Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER
OPGERICHT
1877
Redactie en Administratie: Keizersgracht 355, Amsterdam-C. Tel. 37964. Abonnement f. 10.?per jaar. Postrekening: 72880. Gem. Giro G 1000. l 20 APRIL
Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan, doch alleen tegen het einde van een jaargang, na opzegging vóór l December, worden beëindigd, l 1940
Regeering en lijkverbranding
Prof. Dr. G. van den Bergh
EEN dezer dagen heb ik voor een gehoor, bijna
uitsluitend uit vreemdelingen bestaande, ge
sproken over grondslagen van het Nederlandse
Staatsrecht. Daarbij heb ik met vreugde en trots
gewezen op een bij uitstek Nederlandse trek: de
eerbied voor het geweten, voor de consciëntie".
Telkens weer zien wij het Nederlandse staatsgezag
voor de individueele consciëntie terugwijken. Waar
schijnlijk kan ons land in dit opzicht aan elk ander
land ten voorbeeld worden gesteld.
Ik ken slechts n vraagstuk van betekenis,
dat als een uitzondering moet worden beschouwd.
Ik bedoel het probleem der lijkverbranding, dat
op dit ogenblik, in verband met het door de Regering
te dier zake ingediende wetsontwerp, weer de volle
belangstelling geniet. Nimmer heb ik de Nederlandse
houding tegenover dit vraagstuk, die zo ongunstig
afsteekt tegenover het buitenland, kunnen be
grijpen. Een vergelijking met de wetgeving op dit
gebied in vergelijkbare landen moet den Nederlander
het schaamrood op de kaken jagen. Nimmer heb
ik kunnen inzien, waarom de Nederlander juist op
dit ne punt onverdraagzaam moest zijn.
Laat ik, ter voorkoming van misverstand, voorop
stellen, dat de keuze tussen beide vormen van lijk
bezorging mij persoonlijk volstrekt onverschillig
laat. Ik heb een goeden vriend, die, als hem de
vraag naar zijn voorkeur wordt gesteld, pleegt te
antwoorden: ,,'s zomers begraven, 's winters ver
branden." Achter dit schijnbaar cynische sarcasme
schuilt m.i. de glimlach der wijsheid. Toch zou ik
anders antwoorden; voor mij is de wens van mijn
nabestaanden beslissend.
De vraag der keuze laat mij derhalve persoonlijk
ijskoud. De vraag van de houding van de Staat
tegenover het probleem acht ik echter uitermate
belangrijk. Ook hier kan en moet het Staatsgezag
eerbied voor de consciëntie tonen.
IS de lijkverbranding in strijd met enig werkelijk
Staatsbelang ? Neen. Is zij in strijd met de
zedelijke beginselen, die leven in het Nederlandse
Volk, met name met de Christelijke zedeleer?
Schrijver dezes is zeker niet de eerst geroepene om
deze laatste vraag te beantwoorden, maar hij heeft
toch heel veel moeite gedaan om uit geschriften en
gesprekken op dit punt te leren. Toch is hij er
nimmer in geslaagd de strijd, die hier naar het
oordeel van sommigen bestaat, te begrijpen.
Wél is het waar, dat zij die ongeveer een halve
eeuw geleden, radicaal met Godsdienst en Christen
dom hadden gebroken en het sedert vrijwel ver
laten wijsgerig materialisme waren toegedaan
(dus een aanzienlijk gedeelte van de toenmalige
?'zogenaamde vrijdenkers") veel voor de lijkver
branding gevoelden. , Multatuli's overschot werd
verbrand, lang vóór er van een crematorium op
Nederlandse bodem sprake was. Vanwaar deze
voorkeur? Ook deze acht ik moeilijk verklaarbaar,
vooral omdat het hier mensen geldt, die vóór alles
rationeel wensten te handelen. Het moet toch voor
hen, die de mens en de materie, waaruit het mense
lijk lichaam is opgebouwd, identificeren, veel
rationeler zijn deze materie zo zorgvuldig mogelijk
te conserveren, naar de trant van de Egyptische
mummies of van Lenin, dan ze zo snel en zo
radicaal mogelijk te vernietigen" (as verstrooien
naar de vier windstreken). De stofvergoder conser
veert, de stofverachter vernietigt" of laat de natuur
haar loop. In het bekende boek The rains came"
wordt in dit verband terecht opgemerkt, dat het
Westen, in tegenstelling tot het Oosten, het mate
rialisme niet werkelijk heeft overwonnen.
Ik kan dus de bestaande voorkeuren niet be
grijpen. En al zal dit wel aan mij liggen ik troost
mij toch met enerzijds de stofvergoding in het geval
Lenin en anderzijds met het feit, dat in vele landen,
in steeds toenemende mate, vrijzinnig en
orthodoxChristelijke (en ook Joodse) geestelijken hun volle
medewerking bij crematies verlenen.
Maar al ware dit anders, al ware .dit honderdmaal
anders, er blijkt nu eenmaal in ons land een aan
zienlijke minderheid te zijn, waarlijk niet uit de
eersten de besten bestaande, wier consciëntie zich
tegen het begraven verzet en de crematie verlangt.
Is het staatsrechtelijk verdedigbaar deze consciëntie
geweld aan te doen ?
DEZE vraag moet met de grootste beslistheid
ontkennend worden beantwoord. Iemand te
verbieden, hetgeen stoffelijk van hem resten zal, te
laten cremeren, acht ik uit een oogpunt van gezag
en vrijheid, van toelaatbare gezagsuitoefening, veel
erger dan een gedwongen inenting of een onvoor
waardelijke militaire dientsplicht. Immers: in deze
laatste gevallen staat de dwang in het nauwste
verband met een groot algemeen belang. En toch
kent Nederland ter wille van de consci
ntievrijheid de gedwongen inenting niet; toch luidt
art. 189 van de Grondwet: Bij de wet worden de
voorwaarden genoemd, waarop wegens ernstige
gewetensbezwaren vrijstelling van den krijgsdienst
wordt verleend." En dit artikel kwam zelfs een
stemmig tot stand.
De gewetensvrijheid heeft dan ook de boeien van de
begrafeniswet op dit punt verbroken. Het is waarlijk
geen toeval, dat de wettelijke bepaling, dat ieder lijk
begraven wordt, in Nederland geen geldend recht
meer is. Dit is niet het gevolg van een technische
leemte in de bestaande wet deze ware door een
noodwetje zeer gemakkelijk aan te vullen geweest
neen, een gewijzigde rechtsovertuiging heeft deze
leemte benut om de banden van het geschreven
recht te verbreken en nieuw ongeschreven recht
te vestigen. Zo ontstond in Nederland de
crematievrijheid, althans op n plek, in Westerveld.
Dat het nieuwe ontwerp stappen doet om de
geschreven wet met het bestaande recht in over
eenstemming te brengen, moet onvoorwaardelijk
worden toegejuicht. Het is niet gewenst, althans
in vele opzichten niet gewenst, dat de machteloos
heid van de geschreve» wet om zich tegen een gewij
zigde rechtsovertuiging te verzetten, dagelijks blijkt.
IN beginsel is het ontwerp dus welkom. Maar
wat er onaangenaam in treft, is de schriel
heid, waarmee de concessie aan anderer overtuiging
wordt gedaan. Ik begrijp de hartstocht, waarmede
de voorstanders der lijkverbranding hun voorkeur
verdedigen, even weinig, misschien nog minder
van de beide ondertekenaars der Memorie van
Toelichting, maar ik pleeg het hoofd te neigen
voor anderer heilige overtuiging , als zodanig, los
van haar inhoud, die voor andersdenkenden in
diepste wezen toch onbegrijpelijk is.
De schrielheid blijkt uit een aantal bepalingen.
Dat de overledene zijn wil testamentair moet hebben
vastgelegd, is het ergste niet. Dat het ontwerp
een wonderlijke bepaling bevat over de crematie
van jeugdige personen, is nog minder erg, want
ik acht het ondenkbaar, dat die bepaling in Neder
land wet'zal worden. Wat ik wél ernstig acht, is
dat de crematiemogelijkheid wettelijk tot n
inrichting (Westerveld) beperkt blijft en dat het
den gemeentebesturen verboden wordt?ook al zou
een gemeenteraad het eenstemmig wensen
niet alleen een crematorium op te richten, maar
zelfs een deel van een openbare begraafplaats voor
columbarium of urnenbegraafplaats te bestemmen.
Dat zijn bepalingen, die het klassieke land der
consciëntievrijheid meer dan onwaardig zijn.
SCHRIJFT uw geweten u voor, uw stoffelijk
overschot aan een trage ontbinding (begra
ving) toe te vertrouwen, dan legt het Staatsgezag
u geen strobreed in den weg, maar kiest uw geweten
de snelle ontbinding (verbranding), dan wordt gij
door de Staat zo veel mogelijk tegengewerkt. Dan
zult gij zeer belangrijke extra-kosten van vervoer
moeten betalen, dan zullen uw nabestaanden ver
verwijderd zijn van de plaats, waar de as (ja,
inderdaad de as) van den overledene rust. Zo doet
indirect de Staat al het mogelijke om velen, vooral
on- en minvermogenden te beletten datgene te
bepalen, wat hun geweten hun voorschrijft. Zo
zal men toch eigen overtuiging aan anderen op
dringen.
Dit is zo on-Nederlands mogelijk. Zelfs zij, die,
zoals schrijver dezes, tegenover de keuze: begra
ving of verbranding" volkomen onverschillig staan,
voelen zich hierdoor diep in hun geweten geschokt.
Omdat hun consciëntie hen verbiedt, anderer
consciëntie te krenken.
DE SLANG
aan onze boezem
EENS te meer hebben de gebeurtenissen in
Scandinaviëde cardinale beteekenis van het
binnenlandsche front aangetoond. Wat baten de
sterkste forten, de krachtigste linies, zoo de vijand
er in geslaagd is, zich in het bedreigde land helpers
te verschaffen die op slinksche wijze de defensie
ondermijnen, die vervalschte berichten doorgeven,
mijnversperringen uitschakelen, troepencontin
genten tot overgave weten te bewegen? Wat baat
de verdediging-naar-buiten, indien de
verdedigingnaar-binnen faalt?
In de afgeloopen maanden was er menigmaal
gelegenheid zich af te vragen of de beveiliging van
ons binnenlandsche front wel op de meest doel
treffende wijze was georganiseerd. Erkend moet
worden dat de Nederlandsche regeering voor een
moeilijke taak stond: tienduizenden vreemdelingen
wonen in ons land; men mag aannemen dat van
hen de veertigduizend Duitschers die hier verblijf
houden, in organisaties zijn vereenigd die recht
streeks met een buitenlandsche mogendheid ver
bonden zijn. Dat deze mogendheid er in was ge
slaagd, relaties aan te knoopen met Nederlanders
die militaire geheimen verraadden, moest helaas uit
enkele recente spionnagegevallen blijken, waaraan
de pers volle aandacht heeft geschonken. Hoeveel
gevallen zich hebben voorgedaan, zonder dat de
pers het publiek waarschuwde, is niet bekend. Men
kreeg in elk geval den indruk dat de regeering niet
over de wettelijke middelen beschikte om het gevaar
der spionnage doeltreffend te keeren.
Het is verheugend dat de regeering tenslotte met
het voorstel is gekomen tot verscherping van de
strafbepalingen bedoeld voor misdrijven tegen de
veiligheid van den staat. Het dezer dagen door mi
nister Gerbrandy bij de Tweede Kamer aanhangig
gemaakt wetsontwerp stelt voor, het strafmaximum
voor spionnage op 15 jaar te brengen. Terecht heeft
de minister er van afgezien voor te stellen de dood
straf in te voeren voor de betreffende misdrijven,
gelijk in sommige conservatieve kringen gewenscht
werd geacht. Deze straf is in strijd met den geest
onzer strafwetgeving. Men mag, summa summarum,
van harte hopen dat de Staten-Generaal dit uiterst
belangrijke wetsontwerp zullen behandelen met de
voortvarendheid die het verdient. Er is echter meer.
Door het aantal gemeenten waar de staat-van
beleg heerscht, uit te breiden, heeft de regeering
getoond te beseffen dat de normale middelen waar
over zij beschikt, ontoereikend zijn om ondermijning
van ons staatsgezag en van den wil tot verdediging
tot eiken prijs, in voldoende mate te keeren. Zoo
lang het tegendeel niet is gebleken, mag men ver
trouwen dat de militaire autoriteiten van hun be
voegdheden geen gebruik zullen maken in strijd
met de democratische principes waarop onze staat
is gebouwd. Dat den heer Mussert deze week ont
zegd is, in het Oosten des lands het woord te voeren,
kan men met deze democratische principes niet in
strijd achten. In tijden als deze kunnen lieden die
de democratie willen vermorzelen, niet voortdurend
ongestraft van de democratische vrijheden gebruik
en misbruik maken. Er komt een einde aan alle
geduld. En wij juichen het ronduit toe dat thans
een einde schijnt gekomen te zijn aan de lankmoe
digheid, waarmee de regeering de onoprechte, niet
ongevaarlijke actie van de N.S.B, heeft toegestaan.
Deze lieden maken den indruk, gehoorzaam en braaf
na te bauwen wat hen aan gene zijde van de grens
wordt voorgedreund. Zij maken den indruk, de
ideologische zoo niet de practische zaakwaarnemers
te zijn van een staat die zijn begeerige klauw nu
naar het eene, dan naar het andere land uitstrekt.
Zij willen een staat in den staat vormen. Reeds te
lang hebben wij dezen slang aan onze boezem ge
koesterd. Hij heeft reeds menigeen vergiftigd. Het
is goed dat de regeering nu de bevoegdheid heeft
gekregen, hem de giftanden uit te rukken. Zij make
er spoedig een ruim gebruik van !
PAG. 3 DE GROENE No. 3Ï8I