Historisch Archief 1877-1940
UIT DE KEUKEN DER BEELDENDE KUNSTEN
ii den schilder Maatheus Lau
JA, en wat, bijvoorbeeld, voert nu met den dag
van vandaag een schilder als ThéLau uit,
mijn dorpsgenoot in de buurtschap Catrijp?
Schildert hij vlijtig voort in vrome vervoering als
een monnik aan zijn Heiligen? Staat hij in de
kerk op den steiger, jachtig uit angst dat de natte
kalk zal drogen, zijn fresco's te penseelen, om van
zijn rotsvaste geloofsvertrouwen brandende te ge
tuigen, juist in dezen tijd?
Niets, hoor, Roosje. .. . kantjes. .. . De schilder
Lau werkt in zijn slatuintjes, aan de kweek van
doppers, heere-boonen, capucijners daar midden
in den paradijsbloei, In 't jonge loover, van dien
prachtigen hof, die in de duinen verloopt. En dit
past hem voorzienig als immers het verantwoor
delijke opperhoofd van de talrijke nederzetting op
zijn landelijk erf, van zijn gezin, van zijn be
huwd en aanbehuwde familie een kolonie van
leeftijden tusschen de twee en de tachtig.
Want er moet nu allereerst en vóór alles voedsel
worden gemaakt.. Wij, mannen en vaders, zijn
weer als de voortrekkers, de trappers, die met onze
vrouwen, onze zonen en dochters in 't zweet onzes
aanschijns van nieuws moeten beginnen aan een
bestaan. De gazons, de bloemperken omspitten,
gieren, zaaien, aardappels pooten in de borders,
om den kost, en als 't zijn kan reeds een beetje
winterprovisie. Dat wordt teelgrond, in reeksen
van bedden als van een slaapstee. En de rest groen
land. Of 't veroorloofd zal blijken om hierop er ook
nog een paar schapen bij te houden voor de wol,
zal van de goedgunstigheid afhangen. Want van
schilderijen en fresco's kan je die nu eenmaal niet
scheren. Maar althans, vermoed ik tenminste, wél
een geit houden, mogelijk, omdat de geit de koe
van de arme is, niet waar? Och ja, en 't gras zat
nog wel stevig vast aan zoo'n veldje.
TOEN ik dezer dagen zoo ook eens het erf van
Lau opliep, zat de heele familie juist even van een
langen morgen tuinbouw uit te blazen achter dat
stukje boerehuis met het zoo veilig behoedende
stroodak, en de meesteres der havezate, onder
een enormen zonnehoed, die haar dan ook heel
bekoorlijk stond, zei 'n nuance ironisch: dit is
koffie. Wil je er toch ook een kop van?"
Maar Lau, die in zijn robuste gestalte toch zoo'n
beetje voorovergezakt zat, verzuchtte: je vindt
ons somber gestemd, want de boonen willen niet
groeien van de droogte". En daar lachten we toen
allemaal om als die boer met kiespijn. De jongere
generatie kwam inmiddels naarstig om orders
vanwege 't begieten. De heer en meester, heelemaal
er in, verordende: ,,nu eerst de komkommers, de
augurken en de tomaten".
Dus je werk is nu groententeler...."
Maar daar kon hij toch nog niet in berusten.
Nee, nee. .. .", zwaaide hij af, hoewel naar mij
voorkwam niet zoo bar overtuigd. Nee, nee ik
werk voort in mijn atelier". Wat, tusschen haakjes,
een werkplaats is, groot en indrukwekkend hoog
onder die gewelven, als een huiskapel.
Nee, zie je, ik ben nieuwe dingen aan 't voor
bereiden. Er staat ook nog genoeg waaraan ik
verder kan. Maandag begin ik aan het portret van
mijn moeder. .. . En eigenlijk trek ik er mij bitter
weinig van aan.
De geschiedenis voltrekt zich nu ook aan ons.
De kaart van Europa verandert. Nu zal moeten
blijken of de Hollandsche aard kern genoeg heeft.
Al wacht ons natuurlijk wel een vervelende,
Abonneert U
NU op
»
moeilijke tijd. In ieder geval moeten we terdege
wakker blijven voor de geestelijke belangen. En
mijn verbintenis met de Kerk. ... ja, die geeft een
heel weidsche draagkracht.
't Is zoo merkwaardig: Op den vierden Zondag
na Pinksteren, volgens de liturgie in den
Pinksterring, komt onder de mis een epistel voor, uit den
Brief van Paulus aan de Romeinen: Broeders, ik
houd het er voor, dat het lijden van dezen tijd niet
opweegt tegen de toekomstige heerlijkheid".
Kijk eens, in het groot gezien, verwacht ik van
al het dramatische, wat om ons gebeurt, een ver
hooging van het geestelijk peil. Voor Holland, met al
dat naargeestige prutsen, zou dit waarlijk geen kwaad
kunnen. In afwachting van de komende
Europeesche cultuur, moeten ook wij in Holland onze
houding bepalen, wakker zijn en verder gaan. Dit
schijnt mij de waarde boven al die tijdelijke wisse
lingen uit.
O nee, mits maatschappelijk ingeschakeld, zijn
juist voor een tijd als de komende de kunstenaars
zeer noodwendig tenminste, wanneer ook zij zich
op de samenleving bezinnen. Hoe moeilijk dit
stellig zijn zal. Want deze oorlog is veel meer een
revolutie, waaruit een nieuw Europa geboren gaat
worden. En zoo'n omwenteling verwekt nu een
maal ontstellende schokken.
Een mij bevriende monnik schreef mij uit het
klooster, dat midden in de vuurlinie heeft gelegen:
vergeten wij in alle tijdelijke geroezemoes de
eeuwige belangen niet. Erger dan al hetgeen ge
leden is in onze vier, vijf oorlogsdagen, is, dat zoo'n
groot gedeelte van hen, die door dit leed getroffen
zijn, geen vaster grond onder de voeten hebben
dan de zoo makkelijk door bom of granaat om te
woelen bodem. ..."
Bij ons afscheid, aan de poort van zijn possessie,
zei Lau: Och, en per slot maakt de nood van de
artisten nu alleen nog maar deel uit van den
algemeenen nood. Maar kijk eens dien polder in 't
zonlicht. Zoo lang wij dit landschap mogen be
houden, zoo'n oud boerehuis en zoo'n tuin
wel, als we dan ook nog een stuk brood krijgen".
PAG. 9 DE GROENE No. 3286