Historisch Archief 1877-1940
Een verhaal van De Groene
Honderd lire in Napels
A. Viruly
Voor LUC Willink
BEZUIDEN Rome verandert de wereld. Als de
rails bij Gaeta dicht bij zee komen, is daar
altijd al wel wat pastelblauw in de kleur van het
water en de regen over de rose en blauwe
vissershuizen is het er nog wel koud maar niet meer zo mee
dogenloos guur als in de vlagen, die te Turijn en
Florence rond de stations gestriemd kunnen hebben.
Ik voelde mij behagelijk gestemd worden, bijna.
De warme] coupéhad iets prettigs en eigens met
de goede reproducties uit florentijnse musea, het
vertrouwde leren koffertje, dat nog mijn eerste
cadeautje van Greet geweest was en mijn halve
mandenflesje chianti op het klaptafeltje. Maar toch
betrapte ik er mij op, dat ik mij niet op mijn gemak
voelde, terwijl ik Greet's laatste brief telkens weer
weglegde en dan telkens weer opnam. Haar brieven
hebben dikwijls zo iets vaag-verontrustends voor
me. Ze zijn hartelijk en ze zijn leuk geschreven
maar bijna altijd ook doen ze ergens een kleiner
of groter beroep op me, waaraan ik voel, niet hele
maal te kunnen voldoen. Zo is ze nu eenmaal; ze
heeft meer sentiment dan ik en ik denk wel eens te
merken, dat ze me een beetje opvoeden wil door
mij van mijn eigen misschien wat nuchtere paadjes
door 't leven op de hare te lokken. Dan moet ik
ineens weer een nieuw boek lezen of mee naar
een voordracht over de mystiek in de gothiek of
naar helemaal over 't IJ, waar een vroegere meid
van haar moeder ziek ligt. Greet is een schat, dit
vooropgesteld. Als ze soms bedoelingen met me
heeft, zijn het in elk geval de beste van de wereld.
,,.. . .Maar toen ik met moeder en vader in
ZuidItaliëwas, hebben Capri, Pompei en de Vesuvius
tezamen niet zoveel indruk op me gemaakt als de
armoede in Napels. Dat wonen van die mensen in
zulke donkere steegjes, waarboven ze de blauwe
hemel door het wasgoed haast niet kunnen zien!
In die nauwe kamertjes, die maar gleuven in de
muur zijn dat je dan nog in Europa bent! Ik
vind het zo'n typische gedachte, Adriaan, dat jij
nu ook door die straatjes lopen zult. Dan zal je je
ook wel, net als ik toen, ontroerd gaan voelen door
al die madonnabeelden op straathoeken en in de
kamertjes, waarvoor s'avonds de lichtjes opgaan.
Het geloof is daar zo echt der Armut grosze Rose",
zoals ik je immers uit Rilke voorgelezen heb. Ik
zie jou tegen het donker, als de doorsnee-toeristen
gaan rondhangen in bars, die over de hele wereld
eender zijn, door die karakteristieke straatjes lopen.
Je moet me daarover schrijven, doe je?"
Toch was er Casanova" met die Moorse hoekjes
niet ongezellig, bedacht ik, maar piekerde dan al
weer verder over het vervolg van de brief, waar
Greet pas zo echt Greet werd. De conducteur kwam
de coupéin, ik ontvouwde in gedachten het door
reisbiljet met de vele reductie en reikte het hem toe.
Si, si, naar Brindisi". Hij begon, na nauwkeurige
studie, het papier van potloodkrabbels te voorzien.
Ja, ja, in Napels onderbreken, signor. Maar wat dat
meisje me nu voor die onderbreking toegedacht
had.... En terwijl ik het papier weer wegstopte,
las ik voor de zoveelste maal verder:
Van mijn Italiaanse reisje heb ik altijd nog
honderd lire overgehouden en trouw bewaard van
het geld, dat vader ons had gegeven om reproducties
van te kopen. Voor een volgende keer, dacht ik.
Maar ineens heb ik zoeven het goede idee gekregen:
ik stuur ze jou, Adriaan. Ineens heb ik weer zo
sterk aan die donkere, kleine kerken en kapellen
in de armoewijken van Napels moeten denken.
Daar zie je dan zo veel van die zielige, kleine
schooiertjes binnengaan, die dan plotseling hél stil en
onder de indruk voor een heiligenbeeld blijven
staan, of vrouwen, die vast nauwelijks eten voor de
onbegrijpelijk vele kinderen van die steegjes hebben
kunnen kopen, binnenkomen, om tóch nog een
muntje in een offerbus te doen. Ik herinner me,
hoe ik wel een kwartier naar een arm, heel oud
vrouwtje, dat zo maar op de stenen voor een
mariabeeld geknield lag, heb zien staan en haar graag
wat geld had willen geven maar er te verlegen voor
geweest ben. Adriaan, jij moest nu die schuld,
waarover ik me toen de volgende dagen nog veel
verwijten gemaakt heb, eens voor mij betalen! Wil
je dat? Je loopt eens een paar kerkjes in, en als je
dan een arm, oud vrouwtje ziet bidden, geef haar
dan ineens die honderd lire. Honderd lire is zo'n
enorme som in Napels, je kunt er vast wel een week
voor eten. Ze zal je een engel van den hemel achten,
Adriaan, en je bent trouwens ook een engel, als
je het voor me doet en me schrijft, hoe het gegaan is.
Ik zie met spanning je verhaal tegemoet".
Greet is een schat, dit vooropgesteld. Maar terwijl
de trein Napels al binnenliep, zat ik nóg met haar
brief besluiteloos in mijn hand. Het is zo helemaal
niets v.oor mij om zulke dingen te doen. Ik zag er
tegen op. Aan de andere kant wist ik wel, dat het
uitgesloten was, dat ik haar zou teleurstellen.
IN Napels regende het nog. Ik zou er echter maar
n avond wezen, daar ik de volgende dag naar
Pompei' en Amalfi wilde gaan en had dus geen keus.
En dus nam ik na een haastige thee in mijn hotel
meteen een taxi naar de havenwijken om de armoede
te zoeken. Het was niet ver. Al gauw kon ik den
chauffeur doen stoppen, ik stak het biljet van hon
derd lire in mijn vestzak om het bij de hand te hebben
en liep de eerste de beste steeg in bij een hoek, waar
twee oude mensjes van een karretje kastanjes ver
kochten onder een lantaarn, die eigenlijk voor een
jonge heilige van steen met een kind op de arm
scheen. Het woei en het regende nog steeds, ze zaten
er in hun voddige kleren op die tochtige hoek maar
erg verworpen bij en ik wilde wel, dat ik hun maar
meteen het geld in de handen gestopt had om dan
terug te rijden zoals mijn opwelling was. Want ik
begon al die straatjes in te lopen met de gedachte
dat iemand als ik toch maar beter doodgewoon
naar Casanova of zo had kunnen gaan en ik kreeg
een allengs groeiend gevoel van bijna schaamte,
of een mens met geld in zijn zak daar tussen de
armoe altijd in het ongelijk zou moeten zijn en
blijven en de beste bedoelingen van de wereld daar
nooit wat aan zouden kunnen veranderen. Het is
natuurlijk toch mooi om die te hebben; Greet is
een schat, dat wil ik voorop blijven stellen.
Wat een vreemde wereld ben ik die miezerige
avond ingelopen! Nog vol, onwaarschijnlijk vol
met kleine, vuile kinderen liep het er. Luid werd
gevent met vis, met groente, met snoepgoed, met
loterijbriefjes. Op de drempel van een kleine gaar
keuken, waar een maaltijd een paar lire's kostte,
en kippen vrij onder de tafeltjes liepen, zat een vrouw
een kind de borst te geven. Uit de hoogste verdie
pingen riepen luide, toch zorgerige stemmen en
werden aan lange touwen emmertjes of mandjes
om boodschappen neergelaten, onder een portiek
stond een bleke jongen op een harmonica te spelen,
hij zong er met een hoge stem een weemoedig lied
bij en tot het ten einde was kon er niemand in de
steeg meer voorbij door de grote troep kinderen, die
stond te luisteren. Van gore, glibberige planken
werd viezige, goedkope inktvis verkocht, en
slakroppen, artisjokken, knoflook, uien. Vol
stemmenrumoer was elk oud, donker straatje, waarin alleen
maar bij de hoeken een enkele lantaren brandde,
altijd bij een heiligenbeeld zoals in elk winkeltje
midden tussen de koopwaar en in elke kamer aan
de achterwand. Ik liep er langs zoveel het was
altijd hetzelfde.
IK heb misschien een uur gezocht. Toen, plotse
ling, was ik precies waar Greet's bedoeling mij
had willen brengen. Het was in de Vicolo degli Angeli
in de steeg der engelen. Een beetje achteraf
van de haveloze huizen en boven enkele natte, ge
sleten treden stond een kleine, donkere kapel. Na
de zwart matrassen voorhang opzij geschoven te
hebben meende ik eerst, er alleen te zijn. Maar dan
zag ik, hoe in een zijnis zo maar op de stenen een
oud vrouwtje lag te bidden, heel alleen, heel ver
van de wereld.
Maria's blauw en gouden mantel was groezelig
en dof geworden. Duizenden en duizenden
werkhanden hadden door de jaren telkens even eerbiedig
dit hout aangeraakt en de kleuren weggevaagd;
de mooie hemelse mantel was tot een vaal kleed
van alleen nog maar grauwe aardse armoede en
vertrouwende verering geheiligd. Vijf gedeukte
groentenblikjes, elk met een paar bloemen en wat
gras, stonden aan haar voeten, en daar brandden
ook een paar waspitjes. In haar hand was een anjer
gestoken, die misschien wel een lire gekost had.
Achter haar, in een glazen kast, hingen wat nikkelen
horloges en een snoertje bloedkoraaltjes en een
zilveren armbandje, het kostbaarste, waarmee de
hemelskoningin in deze steeg der engelen voor uit
komst te danken was geweest. En aan de roestige
spijker door een van Jezus' wonden had een meisje
haar mooie blauwe haarlintje gebonden.
Ik voelde, dat ik niet talmen mocht, wilde een
sluimerende valse schaamte dit goede ogenblik
niet komen bederven. Even maar stond ik, toch nog
aarzelend, in het halfduister stil achter het oude
mensje. Dan deed ik twee zachte stappen voorwaarts,
greep het biljet, schoof het snel tegen haar handen
en week weer achteruit. Het moedertje lichtte ver
baasd het hoofd op. Haar vingers ontvouwden lang
zaam het papiertje, dan zag zij aarzelend naar mij
om en kwam moeilijk overeind. Het was maar een
klein vrouwtje, dat daar nu gebogen in de schemer
van twee altaarkaarsen stond.
Ik ben eigenlijk niet gelovig zoals Greet vaak,
maar terwijl dit mensje met zoveel roerende ver
rassing in haar hand keek, voelde ik mij mijn
nuchterheid geheel ontglijden en zeker had ik op
dat ogenblik in die kapel kunnen knielen zoals ook
zij het zeker gekund zou hebben. Soms had ik in
het laatste uur wel eens gedacht, dat, als er een God
voor alle mensen was, Hij het niet zou kunnen goed
keuren, dat die met geld naar die zonder geld toe
gaan uit een gevoel, als mij hier gebracht had en dat
toch misschien iets te romantisch, te sentimenteel
geweest was. Nu ik echter in het duister onder de
kaarsen zag, hoe om dit verrassend antwoord op
hun gebed in de oude ogen een overgrote verbazing
was gaan glanzen, welke nog niet eens aan blijd
schap toegekomen was en daar misschien pas heel
langzaam naar toe zou gaan bloeien, wist ik beter
en dat ik Greet nu zonder terughouding en met
warmte zou kunnen schrijven, hoe dankbaar haar
lieve kleine offer aangenomen was.
Het oude moedertje mompelde wat en kwam als
twijfelend op mij toe met een gebaar als om mij
het geld terug te geven. Honderd lire .... in Napels!
Onder de indruk beduidde ik van neen en wees, als
verklarend, nog even omhoog naar de wand, waar
de glimlach van een heiligenbeeld geheel vervuld
van menselijk begrip was. Dan liep ik snel heen,
door de matrassen voorhang uit de donkere kapel
in de lampjesschijn van de Vicolo degli Angeli.
Het kwam me voor, dat het na deze ogenblikken
niet zou passen, een taxi te gaan zoeken. Door de
druilerige regen liep ik in lichte gedachten het hele
eind naar mijn hotel terug.
DUE cinquanta cinque" zei ik, nog wat afwezig,
tegen den liftboy; veel meer Italiaans dan
de getallen had ik nooit kunnen leren. Ik haalde
een droog pak te voorschijn voor het diner en
besloot, het natte meteen af te geven voor op
persen.
Op dat ogenblik zou mijn oude moedertje
Greet's oude moedertje, het briefpapier lag al klaar
voor van avond in bed thuis gekomen zijn. Een
donker kamertje, een ladenkast, een paar bedden,
een paar matten stoelen, een lampje voor een
madonnabeeld in de hoek, veel slonzige kindertjes
om haar heen bij haar knieën. ,,En toen, groot
moeder?" Nou, toen is grootmoeder m de Vicolo
degli Angeli de kapel ingegaan zoals zij immers
zo dikwijls doet, en toen . . . . "
Ik pakte de inhoud van mijn zakken over. Sleu
tels, beurs, paspoort, portefeuille .... en waar had
ik in de trein rnijn doorreisbiljet naar Brindisi ook
weer gestopt? O ja, in mijn vestzak.
Nooit, nooit zal ik het woord Napels meer kunnen
horen, zonder terug te moeten denken aan dat
afschuwelijke ogenblik, toen ik in het meedogenloze
volle licht van kamer 25^ van hotel Excelsior uit
die vestzak niet meer het treinbiljet doch alleen
nog maar Greet's biljet van honderd lire te voor
schijn heb zien komen.
PAG. 15 DE GROENE No. 3285