Historisch Archief 1877-1940
OP aandringen van mijn achterneef
Jonkheer Van Fladderack tot
Pommerans hebben wij onze jaarlijksche
hengelpartij gehouden. Met z'n drieën,
want mijn neef Baron Goudknots wilde
zijn hengelsportiviteit met
daadwerkelijkheden demonstreeren, en wel om
revanche te nemen. Zooals algemeen
bekend is, houdt iedere hengelaar er de
gewoonte op na, om de grootte van een
door hem gevangen visch aan te duiden
met de beide handen die dan zoo ver
als mogelijk is van elkaar gehouden
worden. Het noodlot heeft gewild dat
mijn neef Baron Goudknots, wat
betreft de lengte van zijn ledematen,
van nature zeer misdeeld is. Al zou
hij nog zoo graag willen, hij kan
zijn handen niet verder van elkaar
houden dan ik mijn ellebogen, en
als hij zijn hengelaarsavonturen
opdischt, wordt hij door zijn dikke
korte armen gehandicapt. Hiermede
heb ik de hunkering van mijn neef
Baron Goudknots naar revanche uit
eengezet.
Nadat wij gedrieën, vergezeld door
een groote schaar emmer- en hengel
dragers, bij mijn grootsten vijver waren
aangekomen, nestelden wij ons op
onderling behoorlijken afstand aan den
oever. Wij zaten in comfortabele
fauteuils onder beschuttende zonne
schermen. Voor de aanvoer van de bij
de enerveerende sport zoo onmisbare
verfrisschende dranken zorgde een
serveerboy met motoraandrijving die
met drie butlers bemand was. Men
moet een sport immers voor zijn ge
noegen beoefenen, en niet om zichzelf
tot last te zijn. Mijn hengel, de langste
van de drie, liet ik door drie mijner
houthakkers vasthouden, want ik had,
met het oog op het formaat van de te
vangen visch, lieden met gespierde
armen noodig. Onder mijn toezicht
liet ik door den tuinman een
regenworm uitgraven en deze aan den zil
veren haak bevestigen. Waarop de
haak met een forschen zwaai uitge
worpen werd. Nu was afwachten het
motto.
Om den tijd te dooden liet ik mij
telkens enkele glazen whiskysoda in
schenken, en natuurlijk volgden mijn
beide neven mijn voorbeeld. Af en toe
wierp ik door mijn verrekijker een blik
op mijn dobberman, die, in een roei
boot j e gezeten, den dobber moest gade
slaan. Tot mijn verwondering zag ik
dat deze man naarstig aan het roeien
was zonder van plaats te veranderen.
Op hetzelfde oogenblik hoorde ik mijn
neef Baron Goudknots schreeuwen:
Ik heb beet!" Krampachtig hield hij
met zijn eene hand zijn hengel vast
terwijl hij, om te voorkomen dat hij
niet in het water getrokken zou worden,
zich met zijn andere hand vastgreep
aan den serveerboy. Welke laatste
tenslotte mét mijn neef Baron Goud
knots in het water stortte, gepaard
gaande aan een hevig glasgerinkel.
Op hetzelfde oogenblik kwam het
bootje van mijn dobberman vlot. Mijn
neef dreef statig over de wateropper
vlakte ; de visschen, opgevroolijkt door
den alcohol, sprongen op en neer en
over hem heen. Jonkheer Van Flad
derack tot Pommerans, die aanvan
kelijk ietwat bedroefd scheen over het
alcoholverlies, merkte op: We hoeven
ze niet meer te vangen, want ze staan
al op sterk water."
Ondertusschen kwam mijn dobber
man aan land en bracht mij den
gouden vischhaak mitsgaders den hen
gel van mijn stuurloos ronddrijvenden
neef. Het bleek onmogelijk te zijn hem
aan land te krijgen; het water was veel
te onrustig vanwege de hoe langer hoe
hooger opspringende visschen. Door
de drie houthakkers liet ik mijn hengel
in de richting van het slachtoffer
dirigeeren, mijn neef greep het snoer, waar
hij omheen spartelde in zooverre zijn
korte beentjes hem dat toelieten, en
waarin hij zich tenslotte verwarde. Ik
besloot van den nood een deugd te
maken en liet ik hem als dobber
fungeeren. Want bij een groote dobber
hoort een groote visch.
Nu eerst begon ik mijn ware
hengelaarsgeduld uit te oefenen. Mijn achter
neef sliep in en ook Baron Goudknots
aanvaardde, zacht op het water wie
gende, zijn middagslaapje, waarbij hij
op zijn gezicht de uitdrukking van een
tevreden zuigeling kreeg.
Plotseling, als bij tooverslag, ver
dween hij onder water. Zijn stem, die
uit het water opborrelde, waarschuwde
mij dat er iets aan de hand was. De
drie houthakkers wilden de hengel op
halen, maar hun krachten schoten te
kort. Met behulp van zes paarden lukte
het mijn neef, die zich grootendeels
tusschen de opengesperde kaken van
een reuzensnoek bevond, boven water
te krijgen. Het dier was blijkbaar
gestikt in het groote aas. Na enkele
uren zwoegen kregen we den snoek uit
het water, waarna mijn neef uit den
bek bevrijd kon worden en weer tot
bewustzijn kwam. Terwijl de visch
Mff
door de paarden naar mijn keukens
gesleept werd, wekte ik Jonkheer Van
Fladderack tot Pommerans uit zijn
middagslaapje en vertelde hem de
grootte van mijn vangst. Omdat het
mij niet mogelijk was de lengte van
den visch met mijn beide handen aan
te geven, liet ik mijn butler James met
opgeheven hand een groot eind van
mij af staan, wat mij bovendien het
gemak opleverde dat ik slechts n
hand hoefde uit te steken om de
grootte aan te duiden.
Het behoeft geen betoog dat er dien
avond een ongeëvenaard vischdiner
plaats had, waarbij vijftig
aaneengezette badkuipen als vischschaal dienst
deden.
Het is wél wonderlijk hoe subjectief
sommige menschen kunnen zijn. Mijn
neef Baron Goudknots beweerde in een
speech dat de snoek feitelijk door hém
gevangen was, maar toen verslikte
hij zich gelukkig in een graat en
hoestte zich de zaal uit.
Dagboek van een burgermannetje
HET is weer de tijd van die
examineerende en geëxamineerde helf
ten des Nederlandschen volks; en ik
geloof nu voor het eerst, dat die
doormiddendeeling niet een mop is, zelfs
geen overdrijving, maar ,,de waar
achtige waarheid". Dat geloof is
gegrond op eigen ervaring. Men heeft
mij namelijk ook benoemd tot lid
eener examencommissie. Sterker kan
't niet; en dus !
En dus tijg ik iederen morgen voor
dag-en-dauw uit mijn woonstee naar
die examenstee. Als ik om kwart vóór
zessen opsta zonnetijd vijf minuten
over vieren stap ik net precies om
half negen die verre school ergens in
Nederland binnen; waar men mij met
gemengde gevoelens wacht. Ik ben nog
nooit zoo vroeg opgestaan; dat doen
wij burgermannetjes niet; en heb dat
uur altijd beschouwd als een tijdstip
waarvan alleen de geruste" landman
notie had en notitie nam; moetende hij
alsdan de koeien melken. Maar nu
ben ik daar dan zelf bij; al melk ik
niet zelf, want ik ben gecommitteerde,
of eigenlijk heet dat bij de H.B.S.
deskundige"; een woord dat ik liever
vermijd; als men 't in letterlijken zin
opvat, klinkt het wel-is-waar zeer
vleiend, maar er hebben zich aan deze
qualificatie nu eenmaal mettertijd
eenige bijgedachten van ongeoorloofd
vroedvrouwschap gehecht; en dus zeg
ik liever gecommitteerde". Nu dan,
de gecommitteerde trekt niet eigen
handig the milk of human knowledge
uit de geduldige gedierten; dat doet
de leeraar-examinator, de gecommit
teerde zit er maar bij; en doet zoo'n
beetje aanmoedigend, tenminste zoo
vat ik deze rol op, althans zoolang ik
niet al te slaperig word. Als u bedenkt
dat ik op landelijken melktijd opge
staan 's morgens van half negen tot
half n twaalf examens a twintig
minuten aanhoor, of althans behoor
aan te horen, zes in 't Fransch en zes
in 't Duitsch en dan komen er
's middags nog zes in 't Nederlandsch ,
dan begrijpt u wel, dat dit te lang is
voor een aanmoedigende houding";
die dan ook allengs in den loop der vier
consecutieve uren tot een glazigen blik
verstart, nu en dan door een
opgeschrikten, schichtigen glimlach
doorschokt; zoo'n glimlach, die beteekent:
Jaja, ik ben er wel bij, hoor !" Vooral
wanneer de leeraar grappig is en
leeraren zijn veel grappig is zoo'n
glimlach wel zeer gewenscht. Maar ik
vrees toch wel, dat ik vele malen zoo'n
moment van vereischte belangstelling
heb verzuimd. En dan schaam ik me;
en dwing mijn aandacht, die soms zoo
gezellig naar heel ver kan afvloeien,
met ijzeren dam naar dat geval, dat
zich daar afspeelt, terug; naar dien
leeraar die daar trekt en trekt, en dien
candidaat die zoo moeilijk enkele
druppeltjes melk van twijfelachtige
qualiteit loost.
O, het is niet altijd zoo; er komen
soms fleurige knapen binnen, met
oolijke snuiten, die rappe en handige
partners in 't matig doctum
colloquium zijn; en parmantige dribbel
meisjes; strak-energieke wezens ook
soms; wie weet, wat er voor enkelen
van hen allemaal achter dat fel willen
slagen zit. Ach ja, het is in elk geval
een heel brok werken van minstens
vijf jaar lang, dat erachter zit; en
soms want in de vier uur dat men
aan zoo'n tafeltje zit, zwieren velerlei
sensaties mijn hoofd en hart binnen
soms voel ik ook wel even het wezenlijk
karakter van mijn daar-zijn; waar de
leeraar en ik aan den loopenden band
telkens een nieuw object al of niet van
'een schakeltje voorzien, dat het al of
niet klinkt aan een maatschappelijke
loopbaan. En soms ook zie ik het heele
geval als uit de verte, uit ergens in 't
heelal; een leelijk lokaal, een tafeltje,
drie menschdiertjes met 'n ietwat zot
ten ernst daaraan gezeten, vragend de
een, benauwd kijkend de ander, aan
moedigend of verveeld de derde; en
dan schijnt dat verveeld" me, zoo
sub specie aeternitatis nog de best
verantwoordbare houding.
Ook, en passant, leer ik veel. Er
komen vragen te berde, die mij
angstig doen kijken; als daar zijn:
Wat zijn de vijf kenmerken van de
romantiek?" Als je als deskundige"
zoo-iets hoort, kan je je soms schrik
kelijk des-onkundig voelen; en als je
nog niet de gewoonte hebt van de baan,
sper je je oogen angstig open; maar
dan bedenk je: Gelukkig, hij vraagt
't niet aan mij"; en dat is dan een
sensatie als wanneer je benauwd hebt
gedroomd, en je ontwaakt, en 't is fijn
niet echt. En dan zet je een verwaand
gezicht; en tuurt rustig langs leerling
en leeraar heen; en wacht, steeds ver
waand, tot 't jonk wat zegt, waardoor
je er meteen zelf achter komt; achter
nde vijf kenmerken". En soms is er dan
wel n van de vijf op den loop, en de
arme duvel op dat stoeltje tegenover
den leeraar, oogt angstig terzij naar
den grond, of dat vijfde kenmerk daar
soms ligt; maar soms ook ratelen ze
ze op, hoor; keurig, en met zelfvol
doening; en die blijdschap voel je
mé; 't is goed hoor; en dan ineens
kan je weer denken: m'n hemel, wat
een duffe, mekanieke waanzin is dat.
Maar dat moet je niet te dikwijls
denken; want anders deug je heelemaal
niet voor dit baantje; en 't gaat je
walgen, zoo die oude, fleurige en veel
kleurige idealismen met de" vijf ken
merken te zien gestempeld. .. .
Neenee, dat niet. .. . Luisteren,
attent; waardeerend; 'n verheugd jjja,
góéd" in je hoofdbeweging zoo nu en
dan. .. . En dan verwart er es n
Richardson en Addison, of voegt
Armoede bij ? Ammers-Küller en De
Opstandigen bij Boudier- Bakker; en
dat is dan rg; nu ja, misschien niet
zóó erg; maar enfin; 't i's erg....
Want 't is een fout in 't vak Neder
landsch; ener wordt hier aan vakken"
gedaan; en ik doe hier ook aan mijn
vak; 't vak van ,,des"kundige !
BURGERMANNETJE
PAG. 18 DE^GROENE Na. 3288