Historisch Archief 1877-1940
Ko. 1400
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
herders en herderinnen, afzichtelijke
pronkies". prullige meubeltjes en kleedjes moe
ten de spaarzame huisvrouw in de oogen
schitteren.
'Nu wensch ik mij wel aan deze noodzaak
te onderwerpen, maar niet zonder poging
tot verzet. Men vergete niet dat de spaar
der moet kiezen uit het tentoongestelde.
Men kan zijn smaak niet d-icinyen, maar
men zou hem kunnen opvoeden, en leiden
tot beter.
Nooit doet zich een schooner kans voor
om invloed uit te oefenen op den smaak van
V volk.
Buizende arbeidersgezinnen hebben zich
verbonden hun huiselijke benoodigdhoden
en goedkoope luxe-artikelen te betrekken
door onze tussehenkornst. Nu of nooit is
het de gelegenheid hen voor da keus te
Stellen tusschen mooi en leelijk, afzichtelijk
en smaakvol.
Yoelt gij mijn bedoeling, Nederlandscho
kunstenaars en kunst-lievenden die iets
"Wilt doen voor de opheffing van den smaak
van 't volk ?
Tu reeds zijn honderde guldens aan op
gespaarde arbeiders-centen aan ons toever
trouwd, elke week stroomen zij in toene
mende mate in onze kas moet ik hen
'daarvoor leelijke en waardelooze prullen
in de handen stoppen, omdat ze dat nu een
maal gewoon zijn ? Moet ik hun ten minste
niét de keus geven van iets beters?
Dat de zaak een groote vlucht zal nemen,
séhijnt mij zeer waarschijnlijk. Er wordt
niet naar winstmaken gestreefd, maar naar
uitbreiding, om steeds meerderen aan een
bestaan te helpen. Er worden geen gelden
verloren aan hooge salarissen en dividenden.
De directie werkt belangloos en de admini
stratie wordt zoo zuinig mogelijk gedreven.
'Hier ontstaat dus gelegenheid een verede
lend beginsel aan de zaak te verbinden.
Ik doe dus een oproep aan kunstenaars
en kunstlievenden om medewerking. Laat
'hen toonen dat het hun ernst is met kunst
voor het volk". Mijn bedoeling is dat zij
zich toeleggen op hei vervaardigen van waar
lijk fraaie voorwerpen voor huishoudelijk
gebruik, waarvan de prijs valt onder het
'bereik van den arbeider, en die bovendien
in zijn smaak vallen.
Dus smaakvolle en goedkoope waren, van
Allerlei aard. Meubels, pottebakkers-werk,
sieraden, metaal en textiel-voorwerpen enz.
enz. Ons magazijn zal' bovendien ook zoodra
mogelijk kleederen en manufacturen be
vatten.
'Mijn voornemen is, zoo mogelijk, een wed
strijd te openen in de sierlijkste en goed
koopste stoffeering van een arbeiderswoning.
De in uitzicht te stellen belooning is niet
minder dan de geregelde klandizie van
duizende arbeidersgezinnen.
In het door ons in Mei te openen magazijn
is ruimte genoeg. Zou het niet mogelijk
zijn dat vooruitstrevende industrieelen daar
b.v. een kleine expositie hielden van een
tnodel-arbeiderskamer, met meubels,
aardevrerk, enz. enz. 'i
We rekenen stellig bij de opening op een
druk bezoek, daar ons plan in de
arbeiderswereld veel besproken wordt.
'Maar men bedenke voor alles: goedkoop.
Firma's als het Binnenhuis", Amstelhoek",
de Woning" leveren keurige zaken, maar
tegen onmogelijke prijzen. Men laat zich
'betalen door den rijke, voor het model, voor
het cachet. Maar dat kan de arbeider niet,
en onze vooruitstrevende kunstenaars zullen
daarmee wel rekening willen houden.
''Verwacht ik te veel als ik reken op de
hulp van eenige menschen van talent of
smaak voor dit goede doel 'i
Alle voorstellen hieromtrent zijn welkom.
?Wil zieh een commissie eonstitueeren die
ona in deze zaak ter zijde staat, niets liever
dan dat.
Wij hebben het,. zooals zich denken laat,
bij zulk een veelomvattende taak toch reeds
druk genoeg.
Ik geloof zeker xlat <r nog -w«l artisten
en kunstminnaars in 'N-ederland -zijn, -die
-zulk een taak, even, als wij de onze, vrij
willig en belangtoos op ?zich -willen nemen.
Men wordt verzocht brieven te richten
aan. Directie Maatschappij De Eendracht",
I ...... iniii ..... MI ............ iiliïi^imnmnïmnïinMnHUMitmm«
Sadi de violist.
Naar het Engelsch,
VAN
MAX P E MEERT O N.
III. (Slot).
Het was een vreemd tooneel de groote
kelder, verlicht door flikkerende kaarsen, het
roode vuur in den haard, en de sombere
gestalten van de forsche Duitschers, luierend
rondom de tafel met hun pijpen in den
mond. Van- tijd tot tijd sloop een hunner
' weg en kwam terug met nieuwstijdingen van
de -wallen of uit de straten. De jonge luite
nant verdween tegen middernacht voor goed,
en Sadi begreep, dat hij -door de vijandelijke
linie zou heentrekken, terwijl zijn achterge
bleven makkers met reusachtige bekers vol
champagne op zijn .gezondheid dronken.
De vrcolijkheid sloeg langzamerhand over
in roekeloosheid, en begon volgens Sadi's
nteening zelfs .gevaarlijk te worden.
Ludenmaijer gebood ineer dan eens stilte, maar
de mannen, opgewonden door den wijn, ge
hoorzaamden met tegenzin, en begonnen na
enkele oogenblikken telkens weer te praten
en te lachen. Juist toen een van die uit
barstingen haar toppunt had bereikt, legde
Sadi zijn hand op den schouder van zijn
vriend en bedacht de eerste leugen, die hij
in zijn geheele leven had verteld.
Heb je den luitenant wel goeden dag
gezegd, Ludenmaijer ?" zeide hij met zachte
stem. Ik hoop het, want je zult hem nooit
weer terug zien."
De -kapitein, die naast Sadi op een hoop
stroo zat, lachte ongeloovig, maar het was
duidelijk te merken, dat hij zenuwachtig was,
toen hij vroeg :
En waarom zou ik hem nooit weer zien,
«adi ?"
mdat ze weten, waar hij van nacht de
linie zal oversteken."
Omdat ee -weten ! . . . wie weet het dan ?"
Levoire en de staf. Er is een gerucht
verspreid, dat jullie ergens in de ruïnes
verscholen zit. Ik ben hier gekomen om je
te waarschuwen jou alleen, bedenk dat
wel niet de anderen."
bureau (voorloopig) Rozengracht 164,
AmsterJam.
FKEDERIK VAN EEDEX.
Walden, 18 April 1904.
? PiilcM Sta. Leieiteiiiflfli'StelliBï.
Deze tentoonstelling bevat als do meeste
ledententoonstellingen een aantal schilderijen
waarover zwijgen h£t eenvoudigst is ; waar
over spreken toch langzamerhand onnoodig
wordt. Maar niettegenstaande dut, zijn er
enkele schilderijen dio aanleiding geven, zij
het dan niet tot het ontdekken van schil
ders, zeker tot het duidelijker kennen, daar
mee tot het meer ecron, of tot het duidelijk
maken van nieuwsgierigheid in het werk.
Akker'n>g(i (in de koestal) het lijkt op het
laatste werk vun De Zwart, maar met dit
verschil, dat de zeer rauwe oppositie van
kleuren, dio tegenwoordig De kwarts werk
kenmerken ? wat beschaafder zijn gehouden,
en tevens minder sprekend". Zeker heeft
De Zwart meer macht als schilder en is in
Akkeringa een soort onderdaanschap te speu
ren tegenover het werk van den ander
is er in het stroo dat op den stalvloer ligt
een herinnering aan de stroo tralmen, waarop
het kalfje lag van De Zwart (tentoonstelling
Wisselingh) maar het is niet te ontkennen,
dat hoewel niet zoo eigen, het niet zoo
botrauw is. Florls Arntzenius is altijd hetzelfde
en altijd w der even vaag. Er is hier werk
van een schilderes Suze Robertson. Ware het
harmonischer, het was bijzonder. Er zit een
macht in, een hartstocht, die zich uit in
donkre zware kleuren, in hevige tegenstel
lingen, die het plaatst boven velen hier
dit is niet zoo buitengewoon maar boven
velen in Holland dat is ook niet buiten
gewoon nog, maar al iets. Het Binnenplaats/e
dunkt me het best van de twee schilderijen,
die ze hier heeft. De zon schijnt zwaar op
de gewitte muren, het stukje lucht, dat straf
staat boven de donkcrte-in-'t rood der daken
is zwart-blauw, als soms op een schilderij
van De Paal. Maar hoewel niet zoo genegen
naar duisterheid is me dit schilderij, tegen
stelling met de werken van Isaüc I.sraëls(als
kleur) bizonder opgevallen tusschen het niet
hangende werk. liet is geen meesterstuk.
De hartstocht ia daarvoor niet uitbundig ge
noeg, noch is er een harmonie bereikt, maar
het is belangstellingwekkend werk met hoe
danigheden van kleur, inet een zwaarte, die
hoewel onvrouwlijk misschien soms nadert
tot een schoonheid. De verfwijze is met
korte breede toetsen, de verf zeer dik, hoog
op het doek of paneel. Het is inderdaad te
hopen dat Hobertson zich moge ontwikkelen
zoodanig dat haar kleur nog meer een ge
heel zij, maar dat ze daarbij niet verlieze
haar macht, haar hartstocht. Bongers expo
seert een morgennevel met ruimte;
Broedelet Vastenavond. Jongens niet lampions,
waarvan de kwaliteiten geringer zijn dan
het werk van mevrouw Kobertson. Ik zal
u niet over Le Cointe spreken. Het zijn
dingen, die toch te vluchtig zijn. De molen
op het landschap van Danckmeyer heeft
iets van het grootsche staan in een land
schap, dat zoo'n houten constructie heeft,
maar waarom is de nuance zoo vettig, zoo
plomp-verloren, waarom doet het «an alsof
hij de verf met onkiesche handen behandelt V
Er zijn hier vele dingen u la Kever, die toch
zelf ook weer een a la ??? is. Zoo lijkt
Dooyewaard daarop (alleen zijn ruiten zijn
wat gladder en zorgzamer geschilderd). Zoo
lijkt Textsira de Mattos Kever's werk niet
vreemd, en is Frankfort ook uit de buurt.
Het wordt toch langzamerhand tijd om de
Binnenhuizen eens anders te gaan schilderen.
Israëls heeft er de armoe van gezien, en de
eigenaardige geestelijke charme er van trach
ten weer te geven op zijn manier, die joodseh
is. Neuhuys (grooter schilder dan Israëls,
hoewel minder van geestelijk inzicht) heeft
de gedempte pracht der zware kleur er van
doen leven, maar waarom moeten we na
Kever nog meer van deze nakomelingen krij
gen in onze schilderkunst? Er is toch een
gansch andere beschouwing mogelijk. Dat
we de orgvolle helderheid er van later zien,
de-klare glanzen van koper en stoel en dat
we het meer naar de helderheid eens op
vatten dan naar de donkerte en de droefheid.
«IIIIIMIIIIIMIIIMIIIIIIIIMIIIIIIIIItllinMIIIftlllllllllllllllllMIIIMIIIIIIIIIIIUHK
Hij hief zijn hand op, alsof hij wilde
zeggen: Dat is een afspraak tussciien ons
beiden." De Duitsehers om hen heen zaten
te kaarten en domino te spelen en kibbelden
en twistten luid. Ludenmaijer was in n
oogenblik ernstig geworden, en scheen na te
denken over Sadi's woorden. Na eenigen
tijd zeide hij :
Is Levoire een vriend van je?"
Ik heb de eer gehad zijn vrouw muziek
les te geven."
Dus dan heeft zij het jo verteld ?"
Sadi nam dit denkbeeld, dat door Luden
maijer in zijn hoofd werd gebracht, met
gretigheid aan.
Wij" behoeven daar niet verder op in te
gaan. Wanneer je haar informaties in twijfel
trekt, kun je zelf een onderzoek instellen.
Je makkers zijn tot niets meer in staat,
dunkt mij."
Dat is zoo, die beesten! Zij denken,
dat hun werk is afgeloopen. Maar ik zal
gaan, Sadi, en ik zal jou meenemen."
N7een, Ludenmaijer, dat niet. Ik moet
er niets mee te maken hebben. Bovendien
heb ik het hier volkomen naar mijn zin."
Voor 't oogenblik, ja. Maar als mij iets
mocht overkomen, zouden ze jou zeker
opknoopen, Sadi."
Nu, ik zal mijn kans maar afwachten.
Denk eraan, jij bent de eenige dien ik
wensch te helpen. En zij zullen je bevelen
toch zeker wel respecteeren."
Geef hun je woord, dat je zult zwijgen,
dan zullen ze je dadelijk laten gaan. Klets
is gemakkelijker, Sadi."
Voor een Prussien" ? misschien wel,
voor mij niet. Dring niet verder aan,
Ludenmaijer. Als je een verstandig man bent,
ga dan dadelijk weg."
De blikken der twee mannen ontmoetten
elkaar, en in Sadi's van geestdrift schitte
rende oogen en de strenge, vastberaden uit
drukking van zijn mond scheen Ludenmaijer
iets te lozen van het onherroepelijk besluit
van den zonderlingen ouden man. Het ver
moeden kwam in hem op, dat hij en zijn
makkers reeds in een val zaten, waaruit haast
alleen Sadi hen kon redden. De eenvoudige
oude vioolspeler wist zonder twijfel veel
meer, dan hij wilde zeggen. Ludenmaijer,
zelfzuchtig geworden door de uitoefening
van zijn beroep, gaf er niets om, wat er met
de overige spionnen zou gebeuren, mits hij
Het schilderij van Eerelman ? het is
schitterend vun onbeduidendheid. Het is een
eigenaardig bekorend iets na te gaan hier
aan wat een schilderij moet bezitten en wat
het niet bezit soms. Dit schilderij bezit geen
enkele hoedanigheid. Er staan paarden op;
Een-lmans is een diereschildur, er is kleur
noch mouvement in. De accessoires zijn zoo
bizondcr week, dat ze heelemaal niets doen.
Er is geen schijn van buitenlucht in, er
is geen enkele stand of houding in bewe
ging, die werkelijk is. Is hei portret van.
Gratama niet oiicclit-yedcin'-lleefd, ik bedoel
hiermee dat hoewel schijnbaar zorgvuldig
nageploien, het gezicht niet het levend ge
heel is, dat boven alles een kop moet zijn,
terwijl de kleur van een onaangenaam rood
is. Ik luid eerst neiging om wat davtels te
zeggen over mej. C. P. 11. van der Haas,
maar ze schijnt dood als haar bloemen
en ik sol nii-t gaarne met cadavers, noch
met P. Ilaaxuum, die eveneens dood is. Wat
een steenen gang en wat een raar aandoen
lijk geval is dit werk, Haaxman's Baby's
thuiskomst. Mej. Hugenholtz heeft niks van
Mauve, ofschoon ze misschien het denkt.
De hoer Uuygens is verschrikkelijk: Naden
storm op do Fransche kust. Het schip is
masteloos, de rotsen zijn groot, waar zijn de
matrozen het moet vergaan. Het is een
ontroerend tafereel op een buitendock van
een circus op de kermis.
Isaiic Inracls. Twee gezichten aan het
strand. Ofschoon de vormen bizonder ver
waarloost /ij n is de opmerking van do, kleu
ren zoo bizonder fraai en zoo uiterst tij n en
zoo uiterst gevoelig, dat ze die tekortkoming
vergeten. Het eenn, drie meisjes op ezeltjes,
daarachter de zee, is als een fijn boeket
eigenlijk. De teere kleur van den ezel, en
daarboven do bloeme-rosen en licht omtrildo
jurken maken dit zeer bekoorlijk, evenals het
ander: Twee meisjes voor de zee, waarvan
de schuimwarreling en daarvoor het uit
vloeiend gladde water, ja eigenlijk prachtig rijn
en edel van kleur zijn. Welk een oog voor
't fijne zien is in dit werk, welk een
bloemragge luchtigheid in vele levende nuances.
/. A. de Jonge is beschaafd hoewel zwak, De
Josselin de Jong met een fond, dat aan Veth's
achtergronden doet denken, is noch zoo
doorploeterd van structuur nou K zoo curieus van
zoeken, hoewel hij in do «elfde richting gaat
in dezen pastoors-kop. Fr zijn
stopverwqualiteiten zooals altijd in wat Klinkenberg's
hand neerzet, nocli is het werk van A. H.
Koning (in het dorp den Ham) solide genoeg
om het ruimtegevoel, dat er niet in ont
breekt, te steunen. Mevrouw Mesdag?van
Houten heeft Tulpen, die inderdaad te grof
zijn en een wilde boel van hoogtens en
laagtens en boomen, die in de zandduincn van
Gelderland genaamd is geworden. Mesdag
heeft een voor hum niet onaangename zee
met zijn gewoon begrip van de uitgebreid
heid der zee er in.
Wat het werk van juffrouw Moes kenmerkt
is de haast zachtzinnige schilderwijze, die
een behagen vindt in de eenigszins zorgzame
gladde kleur der interieurs, niet ganschelijk
a la Kever, nee t n een moederlijkheAd, een
vrouwelijkheid in het gansche werk, die
soms haar charme kan hebben. Mij. Ilonner
exposeert een van de meest bekorende
schilderijtjes : Bloemstuk, caneraria's, dat
weeker en niet zoo klera-vj! uls een Verster,
niet enkel door de bloemen wat van dezen
heeft en werkelijk wat in de blacren der bloe
men en in het, lapje, dat op den voorgrond
ligt, iets lijns en zuivcrs bezit. Salbn-g wiens
streven naar zuivere, niet impressionistische
schildering te loven is, heeft hier een
Katwijksch meisje, waarvan de kleur en het ge
zicht, maar vooral do handen te dood nog
zijn, nog te expressieloo.a. Toch dunkt mij
deze weg de goede en hij temperamentvol
genoeg om nog een niet te geringe schilder
te worden.
Wat ik van Willy Slu'tcr niet verwacht.
Het is te handig. De visschcr tegen den
wind oploopend lijkt op een figuur van
Tooropi evenals er stukken in de zee en de
lucht zijn, die op dezen invloed wijzen, het
doet even niet klein aan, maar het is opper
vlakkig. De paddestoelen van mej. Wand
scheer noem ik u nog en het deftig schilderijtje
van De Wild, deftig, maar hoe weinig eigen,
«tiiiiiiiMiiimiiiifiHiimi
MiiHiiiiiiiimmMiHiiiiiiiHimiiiiiiiK
zelf er maar heelhuids afkwam. Hij voelde
een groote dankbaarheid jegens Sadi en
schudde hem hartelijk de hand.
Wel," zeide hij met luider stem, zoodat
allen het konden hooren, ik moet nu even
weg, maar ik kom zoo gauw mogelijk weer
terug. Spaar de flesch niet, Sadi, en denk
erom, dat jullie hem goed behandelt," voegde
hij erbij, zich tot de soldaten wendend,
want hij is mijn gast."
De mannen stonden werktuigelijk op om
te salueeren, en nadat do schildwacht bij de
trap verzekerd had, dat de weg vrij was,
verliet Ludenmaijer den kelder, na Sadi te
hebben toegefluisterd :
Wees voorzichtig, oude vriend, ze zijn
in een loelijke stemming."
Sadi knikte vertrouwelijk, maar zijn hart
sloeg onrustig, toen de deur achter Luden
maijer dicht ging, en hij keek onderzoekend
naar de gezichten van do spionnen, alsof
hij trachtte te weten te komen, wat zij in
den zin hadden, nu de kapitein verdwenen
was. Sommigen onder hen waren
stomdronken en lagen als beesten in het stroo ;
anderen, waaronder de kok, wierpen wan
trouwende blikken op den gast van hun
kapitein en spraken fluisterend over hem.
Sadi wist dat zijn leven aan een draad hing;
maar toen een van de Diritschers een revol
ver voor deu dag haalde en met veel omslag
begon te laden, bleef hij kalm.
Zij zullen mij niet doodschieten," dacht
hij. Het schot zou hen kunnen verraden."
Het meest vreesde hij voor het touw, dat
aan een haak in een van de balken hing,
maar hij zorgde er wel vofv, zijn vrees door
geen enkelen blik te verraden, en zich met
een lach van hen afwendende, strekte hij
zich uit op het stroo, en deed alsof hij in
slaap viel. Het duurde niet lang, of de
anderen volgden zijn voorbeeld, en het zware
ademhalen van vermoeide mannen klonk
door de holle keldergewelven.
Sadi lag langen tijd op het stroo zonder
een andere gedachte, dan die aan zijn eigen
gevaar en aan het lot, dat hem te wachten
stond, als Ludenmaijer niet terug kwam. Hij
had zijn kostbare viool weer teruggekregen
en drukte dio nu tegen zich aan als het
eenige, wat hem op aarde nog was overge
bleven. In de nachtelijke stilte drongen dui
delijk enkele geluiden tot den kolder door,
nu e u dan een hoornsignaal en telkens
deftig maar hoe anderen naam te binnen
brengend. Kan hij dan nooit z'n eigen zijn?
p> is beeldhouwwerk van Van Wijk en
Dupuis, dat geen aanleiding geeft tot nieuwe
opmerking, PLASSCIJAEET.
Krititk m MeEöc Inkten en
tetVan het jonge tijdschriftje onder dozen
titel werden ons do drie eerste afleveringen
ter kennismaking" toegezonden, 't Ver
schijnt iedere maand en 't is niet zwaar van
bl.'iden. Zonder medewerking schrijft de
redacteur, de hoor Plasschaert, de afleve
ringen vol. Kort geleden werd dit tijdschrift
met name de redacteur van autori
taire zij'le duchtig aangevallen en zoo geeft
de nu gevraagde beoordoeling even de ge
waarwording in een geschil partij te moeten
kiezen, 'k Denk hier echter niet aan. Mij
dacht hot raadzamer voorloopig de ontboe
zemingen van dezen heet-gebakerden en
niet jcijn tijdschrift hard-van-stal loopenden
criticus wat te laten betuilen.
De aard van Plasschaerts geschrijf is zoo
danig, dat aldra vóór of
tegeningenome-nheiil zich zetten gaat, en wel 't meest het
laatste. Daaruit zou reeds af te leiden zijn
dat er een kant aan is, ook al vindt men
de hoedanigheden van dezen auteur nog
zoo bedenkelijk als excessen van eigen
dunkelijkheid.' Het leelijke of slechte is mij
liever dan het middelmatige. Een dolzinnige
dwaling aantrekkelijker dan de slofgang in
liet ordentelijke; ik erger me liever dan dat
ik in een treuzel-appreciatie woorden moet
aansleepon bij iets wat er mee door kan!"
't Is ook nuttiger, geloof ik, want bij een
hatende afkeuring geraakt men onwille
keurig tot zelfherziening orn het recht
vaster te houden tot felle veroordeeling.
Voor ons menschen is er bij het vorderen
der leeftijd het groote gevaar in zelfge
noegzaamheid in ruste te gaan. Wee die
zich verbeeldt voor zijn dood een durende
standplaats te hebben ingenomen, of meent
door een ruim ingeoogste waardeering met
een blijvend etiket zijner beteokenis gemerkt
te zijn geworden. Onze heole levensactie
moet tot aan bet eind toe een voortdurend
onimegooien zijn, een samentrekken en uit
zetten als de gol vengang van oen zee.
Oogtreffender is daar wel 't verschijnsel van
de witte schuimspatten, maar duurzamer
genot tot aanschouwing verschaffen de
glansende reHexen in constanten kleurpraal
langs de uitgeholde flanken der baren. Ik
wou niet graag dut het ging schijnen of ik
naar Plassschaerts trant ging trachten mijn
zinnen te gaan schrijven in een stortgang
van begeestering.
Mijn voornemen is het bij 't beoordeclen
van dit tijdschrift, kalm overwegend, ter
zake te blijven. Ken oordeel wil nu eenmaal
in kalmte gegeven worden, vooral daar
waar men kalmte heeft to preeken. Een
oordeel moet onder gestadig aangeblazen
gemqedswarmte langzaam uitgroeien tot rijp
heid. Critiek vordert veel tijd en inspanning
door steeds verscherpende zelfinkeer. Bij
den heer Plasschaert staat het te los op
een wankelgrond van aandoeningen. II ij
is te veel iiniiret^lonniat,&u in overdrachttv
lijken zin zou ik op ziju critiokwijze zijn
eigen woorden willou toepassen het schoon
bestaat in zijn meest vasten en meest
onsterfolijken vorm niet in liet impressionnisrae,
maar in de nbsolute, sterke, hoewel van
droom doorrihle eu van gloedendo kleur
bevangene, verzorgde gedetailleerde
teekening." Van zijn werk kan ook niet getuigd
worden wat hij van sommig werk van
Weissenbvuch zegt: dat het klassiek is
klassiek", omdat hot gaaf en regelmatig
in eenvoudige soberheid het doek vult."
Sober is hij lang niet ondanks zijn dikwijls
korte vermeend raak-kloppencle zimien. Hij
is dikwijls ««eenvoudig sober. Dan weer
laat hij zich bij het uitzeggon van zijn mee
ningen of bij het ontboezomen van zijn
ontroeringen afdrijven op een gekunsteld
en overladen woordenspel ; bij het omzetten
of nuchter nalezen van velo zinnen blijkt
zijn oorspronkelijkheid wel eens manierisme
en zijn diepzinnigheid ecu de argeloozen
iiiiiliiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiitiiniiitiiiiiiiiiiiiiiiiiMiKiiiiiiiiiiiiiiiiiiitfiMifttiM
en telkens weer het doffe gebulder van het
geschut. Sadi vroeg zich af, wat de Fransche
troepen wel zouden zeggen, als er plotseling
een man bij hen kwam en uitriep: De
kelders bij de oude St. Gervais-kerk zijn vol
Duit.sche spionnen, op 't oogenblik liggen
ze allemaal te slapen." Kon hij hun die bood
schap maai- doen toekomen, dan zou ten
minste n onrecht uit die dagen vol ellende
gewroken worden! Maar hij wa-i machte
loos, volkomen machteloos. De uitgestrekte
puinvlakte boven zijn hoofd zou op dit uur
van den nacht geheel verlaten zijn, boven
dien wist hij, dat elke poging om den kelder
te verlaten zijn ouniiddellijken dood ten ge
volge zou hebben. Diep doordrongen van de
hopeloosheid van zijn denkbeeld, bleef Sadi
onbewegelijk liggen, de eindelooze uren van
den nacht tellend. Ten slottc viel hij in slaap.
en werd na eenigen tijd gewekt door de stem
van den schildwacht. De man was naar be
neden gekomen orn zijn makkers te waarschu
wen. Een infanterieregiment kwam voorbij
niarcheeren, op weg naar de artillerie bij
Lunette ;ï!! men kon hun zware voet
stappen hooren dreunen op den ouden wig.
nu geheel bezaaid met steenblokken, balken
en puin van de ingestorte huizen. Het waren
er veel, heel veel, dat was duidelijk te
hooren. En onder degenen, die naar de voet
stappen boven hun hoofd luisterden, was
Sadi de eenige, die niet beefde of bleek werd.
Hij was bezig, zijn viool uit de ki 4 te krijgen.
Niemand lette op hem. niemand dacht aan
hem oj> dit tragische oogenblik. Voor Frank
rijk l" zeide hij, en hij geloofde, dat dit
de laatste woorden waren, die hij ooit zou
uiten.
De waarschuwing van den schildwacht, op
half! uiden toon uitgesproken, trof nog half
verdoofde ooren, trof mannen, nog slechts
half ontwaakt uit den zwaren slaap van
beschonkenen. Enkele der Duitschers gingen
overeind zitten, maar de meesten bleven een
voudig liggen en luisterden, nu ja, er
marcheerde een regiment voorbij, maar wat
zou dat? Zij behoefden slechts stil te liggen
en de lichten uit te dooven, wat zij in
een oogwenk hadden gedaan en hun vei
ligheid was verzekerd. Zoo dachten zij. toen
plotseling het geluid van muziek, helder en
duidelijk, hen allen deed opspringen en naar
hun sabels zoeken.
Iemand speelde die Wacht am Rhein" in
overbluffende uitdrukkingswijze, 't 7ijnd-an
als- spieren zonder poezen en de zwelling
kan zoo bovenmatig soms worden dat «r
zich leelijke bobbels gaan vertoornen (ook
van litterarische zijde gezien.)
Toch, toch voel ik zoo dikwijls dat hij
innerlijk op zijn onderworp belust is. Maar
hij wét het teveel en wil 'zich daardoor
al te gewichtig naar het uiterlijk doen gol
den. Zoo in zijn verweer tegen Veth. (Dio
heele kritiek op Voth, als criticus vooral,
is zeer twijfelachtig van juistheid en recht
vaardigheid, wegens do kennelijk bitse be
doeling waarin zo gesteld werd zeker).
Een uitroep als: ik ben de verliefde" is
bepaald irritant. Do heftige handhaving
van zijn overtuiging loopt wel wat over in
pedanterie, 't Is lastig het rechte spoor to
houden bij een uitspraak over dezen auteur.
De indrukken zijn zoo wisselend, 'k -Hla
de boekjes op, deuk dan dikwijls: ja dat is
toch hol, met een air van gowichtigheid,
dit is weer erg vaag of van eon
abstraktheid bijna niet te volgen, hier is hij toah
wel een trukeerend woordkunstenaar. Wat
is dit bv. voor een leelijko, gewrongen zin
en, erger, onbenullig van inhoud: een
biograaph heeft geschreven, dat laat pas hij
Mauve persoonlijk gekend heeft maal
laten zijn handen en oogen dan eerst laat
de persoon en de gesprekken van Mauve
gehoord en geproefd hebben, ziju oogen
hadden reeds to voren menig werk gezien
zoude een dit durven betwisten". Een
zuiver stukje, als literarisch werk genomen
is een charge over don schilder Gorter;
sterk oorspronkelijk lijkt het me wel niet,
daar ik meen een schrijver te kunnon aan
wijzen op wien het eenigzins geïnspireerd
is; maar 't is luchtig en veerkrachtig van
stijl. Maar, niet vele bedenkingen moot
toch, dnnkt me, een ieder, die onbevooroor
deeld de bladzijden doorleest, getuigen dat
op het wel troebele vlak van belletristischo
kunstbeschouwingen vele borrelingen zijn
waar te nemen, dio opstijgen uit een diepte
waar werkelijke ontroering is. Ook moet
erkend worden dat zijn gegeven uitspraak
meestal juist is en ziju inzichten betreffende
schoonheid of kunst in 't algemeen een
zuiver uitgangspunt hebben. (Bij zijn ken
schetsing van Bosboom echter kan men,
als onderschatting der waarde van dezen
grooten kunstenaar, in verzet komen), 'k
Geloof dat er bij deu heer Plassehaert een
dwaling is in zijn prineipiëele opvatting van
eritiek-voeren. 't Lijkt mij dat hij die roeping
op bovenmatige wijze gewichtig rekent, als
zou critiek een eigenmachtige beweging heb
ben uls ieder andere kunstuiting. En zo is
een afhankelijke; do uitgaande bestomming
is te zeggen (zij 't dan ook met begeesterde
stem der verrukking) welke werken
sjhoonheid dragen en hoe.lanig zij dat doen. Een
gebouw heeft tot allereerste voorwaarde
doelmatig en constructief te zijn, critiek,
wil ze beantwoorden aan haar
aanvangsbesteniming, moet zakelijk en scherp ver
klarend zijn. 7ajn critiek is te subjectief,
heeft daarom neiging ondervonden indruk
ken, in afzondering in zich omdragende,
in 't bestemde uit te weven. Zijn uitspraak
of kenschetsing is zoo vaak. te weinig ge
serreerd. Neen, we moeten niet hoog op
geven van het mooie onzer tank; ze is er
eene van groote verantwoordelijkheid. Zo
is dus eerder gewichtig dan schoon.
Critici blijven altijd in de ondergeschikte
conditie van bedienaar. Hun roeping is het
oordeelen, in 't gunstige geval,-het-huldigen
van daden, op welker bedrijvers zij in hun
allerbinnenste onwillekeurig naijverig wor
den. Zij hebben, nemen we aan, de ontvan
kelijkste zintuigen tot het opnemen van
schoonheidsuitingen e/i bij iedere ontmoeting
moet het hun te moede zijn, alsof zij bij
genoegzaam of gunstiger aangelegd vermo
gen, die ook zelf hadden kunnen uitzeggen.
Critiek heeft voor de uitvoerende macht dus
altijd in ootmoedige houding te staan.
Zonder critici zouden er kunstenaars zijn,
maar zonder kunstenaars geen critici. Alleen
waar zij in daadwerkelijkheid ten achter
blijven, kunnen zij zich met wat zelfver
heffing beroepen op een zekere .grootere
omvangrijkheid van intellect en
govoelszenuwen. Hun schoonheidsbegrip wint het
imiiiiiiiiuiiiiiiiimiiiiiimiiiiitiMiiiiiiM
hun onmiddellijke nabijheid, een stem
schreeuwde: schiet dien vioolspeler neer!"
een andere stem riep luid om licht. .
Het was het grootsche oogenblik in het leven
van Sadi den violist. Nooit had hij zóó harts
tochtelijk, nooit met zooveel verrukking ge
speeld. En de duisternis, zeide hij tot zich
zelf, zou hom misschien nog redden. Nu eens
langs den muur sluipend, dan weer met een
wilden sprong voorwaarts snellend, zocht hij
den weg naar den uitgang van den kelder,
zonder een oogenblik op te houden die Wacht
am 7iV«'.'n" te spelen. En de kogels die hetn
langs het hoofd floten, de sabelhouwen die
rakelings langs hem heen gingen, deden hem
steeds luider, steeds wilder spelen.
Sadi slaagde erin, den kelder te ontkomen
met een gapende wond in de wang en zijn
kostbare viool in tweeën aespleten dooreen
bon w van een Duitsclun sabel. Daar in de
open lucht wachtte zijn oogen een heerlijk
schouwspel. Een regiment infanterie had halt
gemaakt, geen twintig schreden van hem af.
De ollicieien liepen heen en weer, alsof zij
iets geheimzinnigs trachtten te onf dikken t n
toen zij hem zagen verschijnen, kwamen zij
eenigsrins nieuwsgierig naar hem toe, en
verzochten hem, halt te houden.
Sadi was bijna niet meer in staat te spreken.
De ruïnes zijn vol Pruisen," bracht hij hijgend
uit, wijzende naar den kelder, dien hij zoo
even had verlaten.
Meer woorden waren niet noodig.
Grimmig, zwijgend, als roofdieren, die een
prooi op het spoor ziju gekomen, sloegen de
soldaten de bajonet op en begonnen in den
kelder te klimmen. En Sadi stond er als in
geest verrukking bij, luisterend naar de kreten
van mannen in doodsstrijd, naar hun smeek
beden om genade. En hij zeide: Dit onrecht
is tenminste gewroken."
En toen wendde hij zich af, met zijn arme
gebroken viool in de hand en den langen
dag van eenzaamheid en ellende voor zich.
Ik zal nooit in München spelen, ik zal
kleine Lucie nooit terug zien," zeide hij.
Maar hij wist, dat hij zijn plicht had gedaan,
en. zijn tred was vast en veerkrachtig, toen
hij zich weer op weg begaf naar de sombere
straten van een stad, op het punt haar
poorten to openen voor den vijand.