Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig leven
VLAANDEREN, OUD EN NIEUW
C. J. Kelk
I/ode Zielens. Op een namiddag in Septembei'.
N.V. Uitg. Mij. Elsevier '40.
Evnest Claes. Jeugd.
Wereldbibliotheek Amsterdam '40.
IN ons kleine land reeds laat zich het verschil
duidelijk gevoelen: of men van bezuiden of
benoorden den Moerdijk is. Die van het zuiden
zijn een levendiger volkje. Vergelijk eens zoo'n
zwijgzaam mensen uit ons noorden, gewend de
tanden op elkaar te klemmen, met een vroolijken
Limburger of een Brabander, die u te pas en te
onpas ,,van de sokken" redeneert. Die uit het zuiden
hebben altoos verhalen, ze zijn ongecompliceerde
goede opmerkers en ze weten gewoonlijk iets te
maken van wat ze hebben gezien en gehoord.
Ze zijn ook zeer verknocht aan hun landstreek,
zoodat die van het zuiden benoorden den Moerdijk
moeilijk aarden. Ze hebben, voor zoover er schrij
vers onder voorvielen, onze litteratuur verrijkt
met wat er aan ontbrak: een factor van levensver
heerlijking, vrij van den noordelijk-gefronsten
Calvinistischen inslag. Hun zonniger realisme,
onmisbaar element van den waren humor, werkte
bevruchtend op het donkerder, dat onzen
noordelijken landaard, als nuchtere werkelijkheidszin,
in alle tijden heeft gekenschetst.
Zuidelijker nog ligt het taalgebied van vreemden
bodem, dat litterair tot het onze mag worden ge
rekend. Spreekt ons volk, b.v. in de steden, duide
lijk met de kleuren van het zeventiende-eeuwsch
taaleigen, het boerenvolk in Vlaanderen ligt het
middeleeuwsch nog in den mond. Toen het in boek
vorm tot ons, benoorden den Moerdijk, begon over
te komen,, vond het er een feestelijk onthaal. De
natuurlijke plastiek van deze taal, haar onbe
schroomdheid, het primitieve, maar tegelijk radde
vermogen zich zonder moeite in verhaal om te
zetten, ontmoette in het vaderland van de woord
kunst" vriendelijk ontfermen, ook genegenheid
en bewondering.
Maar het Vlaanderen der letteren kon niet een
harmonische eenheid zijn, omdat de staat Belgi
geen taalkundige eenheid waarborgt. Zooals er een
grenslijn door ons land trekt tusschen Noord en
Zuid, zoo is er in Belgiëeen tusschen de
ZuidNederlandsche en de Noord-Fransche
cultuurgroepen. De rechtstreeks uit het volk stammende
Vlaamsche kunst die der primitieven, als het ware
bleef een tegenstelling vormen met de kunst van
wie der Vlaamsche schrijvers den invloed van de
overige Europeesche, inzonderheid de Fransche,
cultuursfeer ondergingen. In de vrije, ruige, onbe
lemmerde taal werkte de cultuur-moeheid van ginds
door, het psychologisch raffinement, dat een logisch
Latijnsch, koel apparaat behoefde, vond hier een
instrument, dat eeuwenlang aan een bloedrijker,
levenskrachtiger gesteldheid had gehoorzaamd.
Onbewust maakten de jongere Vlaamsche schrijvers
hun welige taal gereed voor zijn nieuwe taak van
wrange oprechtheid en ontluisterende soberheid.
Ook het werk van Zielens draagt de sporen van dit
geforceerd aanpassingsproces. Het is met duidelijke
inspanning gedistingeerd gehouden; van tijd tot
tijd breekt het ietwat onbehouwene van het
taaieigen door. Die dwang beheerscht ook de
teekening der figuren. Wanneer hij in dit boek een
psychologisch conflict behandelt, dan wil hij zijn
personen vooral niet al te zeer in hun menschelijken
staat toonen: ze mogen hoogstens zichtbaar en
tastbaar algemeene levenssituaties belichamen.
In dezen korten roman Op een namiddag in
September", in den vorm van brieven geschreven,
schetst hij de jonge minnenden en het oudere
echtpaar als een tegelijk bestaand dubbelbeeld,
als elkanders tegenstelling of aanvulling, als in
eikaars verlengde liggend of in eikaars tegendeel.
Deze vier figuren zijn het alleen, die het verhaal
dragen; hij vermoeit ons niet met bijfiguren en
achtergronden. Zijn werk is duidelijk ontvlaamscht,
omdat het de neiging onderdrukt naar het picturale.
Alle kracht is gezet op de scherp gekozen situatie
zelve: onder den invloed der eerste mobilisatie van
September 1938, ontloopt een negentienjarige
Jeanne Flénu het ouderlijk huis te Brussel om zich
Restaurant DORR1US
N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, Amsterdam
PLATS DU JOUR EN A LA CARTE
in dit, als uiterste gevoelde, moment haar jongen
minnaar, den soldaat Lucien te geven. Hun wan
hoop aan de toekomst doet de gelieven besluiten
samen uit het leven te scheiden. Hierin mengt zich,
onuitgesproken, tevens de natuurlijke wanhoop,
die de zaligheid van zeer jonge gelieven gewoonlijk
begeleidt. Intusschen, Jeanne wordt niet getroffen
en het eenzaam achtergebleven meisje biecht nu
haar moeder haar smartelijke verrukking nmaal
maar dan ook waarlijk, te hebben geleefd. Deze
bekentenis wordt met die der moeder beantwoord.
Marie Flénu is niet gelukkig geweest; in Herman,
haar man, heeft zij hetzelfde gezocht als haar
dochter Jeanne het in Lucien deed -?maar dit hu
welijk is doorgegaan en dood geraakt. Toch zal zij
het uit liefde voortzetten, uit de liefde, die zij pas
goed verstaan heeft uit Jeanne's biecht.
Feitelijk is er niet veel meer dan dit, maar de
bladzijden spreken nog een diepere taal dan zij
verwoorden, zij ademen de zware Septembersfeer
van welken en van rottende onzekerheid. De schrij
ver heeft een guirlande van wingerdbladen willen
strengelen om de idee: de liefde hij heeft die
idee in moeheid en vertwijfeling met een doodswade
van afgevallen bladen willen dekken.
In een der brieven aan Jeanne geeft Marie een
gesprek weer tusschen haar en Herman, die het
lichtzinnig gedrag" van zijn dochter afkeurt.
,,?....Ik weiger dit educatiesysteem te aan
vaarden, het is genoeg dat zij hier mag terugkeeren,
wanneer zij wil, laten wij haar nu nog niet te voet
vallen.
- - Willen wij zwijgen ?
C'.aat het mv gevoel te boven, laat u\v ver
stand u in den steek ?
- - Ik vraag n even op te honden, ik kan er niet
op dien toon over praten, ik kan het niet.
Het is niet noodig, dat gij de stem verheft,
goed we zullen er over zwijgen, als wij kunnen, dij .
zijt overprikkeld, gij zoudt goed doen door wat te
gaan rusten. In hoeveel nachten hebt gij al niet
meer geslapen?. ..."
Ook in zulk een kort gesprek tusschen
echtgenooten voelen wij het krampachtig geweld, dat de
schrijver zich aandoet zijn menschen zoo min moge
lijk het waarmerk der echtheid te schenken en ze
daardoor op een algemeener plan te bewaren. De
idee, de poëtische gevoelswaarde, gaat hem boven
al. Zijn boek moet worden los gedacht van de rea
liteit. Het geeft slechts, in een zichtbaar gebeuren,
het onzichtbaar zwevende van mentaliteiten en
stemmingen, voornamelijk die der vertwijfeling
en hopelooze berusting. Hij vervolgt hiermee duide
lijk de lijn, die zich van de Vlaamsche boerenkunst
verwijderde langs Cyriel Buysse, Herman Teirlinck,
Gerard Walschap.
NIET een man van de stad, niet een man van
een verfijnde cultuur, doch een kind van zijn
volk, dat de taal, ook de vertelling, niet uit de boeken
leerde maar uit de mond van zijn ouders, is Ernest
Claes. Hij behoort tot de soort der natuurtalenten
als Streuvels en Timmermans.
Zoo een als hij is uit de diepste diepte van het
boerenvolk opgekomen. Hij heeft in zijn jeugd
niet geweten, dat er zoo iets als een cultuur bestond.
Hij zat als kind aan den rookenden haard in het
boerchuis tusschen Zichem en Averbode, hij hoorde de
verhalen over spoken en wonderen, hij deelde den
schrik voor den duivel van die daar zaten. Zijn ver
beelding wordt sterk geprikkeld, vooral als een
ziekte hem doof, een latere hem tijdelijk blind
maakt. Hij leert dan de fluisterende stem van den
ziekelijken vader verstaan, die het kind, dat niet
buiten mag, met zijn vertellingen bezighoudt.
Het duurt niet lang of hij gaat onder zijn kameraden
de opgezamelde stof weer uitgeven, hij voegt aan het
gehoorde toe en verzint er nieuwe. Van meet af aan
is Ernest Claes de jongen, die leeft en opneemt met
elke vezel en die het opgenomene in een nieuwen
vorm weer uitstoot. Ernest Claes is niet een schrij
ver geworden, hij is het geweest van zijn prilste
bewustwording af. Het opnemen en weergeven is
hem een primaire levensfunctie. En tegenover welk
een vergezicht kwam hij te staan!
Tegenover niets minder dan het volle, bedrijvige
leven, de immer wisselende natuur, de groote ver
scheidenheid van karakters, die de omringende stre
ken opleverden. Zijn ouderlijk huis stond immers
op het grensgebied tusschen twee bevolkingssoorten
van uiterst verschillende geaardheid: de stille,
gesloten Kempenaars naar den kant van Averbode,
niet te vergelijken met den Kempenaar van verder
in Limburg of Antwerpen, maar het kind van
bosch en heide, met zijn oeroude geheimzinnigheid
en stilte", anderzijds de plezante Zichenaars, van
wie men zei, dat het Spaansche bloed ze zoo la
chend, zoo los en open had gemaakt. Tegenover
zulk een wereld van verscheidenheid kwam het
kind te staan, dat reeds een opmerker en verteller
was, dat van cultuur niets wist maar dat in zijn
harde jeugd alleen maar had geleerd hoe groot
en stormig, hoe geheimzinnig en rijk het leven is.
En dat met al zijn jonge kracht van honger en ver
langen op dat leven afstormde.
Een geheel andere instelling dan Zielens, zoo
men ziet. Bij dezen de met cultuur beladen mensch,
die den mensch stilzwijgend rechten en onderschei
dingen toekent, die aan het leven eischen stelt
en mokt en revolteert, wanneer de vordering niet
te innen blijkt, en die een erfenis te verdedigen heeft
bij Claes het jonge dier, dat ontwaakt in de wereld
der wonderen en dat juichend en jubelend ontdekt,
dat het menschdier zich een nog grootere wereld
scheppen kan, dat er diepere wonderen achter de
horizon verborgen liggen. Naast Zielens, de teleur
gestelde mensch, Claes: het verraste kind.
DIT is de hoofdtrek, die ons het boek geeft van
Ernest Claes, getiteld Jeugd". Hij heeft in
vele boeken van die jeugd verhaald. Hij had zijn
typen gegrepen uit de rijke stof, die voor den on
bevangene, den verwonderde altijd rijk is. Hij had
er ook verhalen van gemaakt, die ons minder kon
den treffen. Maar in dit boek gebruikt hij zijn
menschen niet als stoffage"; hij geeft ze hier
zoo maar, onbewerkt, de herinneringen uit zijn
jeugd en aan al die menschen met hun
ongevormden, primitieven aard, waarin alleen het primitief
menschelijke tot uiting komt; hij vertelt van zijn
vader en moeder, van zijn broertjes en zusjes,
van de rabauwen, de stroopers, de
woonwagenmenschen, die aan den veilig beschermden haard
in het eenzame huis een toevlucht zoeken. Dit
alles is genoeg om een kereltje als hij was, niet te
sterk, niet al te bruut, ruwweg de geaardheid te
geven van een kleinen peinzer. Maar dan opent
zich door de school (en welk een!) ook nog die
andere wereld, die wereld ver van het boereland,
de wereld van den geoefenden geest. In het
strafkamertje van den meester ontdekt hij een rij of
wat boeken. Het zijn de boeken van Hendrik
Conscience. Dat wat in dat Vlaamsche volkje,
bewust of onbewust, leefde, dat wat nog voor eiken
dag, en in elk dezer leemen huizen gold, die
levenswet van bestaansstrijd, van worsteling om behoud
van eigen aard, dat alles vond hij nu ook in de
boeken. Deze boeken zijn prachtig: ze zijn prachtig
in de oogen van een kind, dat deze waarheid kende
en dat niet wist, dat er boeken bestaan. Hier is
geen critiek mogelijk, geen bedenken, dit is de
schoonste schildering van het bestaande en van
wat bestaan heeft. Deze boeken geven een verrui
ming van de stof, die den kleinen Nest bezighoudt.
Zijn verhalen worden rijker, hij, die van de lippen
al het vertellen geleerd had, bevestigt nog het ge
leerde uit de boeken. Is het wonder, dat het moment
aanbreekt en op dit moment breekt hij zijn
jeugdrelaas af waarop wij Ernest Claes zien gaan
om zich aan te geven als drukkersgast in de kloos
terdrukkerij te Averbode"? Het bewustzijn bij
deze wereld te behooren, die van het boek, is in
het kind, dat reeds onbewust die wereld toebehoor
de, bestendigd.
Natuurlijk geeft het boek Jeugd" ook meer
dan dit. Het geeft ook de historie van een kinder
leven, maar van een kind zonder de complexen,
die het in sommige oogen slechts belangwekkend
maken. Het geeft van zulk een eenvoudig kind de
hemelbestormende jubelingen, de diepe neerslachtig
heid, overwinningen nederlaag, en den eenvoudigen
harmonischen groei. Het geeft daarenboven het
leven van een menschcngroep, onverbasterd, onbe
schaafd, maar van zuivere gesteldheid, het geeft
een beeld van het land, dat sindsdien geheel ver
anderd is, sinds met de rookerige vuurplaatsen
ook de spoken, de witte vrouwen, het booze oog
en zijn betooveringen geweken zijn voor vulkachels
en -haarden en een grootere portie nuchterheid.
AAN INZENDERS VAN MANUSCRIPTEN
wordt verzocht bij hun bijdragen een ge
frankeerd briefomslag met adres van den
afzender in te sluiten. Op het adres van
stukken, voor de redactie bestemd, ver
melde men geen namen van personen.
PAG. 8 DE GROENE No. 3287