Historisch Archief 1877-1940
BE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOK NEDERLAND.
No. 1399
(Ingezonden}.
Aan de redactie van het Weekblad
De Amsterdammer.
Geachte Redactie!
Miïn vriend, Pastoor Kaag, heeft het pas
send geacht, in het zooeven verschenen num
mer van uw blad, 'n boekje aankondigend,
dat niet ik geschreven heb, ee» paar
leehjke grofheden te debiteeren over mij.
Dit vind ik niet aardig! Niet prettig pok,
want nu dwingt hij mij, me te verdedigen
en dat koet hem een veer van zyn pluim.
Hij twijfelt of de roomsche dingen", die
behandeld zijn in De verdwijnende soort van
de heeren Kalf en Cuüpers en in mijn ant
woord: Een opkomende zon" niet liever in
eigen huis behoorden te worden gewasschen.
Ik twijfelde daaromtrent niet, en, ofschoon
ik wist, dat de Pastoor van Duivendrecht
De verdwijnende soort voor uw blad zou be
spreken, heb ik u geen exemplaar van mijn
brochure gestuurd. Nu echter deze roomsche
geestelijke op deze echt roomsche twistpartij
de aandacht gevestigd heeft in uw blad, staat
voor uw lezers de wasch toch al te kijk en
mag ik, naar 'k hoop, ook een woordje er
over meespreken op dit publieke terrein.
Mijn geachte bestrijder meende blijkbaar
ultra-modern te doen door zijn pennevrucht
gedeeltehjk Althans te hullen in nevelen
van mystiek en uw lezers zullen niet begrepen
hebben, dat met Pastoor's koddebeier" be
doeld ben ik, die, toen de heer Kalf had
misgeschoten naar zijn haas, de kunstkritiek
der Kath. dagbladen", hem heb bekeurd,
omdat hij jaagde buiten jachttjjd, en .zonder
akte, en op n' erf, waar anderen jach tree. h t
hebben dan hij.
Beter hebben uw lezers den Pastoor kunnen
volgen in het tweede gedeelte van zijn
bydrage tot uw rubriek Kunst en Letteren".
Daar vertelt Zijneerwaarde, dat ik in mijn
brochure met een heelen bundel nevenzaken"
ben komen aandragen. Volgens den recensent
namelijk zou al het gerucht, dat de heer
Kalf hooren liet, gemaakt zijn om de
omelette van Jan van Pas, van een schrijver, die
onder dien pseudoniem in De Maasbode tegen
Mej. Viola, al te geducht, is opgekomen om
haar onbetamelijkheden over Katholieke
Priesters in Elzeviers Maandschrift.
Het betrof beschrijvingen van schilderijen,
waarbij uit het uiterlijk van het portret tot
het innerlijke van hart en gemoed was ge
concludeerd. Een kunstkriticus van D* Ned.
Spectator o. a. was ook getroffen door de
ongepermitteerdheid van deze karakteristieken.
Maar die zuinige beperking van de stof
heeft allén Pastoor Kaag zich opgelegd. De
heer Kalf zelf knoopte aan het geval-Van Pas
zooveel andere geweldigheden vast, dat ik
heel wat te schrijven heb gehad om aan te
toonen,. dat schier al die beschuldigingen
tegen de Katholieke Pers op onjuistheden",
verschrijvingen", zetfouten", neerkwamen.
Dat de geachte heer Pastoor bij al wat ik
geschreven heb, behalve bij de paar bladzijden
over Van Tas, zóoals hij, zegk,«Si-e«tó«r is;
dat bij zich onbevoegd acht om over de
onbevoegdheid van den heer Kalf als straf
rechter te. oordeelen, om mee te spreken
over allerlei vraagstukken van kunstkritiek,
kunstmoraal, kunsthistorie en kritiekhistorie,
acht ik een zóó innemend teeken van zijn
eerbiedwaardigen eenvoud, dat ik hem mijn
hulde daarvoor niet wil onthouden.
Minder aangenaam echter stemde imj
?Pastoor's gratuite verzekering, dat ik onwaar
geschreven heb en onwaardig gehandeld.
Onwaar zou zijn mijn mededeeling, dat o.a.
Pastoor Kaag in een vergadering van den
Katholieken kunstkring De Violür, bij een
debat tusschen architecten en sierkunstenaars,
ernstige bedenkingen zou hebben geuit tegen
de... Koermondsche fabriek.
Maar, eilieve, Zijn eerwaarde heeft het
mij indertijd zelf verteld I! l
Nu ik het gepubliceerd heb, in de ge
dachte, dat de Pastoor zijn meening ook wel
bekend zou wenschen, verneem ik, dat
hu my onjuist heeft ingelicht.
De feiten moeten thans zóó zijn:
Er zou lang en breed zijn gediscussieerd
over de quaesties, die de twee genoemde
groepen van Katholieke kunstenaars verdeeld
houden. Niemand had den moed, precies te
zeggen, wie en wat hoofdzakelijk bedoeld
werd. Toen heeft Pastoor Kaag, eindelijk,
niet anders gedaan dan in een kort speechje
den naam genoemd van de Koermondsche
fabriek" van Dr Cttijpers, uit louter
menschlievendheid, omdat van al die tobberds, die
aan het woord waren geweest en slechts half
hadden aangeduid, niet n goed durfde.
Ja, dat moet je dan maar weten!
Dat ik onwaar was, ligt alleen aan mijn
zegsman, wien ik te goeder trouw geloof heb
geschonken. En bekijk nu het zaakje eens:
Ik zou zoo zeggen: Als Pastoor Kaag erg inge
nomen geweest was met de producten van
de fabriek, zou hij zich in stilte verheugd
hebben, omdat de naam nog maar altijd niet
werd genoemd, ternauwernood aangewezen.
Als de zaak hem onverschillig geweest was,
zou hij ook stil zijn gebleven. Waarvoor be
hoefde hij dan de kat de bel aan te binden ?
Maar nu hielp hij de bestrijders flink op
weg, en als hij die daad goed overwogen
heeft, wat ik onderstel, dan, ja, dan....
heb ik niets.te veel gezegd.
Ook onwaardig! Als leek zou ik, zegt de
geachte schrijver, niet ferm den eerwaarden
heer Dr Brom d faire hebben mogen nemen
op de pagg. 77 en 78 van mijn brochure.
Uw lezers, waarde redactie, dienen nu dit
geval ook te kennen.
De heer Kalf schreef in Het Centrum een
stuk, waarin hij plotseling, midden in een
strijd, het masker wegrukte van het aangezicht
van zijn tegenstander, iets wat in tijden, toen
we minder modern waren, een ridder maar
hoogst zelden deed. Hij publiceerde den
waren naam van Jan van Pas." Tusschen
haakjes gezegd: meer en meer blijkt, dat hij
zich schromelijk vergist heeft op den koop toe.
Alsof nu, na de mededeeling van den heer
Kalf, voor twijfel geen plaats meer overbleef,
nam Dr Brom in Het Centrum dengene, die
als Jan van Pas was gesignaleerd, , ook een
Katholiek Priester ,vervaarlijk onderhanden,
en tegen dit al te haastige en liefdelooze
bedrijf ben ik, met ingehouden krach t maar,
al zeg ik het zelf, stevig te velde getrokken.
MÜdunkt, ieder, en vooral ieder journalist
zal wel mijn recht erkennen om zulke
onbehoorhjkheden, in een brochure over de
quaestie, op de kaak te stellen. Als er over de
vormen der journalistiek geoordeeld wordt,
ben ik minder leek dan Pastoor Kaag.
Heeft Zijneerwaarde gemeend, dat ik als
leek" mijn mond heb te houden over openlijke
daden van Priesters, die schrijven in een
courant, dan is het nog minder fraai, dat hij
m\j in uw blad aanvalt, rekenende op mijn
al te groote bescheidenheid. Wie in den regen
gaat staan, heeft het zich zelf te wijten, als
hij nat wordt; en ieder, wie ook, die bijzonder
veel prijs stelt op zijn hoed en zijn jas, moet
bij een stortbui maar thuis blijven! Dan
helpt geen parapluie I
Ik zou, behalve als leek, ook imjn pagina's
77 en 78 niet hebben mogen schrijven, omdat
ik redacteur ben van De Tijd, daar door de
redactie van dat blad onlangs op onlogische
en onchristelijke wijze niet geschreven maar
gescholden" zou zijn op iemand, die nooit
wederscheldt."
Dat is weer mystiek, en ik acht mij bepaald
verplicht den sluier van deze geheimzinnigheid
weg te nemen.
Primo heb ik, als ik een brochure schrijf,
niet in te staan voor hetgeen De Tijd heeft
geschreven. Secundo kan ik, met de hand
op het hart, verklaren, dat ik niet de auteur
ben van het stukje, dat de Pastoor hier bedoelt.
Tertio: De geachte schrijver had geïnsinueerd
dat De Tijd bij een teere quaestie, waarover
de meeningen verdeeld waren, op zeer ten
dentieuze manier zijn berichten koos. Hij gaf
als bewy's een, louter toevallig, verschil van
grootte bij de lettersoorten, waarmee de be
richten waren gezet.
Die ernstige klacht uitte hij in het open
baar in een andere courant, terwijl hij zich
heelemaal met die zaak niet had te bemoeien.
Toen heeft De Tijd tegen zulke gifzuigerij"
gewaarschuwd, met begrijpelijke verontwaar
diging, maar de naam van Pastoor Kaag werd
niet genoemd, niet aangeduid zelfs.
Het is waar, Zijneerwaarde zweeg, schold
niet weder". Hij was begonnen met iets, dat
voor een eerbare dagblad-redactie wel zoo
erg is als een scheldwoord.
Thans scheldt hij wér niet, meent echter,
een half jaar na dato, zich schadeloos te
moeten stellen door mijn werk onwaardig te
noemen, in verband met dat, schimmig voor
't licht gedraaide, oude, mij totaal onver
schillige voorval; wat immers niet precies
schelden is.
Di herhaal wat ik ongeveer in nujn brochure
schreef: De meeste menschen meenen het
zoo kwaad niet, als zij het doen. Deden zij
't maar niet! Dachten zij maar eens na over
den indruk, dien hun woorden wel moeten
maken." Ja, had de geachte heer Pastoor
Kaag maar eens nagedacht!
Dat hij, ondanks onze vriendschap, flink
weg, pootig, schrijft wat hij over mij denkt,
prys ik. Het is geheel naar mijn hart! Ik
was des te vrijmoediger bij het volgen van
zijn ruiterlijk voorbeeld.
FKRD. WIERDELS.
Amsterdam, 9 April 1904.
# *
*
Antwoord aan den heer Ferd. Wierdels.
Met anderen, die in inniger betrekking tot
den heer Wierdels staan dan ik, kom ik, tob
mijn spijt, te laat, tot de overtuiging, dat het
beter ware geweest over dit geesteskind van
den heer Wierdels te zwijgen, omdat de vader
jervan het meer en meer met onware en
onwaardige versierselen opsmukt.
. Pastoor KAAG.
IIIIIIIHIHIIIIIIinilUniHIIMIIIIHIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIMM
Tentoonstelling m bet Moflerne Boei",
De belangstelling voor boekkunst doet zich
ook bij onze zuidelijke broeders gevoelen en
eene commissie is tot stand gekomen met
het doel eene tentoonstelling in te richten
van het Moderne Boek. Zij beoogt niet het
werk van den drukker alleen, maar ook dat
van den binder, den versierder, den teeke
naar, den graveur, den clicheur, den letter
snijder, den papierfabrikant. De kunst en
de kunstnijverheid in hunne toepassing op het
verfraaien van het boek" zegt de*commissie
verder zullen noodzakelijk eene aanzien
lijke plaats in deze tentoonstelling innemen,
zooals zij voor het grootste deel hebben bij
gedragen tot het veredelen en verheffen van
de werken, die wij wenschen onder het oog*
van het publiek te brengen."
De tentoonstelling zal een geschikte plaats
vinden in de vier nieuwe zalen van het
museum Plantin-Moretus, die in 1904 nog
ongebruikt zullen blijven. Zij zal bevatten de
voortbrengsels van ons land en van den
vreemde. Zij zal geopend worden in de maand
Juni en gesloten worden in de maand
September op nader te bepalen dagen."
Eerevoorzitters der commissie zijn: Frans
van Kuyck, schepen van schoone kunsten
en kunstschilder, Aug. Delbeke, volksverte
genwoordiger en boekenliefhebber, voorzitter:
Max Rooses, conservator van het museum
Plantin-Moretus, ondervoorzitter: Louis
Bellemans en Paul Binchmann, drukkers en
schatbewaarder: L. Smeding, boekhandelaar,
secretarissen Em. de Bom, Leo Bouchery, G.
Gilbert.
Het is te hopen dat ook ons land niet
ten achter blijft en zich vertegenwoordige
door het beste wat in boekkunst ten onzent
te vinden is. R. W. P. Jr.
UIT DE NATUUR
LXII. De fiets en de natuursport.
't Is een gewoon verschijnsel dat iemand,
die al in Maart of April uit Amsterdam
gaat, om in Gooi of Duinen met planten
en dieren een dagje door te brengen, voor
eenigermate abnormaal wordt gehouden; en
neemt zoo'n ongeduldige natuurvriend ook
al een plantenbus mee, dan heeft de glim
lach, die hem door de welwillende kennissen
wordt nagegeven, meestal iets medelijdends.
De wind is immers buiten nog zoo guur,
veel erger dan in de stad en en 't is net zoo
kaal als op den Dam. Naar het Vondelpark
of de bollenvelden dat kon er nog mee door,
maar verder is het vóór Mei de moeite niet
waard.
Al sedert jaren spreek ik de lui niet meer
tegen, die zoo redeneeren; 't helpt toch nie
mendal. Eerlijk gezegd, ik geloof dat velen
tegen beter weten in zoo praten om zich
zelf wat wijs te maken; ieder is tegenwoor
dig volkomen op de hoogte van de groote
waarde van beweging in gezonde zuivere
lucht. Eerst als 't tusschen de drie
steenkanten al te benauwd wordt, begint de uit
tocht, 't Is de sleur, de oude wet van de
traagheid der stof, die ook de geest verlamt.
Je zit nu eenmaal in de stad en je kleeft
er vast, ook als je er niets te doen hebt. ?
Verleden week en een week te voren ook,
op de zachtste lentedagen van dit voorjaar
was de binnenweg van Hilversum naar de
Lage Vuursche, n van de mooiste en
warmste in ons land, leeg, volmaakt
menschenloos; twee of drie tellen niet, nu op
een half uur sporens tienduizenden wonen,
die, wat een eendaags-retbur kost, in de stad
ook allicht verteren; en voor wie van stad
en land beiden proflteeren wil, is de avond
ook nog lang genoeg.
Nu Zondag was het iets beter op den
Utrechtschen straatweg; althans tot aan den
Zwaluwenberg; maar dat is ook een
heel mooie fietsweg. Ik ben de fiets
heel dankbaar; dat is een beste
compagnon gebleken; hij helpt heel
hard mee, om de menschen meer
plezier te doen krijgen in het buiten
zijn en in het aandachtig rondzien
en eerbiedig opzien in de vrije
natuur. Eerst hol je natuurlijk
voort; maar als er wat tegenwind
komt, of de grintweg wat keiig is,
of hier en daar gerepareerd blijkt
te zijn, dan ga je al licht een half
uur ergens stil zitten aan den kant,
of in de struiken liggen.
't Is merkwaardig hoe iemand, die
voor dien tijd geen lor om natuur
kennis of natuursport gaf, door een
kleinigheid, die hem treft, op eens
hartstochtelijk onderzoeker en waar
nemer kan worden. Ik zou u daar
frappante staaltjes van kunnen ver
tellen. Maar ge kunt de proef op u
zelf nemen, even goed als mijn
fietsers van Zondag.
Als ge daar b\j tegenwind op een stil
plekje een poos gaat liggen uitrusten en ge
nieten van de lauwe luwte, komt er allicht
een boschmuis, een vlaamsche gaai of een
eekhoorn om een hoekje kijken; ze moeten
bepaald weten wat u daar eigenlijk komt
doen. Als ge onbeweeglijk blijft, staart het
muisje u een minuut lang aan, loopt even
snel terug, gaat overeind zitten en niest of
snuift eens. Uw laarzen en ook de flets of de
kjjkertasch hebben iets aanlokkelijks voor 't
dier; het besnuffelt ze, en kan maar niet be
grijpen, dat die twee groote schoenen bij
elkaar hooren; het is ook zoo'n klein beestje,
zoo laag bij den grond, dat het geen over
zicht kan krijgen van die groote
menschenzaken.
Een Vlaamsche gaai presenteert zich heel
anders; die begint met een schreeuw van
verwondering en snauwt dan den luien fietser
toe, dat hy antwoord moet geven, opstaan,
loopen of ten minste iets doen, waaraan je
zien kunt of het gevaarlijk is of niet en of
hu weg moet vliegen en de buren waarschu
wen. De fietser is ook verwonderd, luj wist
niet dat er in zijn eigen land zulke mooie
groote vogels zoo maar vrij rondvlogen; hij
houdt zich doodstil en de gaai chèt hem
in 't gezicht, dat hij een gemeene vals;he
mensch is, dat hij zich niet moet verbeelden
hem den gaai te bedotten met stil-liggen. Gaai
merkt dat er geen geweer is, wel een fiets,
en nu wordt hij brutaal, schreewt, scheldt
als een musch, bluft tegen zijn wijfje, dat
hij niet bang is, chè, en dat hrj best vlak-by
durft kome.n, ja als 't moet, wel over dat
mensch heen durft vlieden naar die spar
aan den overkant. Daar t Heb je 't gezien Y
Sta jij nu eens op, gooi nou met eeu
denuenkegel of een steentje, dat is immers alles
wat een mensch zonder geweer doen kan.
Een paar eekhorens; ook al twee die zich
gevonden hebben, en drie roodborstjes, n
mannetje overcompleet, komen op 't ge
schreeuw af; ze moeten er het hunne van
hebben.
Als er ruzie is tusschen uilen en meuschen,
gaaien of wie ook moeten er altijd roodborstjes
en eekhoorntjes bij zijn; die groeien van
ruzie; hoe harder hoe liever, jongens; maar
je moet niet aan mijn lijf koinen.
De vogeltjes met de groote oogen in 't
roestroode snuitje en ons roode boschaapje
met zijn nog veel grooter en veel mooier
oogen schelden samen den gaai voor op
schepper ; hij gaat er met een smadelijk
geschater dadelijk van door. Een eekhoorn
gooit een half gevilden sparappel omlaag
en springt de gaai na. De roodborstjes
blijven in de buurt van den mensch, die
met het achterhoofd in de handen en de
klep van de pet over de oogen, achterover
ligt te turen; ze komen eigenyk om de fiets,
die zoo glimt, eene van ,nabij te bekijken.
Wel kennen ze 't ding al jaren, maar anders
vliegt 't vlug voorbij en ligt het niet plat
op den grond.
Den jongen mensch, die nog altijd stil ligt,
opmerkzaam en verwonderd toeziet en daar
mee bewijst, dat h\j de eenig noodige aanleg
bezit om natuurvriend te worden, keuren ze
geen aandacht meer waard; dat soort kennen
de roodborstjes te goed, heelemaal onge
vaarlijk.
Alle drie jonge vogeltjes zijn dartel, over
moedig, uitgelaten omdat het zulk mooi lente
weer is en er zooveel van die lekkere kleine
bruine torren rondvliegen. Met jeugdige, nog
wat weifelende stemmetjes, heft een van de
mannetjes-roodborstjes het lijfdeuntje aan.
Berst een paar hooge vlugge toontjes, dan
een heele balk lager die eenig mooie ge
voelige uithaal die aanzwelt en wegslinkt,
die zoo mooi altachtig je zou zeggen in 't
menschenregister ligt en die je toch niet
na kunt fluien. Stellig ligt er een diepe
beteekenis in maar om die te vatten, moet men
de vogeltaal verstaan en daarvan moet ieder
mensch z\jn dictionnaire zelf maken.
Zulke dingen nu als eekhoorns- en
gaaienbrutatiteiten of een mooi bloempje of gevoe
lige vogelliedjes zijn het vooral, die een
argelooze onverhoeds de kiem voor natuur
liefde op 't lijf kunnen gooien; eer hij er dan
op bedacht is, heeft hij een aanval te doorstaan.
Zoo ook mijn fietser. Bij de boerderij links
begint zijn voorwiel verdacht te zwabberen;
de meezen, die er bij tientallen in de hoornen
koorzingen, zijn er de schuld van; en net toen
hy weer in evenwicht balanceerde, gleed er
vlak voor zijn wiel een lang bruin knakworstje
over den weg en verdween in den afgehouwen
boomstronk op den berm.
De fiets staat al tegen een boom en de
eigenaar kijkt zichzelf heel verwonderd aan,
als hij merkt, dat hij al een minuut op een
knie stil ligt te gluren naar een zwart gaatje
in een eiketronk, waarin het worstje is weg
gedoken. Wat kon hem vroeger een of ander
gedierte schelen dat over den weg liep ! Ja,
dat komt er van als men in 't voorjaar in
' t Gooi, tusschen het hakhout gaat liggen en
zijn oogen open houdt.
Een ander fietser, merk A. N. W. B., remt
met een schok, stopt in n' seconde in volle
vaart, prachtig, springt zijn wielgenóot te
hulp; maar' verstomt, als er geen sprake is
van ketting- of beenbreuk, maar wel van een
worst, van boven bruin van onder wittig die
daarnet op rolletjes snel over den straatweg
gleed, en die daar nu in dat gaatje zat.
't Zal een rot geweest zijn."
Neen, vast geen rat; die had de eerste
vinder zelf meermalen gevangen gezien op
de korenzolders van zijn vader.
Wat dan? Ja, wat dan?"
Me voila, snuggerds," zei het hermelijntje
en liet zijn glunder spitsboevensnuitje kijken;
flikkerende durf-oogjes en lange poesige
voor het knoestgat. Ai t" ! gilt" de fietser,
m«t)lfnogl wat zwaarders'jer [achteraan. Het
lieve diertje heeft hem eventjes, heel eventjes
de tanden in den duim !gezet, en eenige
kleine bloedpareltjes kwamen t dadelijk een
sterretje maken. Zijn kameraad zag ook nog
net een gloeiend rood oogje; een schaduw
schoof uit het gat over den stronk aan de
andere zijde in 't dorre eikenblad; dat ritselde
even, golfde verderop iets of wat, juist ge
noeg om beide natuurvorschers in spe den
weg te wijzen, dien de vluchteling heeft ge
nomen.
Ze trapten woedend
hier en daar, waar ze
dachten dat hij zitten
moest; enj vlak boven
hen, tueschen twee tak
ken in den gafl'el lag het
hermelijntje plat op den
buik te loeren naar de
beide domme menschen,
die hem zochten op den
grond. De zakdoek werd
om den duim gebonden
en men stapte weer op;
beiden keerden terug,
van den wind en de
voelharen; snel weer omgekeerd; een schijn
van witten buik en donker staartpuntje; weg
was het al weer. Twee menschengezichten
voor zijn vluchthol, dat niet eens een veilige
uitgang heeft en te ondiep is om je fatsoenlijk
om te keeren! En zooeven was hij van den
overkant heel listiglijk hierheen geslopen,
juist om te ontkomen aan een ander
menschengezicht; vijf minuten hadden ze in elkaar
onbeweeglijk en strak aan zitten kijken, hij
en de mensch daarginds; toen was het hem
toch te eng om 't moedig hart geworden en
hij was stilletjes weggeslopen. En nu weer
twee andere van, dat gevaarlijke, maar ge
lukkig nogal domme rnenschenvolk.
Een stekelvarken," zei de laatste fletser, of
neen, een wezel geloof ik, wij staken er op
de habeeës altijd onze oude pennen in, we
hadden zoo'n ding opgezet voor in de kast
staan in 't natuurkunde-lokaal; te minste het
had net zoo'n gemeene valsche snoet, maar
't kan toch ook wel een stekelvarken wezen,
die bestaan er ook en die heb je hier veel
in 't Gooi.
Zullen we hem er eens uitgraven en mee
nemen? 't Waait leelijk, hè? Niets gedaan
zoo tegen de wind in, en dan nog tegen de
hoogte op te trappen ook; een auto is toch
maar alles.
Uitgraven, ja, hoe wil je dat doen, mis
schien is hij al onder den grond door in zijn
hol. Laten we eerst dat gat dichtstoppen
en dan de vooze stronk omtrappen. Wacht,
met mijn zakdoek!"
Hermelijntje heeft uit de diepte met n
oog den loop van zaken kalm tegemoet ge
keken ; hij laat den zakdoek naderen tot vlak
hoogte af, en bespraken druk het avontuur.
Ze zouden nog eens weer komen, een kennis
meebrengen die verstand van wilde dieren
had, dan zouden ze dat vinnige beest wel
vangen en zich wreken voor de poeta, die 't
hen gespeeld had.
Onnoodig te zeggen, dat zij hetzelfde her
melijntje niet weer te zien kregen, maar
hermelijntje hen wel; die was net zoo slim
als de heeren samen; en hij kende op zijn
duimpje elk gangetje, eiken boomtak, elk
schuilhoekje en elke uitkijkpost van zijn ge
bied tot in de kleinste kleinigheden. Maar
de lust om buiten pok op planten endieren
te letten, was gewekt bij de heeren en dat
gaat gelukkig nooit weer over.
E. HKIMANS.
IIIIIIIIIIIIIIJIIIIIIIIIMHIlHltllUIIIUIllllllllllUlllllllllinilllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllll
J.J. BLESING,
Kunsthandel.
'S-GRA.VENHAGE,
Molenstraat 65,65* en 61
Moderne Schilderijen,
Aquarellen en Gravures.
Panorama-Gebouw.
Amsterdam, Plantage
Antieke Meubelen, Porceleinen, Schil
derijen, Perzische Tapijten.
Vaste prezen. Toegang wij.
solide
zijn smaakvol, mode
zeer concurreerend. Afbeeldingen
beschrijvingen met prijzen gratis
franco.
zen
en
en
ttntt/ertl.
Filiaal II A tl II A 14
AmSTERDAm
AARDEWERK
EH . _.
a?
L BINNEN-:
:;:;:f:Huis
INRICHTINGTOT
MEUBELEERING
EN-VERSIERING
SDER- WONING
12O ? ROKIN ? 12O