Historisch Archief 1877-1940
Teleenheid
met België?
Mogelijkheden van econo
mische samenwerking met
de Zuiderburen
ER is niets nieuws onder de zon.
Sedert haast honderd jaar wordt telkens
weer het vraagstuk bestudeerd op welke wijze
een nauwere samenwerking tusschen Nederland
en Belgiëop economisch gebied mogelijk is. De
heer Cauwelaert, Voorzitter der Belgische Kamer
heeft nog kort geleden in zijn te Maastricht ge
houden redevoering een historisch overzicht gegeven
van de verschillende pogingen die door de beide
landen met het oog op een economische toenadering
in vroegere jaren werden gedaan. Meestal gingen
deze pogingen van Belgiëuit, hetgeen begrijpelijk
is, omdat Belgiëals jonge staat meer behoefte
voelde voor samenwerking met een ander land. Zoo
zien wij den Belgischen minister Ch. Rogier en later
den Eersten Minister Frère-Orban onderzoeken in
stellen naar de mogelijkheid eener tol-unie met
Nederland en van de daarmede verband houdende
vraagstukken van accijnsrechten en spoorwegver
bindingen." Naarmate de economische ontwikke
ling van Belgiëvorderde, werd het verlangen naar
deze samenwerking met den Noordelijken buurstaat
minder dringend gevoeld, totdat in het begin van
deze eeuw om redenen van meer politieken aard,
waarop wij hier niet verder willen ingaan, het
middel der economische unie gebruikt werd om tot
een staatkundig verbond te komen. In beide landen
bleken sterke groepen voor dit denkbeeld ingenomen
te zijn, en zoo ontstond in 1907 de
NederlandschBelgische Commissie ter bestudeering van de econo
mische vraagstukken rakende de belangen van
beide landen", die in verschillende conferenties
dit probleern nauwkeurig onderzocht.
Het schijnt alsof tengevolge van het ingrijpen
van een buitenlandsche regeering, niettegenstaande
de gunstige rapporten der genoemde commissie
de ingeslagen weg niet verder werd vervolgd. De
internationale politiek bemoeide zich met het
Nederlandsch-Belgische vraagstuk en maakte de ver
wachtingen van allen die op een tolunie hoopten
te niet, zooals 25 jaar later het verzet der groote
mogendheden de conventie van Ouchy op de
meestbegunstigingsclausule liet stranden.
THANS is het gevaar van buitenlandsche in
menging minder te vreezen, en derhalve is
het begrijpelijk dat het vraagstuk der economische
toenadering dat door de moeilijkheden als gevolg
van den oorlog zeer actueel werd, opnieuw de
algemeene aandacht op zich vestigt. En weer duikt
net als in vroegere jaren het denkbeeld van een
Nederland-Belgische tolunie op.
Bij een kort geleden te Brussel gehouden
Rotariërs-congres heeft Prof. Gelissen deze bepleit.
,,Een voorwaarde voor economische samenwerking"
zoo zeide de oud-minister volgens een in de pers
verschenen verslag, ligt in goede politieke ver
houdingen tusschen Nederland en Belgiëen deze
zijn nooit beter geweest dan thans. Nederland,
Belgiëen Luxemburg zijn nu politiek rijp om eco
nomisch samen te werken. Hoe kan die samenwer
king tot stand gebracht worden, wat kan ze omvatten
en welke consequenties kan zij hebben?" De heer
Gelissen acht de moeilijkheden niet te groot om
ten slotte tot een tolunie te komen. Kostprijs
problemen vormen geen onoverkomelijken hinder
paal, i^nmiddels kan men klein beginnen om groot
op te bouwen. Op een economische verloving kan
later een economisch huwelijk volgen. De vraag
luidt dus: Is een tolunie wenschelijk en uitvoerbaar ?
Het was wellicht geen toeval dat op hetzelfde
congres ook de Luxemburgsche staatsraad Wehrer
het woord voerde en hierbij ook over een andere, reeds
bestaande tolunie, n.l. die tusschen Belgiëen het
Groothertogdom bestaande tolunie te spreken kwam.
Hierbij bleek dat de heer Wehrer die de functie
heeft van economische adviseur der Luxemburgsche
regeering, voor het instituut der tolunie niet zoo
zeer ingenomen was. In het bijzonder moet deze
voor de Luxemburgsche industrie vooral tengevolge
van het koersverschil der beide valuta's (zooals
bekend, heeft Luxemburg in 1935 de depreciatie
van den Belgischen franc slechts gedeeltelijk ge
volgd) van nadeeligen invloed zijn.
Inderdaad zijn de
meeningen omtrent de
wenschelijkheid van
een tolunie verdeeld.
Velen geven de voor
keur aan een gestadige
ontwikkeling der eco
nomische betrekkingen
tusschen de beide lan
den in plaats van een
al te vlug streven naar
een veel omvattend eco
nomisch verbond. Wij
hebben een zelfde ver
schijnsel ookbij de vroe
gere boven aangehaal
de pogingen gezien.
Zoo heeft de vroegere
minister van water
staat, handel en nij
verheid, de heer Marez
Oyens in een uitvoeri
ge, in de Revue
Economique Internationale"
(Februari 1936) ver
schenen studie omtrent
de toenadering
tusschenNederlanden Bel
giëgeschreven: Het
is beter een begin te
maken, hoe gering ook
naar den smaak van
overhaaste hervor
mers dan teveel tege
lijk te willen doen en
aldus het risico te
loopen dat niets tot stand komt."
Haast dezelfde woorden gebruikte de Belgische
oud-minister Van Isacker in een onderhoud dat
wij kort geleden met hem hadden. Wij mogen
niet overhaast te werk gaan" zeide hij, en niet
in eens alles willen bereiken. De gedachte van een
tolunie die vaak geuit wordt, lijkt mij onuitvoerbaar.
Ik was altijd een tegenstander van een tolunie,
omdat de verschillen van levensstandaard, loonpeil
enz. volgens mij te groot zijn, dan dat wij de eco
nomische grenzen tusschen beide landen kunnen
laten vallen. Wat echter bereikbaar is, moet gedaan
worden. Dat is: successievelijke opheffing der
importcontingenteeringen, hetgeen reeds gedeeltelijk
geschied is, en daarentegen vaststelling van
wederzijdsche exportcontingenten. Dat wil zeggen: wij
moeten de productie-overschotten, die de een van
ons heeft, met een soort voorkeursrecht den ander
aanbieden."
Het is ook zeer de vraag, of in dezen tijd waar van
de rijksmiddelen zoo veel gevergd wordt, van de in
komsten uit de invoerrechten kan worden afstand
gedaan, die bij het groote handelsvolumen voor
beide landen een zeer belangrijke som bedragen.
Het is juist, dat, zooals wij boven gezegd hebben,
thans buitenlandsche bezwaren minder te duchten
zijn, maar dit heeft slechts betrekking op afspra
ken die binnen het kader van een economische
toenadering blijven. Zal echter een tolunie niet
aanleiding tot politieke complicaties geven, die
thans meer dan ooit moeten worden vermeden?
De Katholieke Werkgever" van 22 Maart j.l.
schreef bij voorbeeld: Het wil ons voorkomen,
dat degenen, die een nauwere economische samen
werking tusschen Nederland en Belgiëals het ware
kant en klaar gereed zien liggen en die zelfs een
tolunie in de naaste toekomst mogelijk achten,
zich wat al te veel door hun idealen laten meeslepen,
de werkelijkheid in niet onbelangrijke mate uit
het oog verliezen en daardoor het tempo van de
ontwikkeling willen forceeren op een wijze, die
niet bevorderlijk kan zijn voor het uiteindelijk re
sultaat, dat men zich heeft gedacht."
HET lijkt derhalve wenschelijk, zich zooals
het de Belgische oud-minister Prof. Heymans
omschreef tot een regeling der basisfactoren te
beperken, d.w.z. niet tot wijzigingen in de econo
mische structuur van beide landen overgaan, waar
door de belangen van een der beide landen kunnen
worden geschaad, stabilisatie van het loon- en prijs
peil, wederzijdsche aanpassing der spoor- en andere
vrachttarieven, handhaving van de tegenwoordige
koerspariteit tusschen Belga en Gulden, resp.
indien n der beide landen zich gedwongen ziet
it is
het Juiste moment .
voor «MARTINI /
MARTINI
tot monetaire maartegelen over te gaan, hiervan
het andere land van te voren te verwittigen, en
ten slotte de wederzijdsche concurrentie uitscha
kelen op buitenlandsche markten wat artikelen
betreft die door beide landen kunnen worden ge
leverd.
Ziedaar een programma dat door de regeeringen
en reeds bestaande instellingen (Kamers van Koop
handel, Permanente Nederlandsch-Belgische Com
missie" enz.) kan worden gerealiseerd. In dit ver
band zij vermeld dat het Verbond van Nederlandsche
Werkgevers een commissie heeft ingesteld, om
te doen nagaan op welke wijze Nederland en Belgi
elkaar in oorlogstijd en eventueel ook daarna econo
misch kunnen aanvullen en hulp verleenen."
Te dien einde heeft deze commissie zich tot de
industrieele organisaties gewend en deze om beant
woording van eenige vragen verzocht, welke
betrekking hebben op de mogelijkheid, goederen
die voordien uit andere landen werden ingevoerd,
thans uit Belgiëte betrekken.
Daar een dergelijke enquête ook bij het Belgische
bedrijfsleven wordt gehouden, zal men uit dit
referendum" t.z.t. de conclusies kunnen trekken,
op welke practische wijze de door allen gewenschte
economische toenadering tusschen Nederland en
Belgiëkan worden verwezenlijkt zonder moeilijk
heden op ander gebied te veroorzaken.
DR. O. RONART
Was DE GROENE juist
uitverkocht toen
u er naar vroeg ?
EEN GOEDE RAAD
NEEM EEN ABONNEMENT!
PAG. 5 DE GROENE No. 3281