis en de scherpzin
nigheid van den waarnemer. En die geeft er
dan ook stilzwijgend bij aan, als hij een ver
klaring publiceert, dat hy zijn meening alleen
geeft als een persoonlijke en dat hij die gaarne
wil inruilen voor een betere, als er omstan
digheden ontdekt worden, die de eerste ver
klaring onwaarschijnlijk maken.
Zoo zal 't ook hier denkelijk gaan. De eerste
verklaring is anders plausibel genoeg. Ge zit
net als professor Koffer voor dag en dauw b\j 't
hommelnest, ziet een groot werkwijfje slaperig
te voorschijn komen, naar de lucht en den
wind kijken, zich de oogen uitwreven. Dan
met den kop naar de opening gekeerd en er
halverwege instaande, gaat de juffer aan 't
lawaai maken van belang. Er komt leven in
de brouwerij; de eene hommel na de andere
komt even kijken, poetst zich den slaap uit
de oogen en gaat er eindelijk van door. In
een klein half uur is 4Ües op de been in 't
nest en zijn de meeste werklui vertrokken
naar hun karwei.
Ge ziet dagen achtereen dit zelfde
wekkertje zijn plicht doen, neemt hetzelfde waar bij
by andere hommelnesten; ge stelt immers het
dier op de proef, ge neemt het gevangen: een
andere wekker maakt de
luidjes wakker. !Nu hebt
ge voldoende recht, dunkt
u, om te verklaren, al is
't dan in voorzichtige
termen: In sommige hom
melnesten, vooral in dicht
bevolkte, wordt 's mor
gens rroeg réveille ge
blazen door een vasten
wekker of trompetter;
deze wordt door een an
dere vervangen, wanneer
de furictionnaris om een
of andere reden zyn plicht
niet kan volbrengen.
schijn aan 't werk waren op nacht- i
bloemen.
Algemeen bekend is het, dat hom
mels in tegenstelling met de meeste
insecten 's morgens in de vroegte
?vliegen, en nu is het herhaaldelijk
waargenomen, dat een groote werk
ster daartoe de réveille blaast, 'a Zo
mers tegen vier uur in den morgen ^^^
verschijnt by vele dicht bevolkte
hommelnesten een hommel in een opening
van het nest en begint luide te toeteren met
de vleugels; dat doet ze net zoolang tot een
groot deel van de werksters wakker zijn en
vertrokken om honing te halen.
In 't eerst wilde niemand het gelooven,
Daar is niets tegen in te brengen, denkt
ge. Och, wy mensch en zyn altyd geneigd
menschelijke handelingen en onze eigen
gedachtengang ook by dieren te onderstellen.
En 't is volstrekt niet onmogelyk, dat we zoo
doende in vele gevallen raak gissen. Maar
J. J. BIESING,
Kunsthandel.
'S-GRA.VENHAGE,
Molenstraat 65,65* en 61.
Moderne Schilderijen, __
Aquarellen en Gravures.
MASSIEF; EIKEN.
150 X 80 / «O.
IYIEUBEL-BAZAR
SINGEL 263 -283.
by de Palelutraat
Kantoor-Melen enz.
j. m;iJïiti\k mm, w«f. 39(8.
AmSTERDAm
AARDEWERK
EH TEGELS
FAIENCE
EN TEGEL
FABRIEK
MOLLAND
NAAML-VENN-CEV-fg
UTRECHT
L BINNEN-!
.'ÜHUIS
INRICHTINGTOT
MEUBELEERING
EN-VERSIERING
SDER-WONING
I2O ? ROKIN ? 12O
12 Etsen van
WILM STEELINK.
Met Tekst van J. F. VAN SOMEREN,
Bibliothecaris te Utrecht
Gedrukt op zeer fraai papier, de tekst
in rood kader met vele vignetten en
handteekeningen, kost dit prachtwerk
(groot folio form.) gebonden slechts
- /12.5O.