Historisch Archief 1877-1940
HET INDISCHE OERWOUD
HET oerwoud heeft den tijd, het is sterk en
taai. Donkergroene wouden strekken
zich uit aan weerszijden van vele Indische
rivieren. Bij hoogen waterstand omspoelt
dicht bij de monding het zilte water de
mangrove-wortelen. Soms kan men, waar het
opgaand hout minder dicht is, wat dieper in
het bosch zien en zoover het oog reikt, glin
stert het water tusschen de stammen en hooge
wortels. Het bosch groeit door in het water,
veroverd terrein, moeizaam, geduldig.
Wanneer bij ebbe het bruine water valt,
ziet men het grijsblauwe slijk, waaruit de
duizendarmige steltwortels opgaan. Het spel
van ebbe en vloed duurt van eeuwigheid tot
eeuwigheid in nooit veranderende regelmaat.
Het taaie mangrovenwoud vecht met de zee
en wint terrein op haar, duim voor duim. Het
heeft den tijd. .. .
Vele uren lang kan men per prauw door de
mangroven stroomopwaarts varen. Urenlang
vaart men soms langs de veder-palmen, die
aan beide kanten langs de rivier groeien.
Als geweldige coulissen verrijst dan langs
de oevers het maagdelijk oerwoud met zijn
eindelooze wirwar van groen, zijn torenhooge
boomreuzen. Een diepe stilte heerscht alom,
slechts onderbroken door het gelijkmatige
geplas der pagaaien. De koperen ploert staat
aan den hemel als een witte vlam. De lucht
boven het water trilt van de hitte.
Schier ondragelijk wordt de vochtige druk
kende warmte. Langzaam plassen de pagaaien
in het water men vaart als in een droom.
De dierenwereld slaapt. In de helle lucht
hangt een donkere vogel als een verloren
plek.
Op een tak in de schaduw zitten eenige
apen; als franje hangen hun staarten naar
beneden. Bij het naderen van de prauw,
springen zij snetterend in de dichte struiken.
Stilte heerscht dan weer, dieper, intenser,
na het apengeschreeuw. Broeiende warmte
drukt op de natuur. Hoe hooger de zon stijgt,
hoe stiller het wordt. Het is of het leven
gebluscht is in deze roerloosheid.
Geweldig hooge muren van groen ver
heffen zich majesteitelijk aan de oevers,
guirlandes, luchtwortels, boomkronen boven
boomkronen, alles vergroeid en overwoekerd
door een wirwar van lianen en slingerplanten,
zoodat geen plaatsje vrij is.
De rivier vernauwt zich. De boomkronen
aan beide oevers naderen elkaar.
Eenvormig is het algemeen aspect, een
groen dat opaque is, een muur van groen,
maar welk een oneindige wisseling en
vormenschoonheid biedt deze o ver weelderige
vegetatie. Geen boom, geen stam, gelijkt op
den andere; fijne en grove, massale, smalle
en breede vormen, reuzen en dwergen, naast,
over, door elkaar. .. . het is een
zinnenverwarrende, verlammende indruk van groen.
Alles is groen ! Kleuren ontbreken; waar
heen men blikt, het is al groen, groen. Wel
bloeien roode bloemen aan een boom, witte
bloesems, een tak kleurige orchideeën, maar
het speelt geen rol bij het totale beeld, dat
groen is, groen.
Waar een woudreus is gevallen, groeit en
groent het leven des te overvloediger om de
opening te dichten. De dood geeft ruimte aan
nieuw leven. Soms valt zoo'n afgestorven
reus krakend in den stroom en dondert een
slag, maar dan heerscht weer stilte en rust.
Leven en dood strijden een stillen, ver
bitterden strijd; wij vermoeden hem, wij
voelen hem, maar uiterlijk ademt alles vrede.
Geen blik kan in het binnenste van het
oerwoud dringen, ondoordringbare
loofmassa's sluiten alles af; tevergeefs speurt het oog
naar een opening. Donkergroene sluiers be
dekken de geheimen van de rimboe.
De rivier slingert zich door het onmetelijke
bosch, dat ons omsluit. Wij varen door groene
schaduwen, groene schaduwen liggen over
het water en groene schemering heerscht aan
de oevers. Wij voelen ons als gevangen tus
schen groene kerkermuren.
Langzaam gaat de tijd voorbij. Tegen den
avond wordt het koeler en als de zon ver
dwenen is, verandert bij de snel invallende
diepe duisternis, plotseling het oerwoudbeeld.
Kort duurt de schemering, de stilte wijkt. Het
geluid van myriaden insecten doordringt hel
en monotoon de nacht, zonder een oogenblik
op te houden.
Klagelijk roept een nachtvogel. Ergens in
het eindelooze oerwoud weerklinkt een
heesche roep. Maar ononderbroken hoog en
schril, steeds weer aanzwellend en afnemend,
klinkt over het water uit de diepe duisternis
van het woud, het tropisch concert der
cycaden. Aan het firmament flonkeren de
sterren. In sommige boomen en in het struik
gewas is een fantastische illuminatie van
vuurvliegjes, minuscule lichtjes, die tege
lijkertijd uit en aan gaan.
Zoo is de oerwoudnacht. Een gevoel van
oneindige verlatenheid sluipt in onze ziel.
BIJ DE FOTO'S
Boven: Zonlicht door het bosch.
Daar onder: Troperwoud.
Onder:" Een pad door het jonge bosch.
PAG. l7sDE GROENE No. 3288