Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER
OPGERICHT
1877
Redactie en Administratie: Keizersgracht 355, Amsterdam-C. Tel. 37964. Abonnement f. 10.?per jaar. Postrekening: 72880. Gem. Giro G 1000.
Abonnementen kunnen met elk nummer Ingaan, doch alleen tegen het einde van een jaargang, na opzegging vóór l December, worden beëindigd.
29 JUNI
1940
Vreemdelingenverkeer en toerisme
in Nederland
VREEMDELINGENVERKEER en toerisme...
en dat nu in dezen tijd? Ja, juist nu.' Het
vreemdelingenverkeer vormt een zeer be
langrijke economische factor in onze samenleving
en is diarom zoo belangrijk, omdat het nog voor
aanzienlijke uitbreiding vatbaar is. Bedrijven, die
afhankelijk zijn van den invoer en anderen, die aan
gewezen zijn op export naar bepaalde landen, waar
van zij nu zijn afgesneden, zijn daardoor tijdelijk
uitgeschakeld. Het Nederlandsche bedrijfsleven zal
een zeer moeilijken tijd doormaken. Men zal dan
ook het oog gericht moeten houden op die mogelijk
heden, welke ertoe bij kunnen dragen het stofwisse.
lingsproces van ons economisch leven intact te
houden en al die maatregelen, welke daartoe bij
kunnen dragen, moeten bevorderen.
Alle bronnen, die onze volkskracht in stand
kunnen houden, dienen te worden aangeboord en
niets mag worden verwaarloosd onzen grootsten
vijand d.i. de algemeene werkloosheid te bestrijden.
Als een dezer bronnen moet zeer zeker de zooge
naamde vreemdelingenindustrie worden beschouwd.
Men is dit in den laatsten tijd in ons land meer
en meer gaan inzien en vooral Amsterdam heeft
hier pionierswerk geleverd. Het oude Koggeschip"
is gereorganiseerd en met steun van gemeente, van
Kamer van Koophandel en van een zij het nog
vél te klein aantal particulieren omgebouwd in
een thans aan het Rokin, aan de achterzijde van de
Industrieele Club, gevestigde, modern opgebouwde
organisatie. De directeur dezer Amsterdamsche
V.V.V., de heer J. Nikerk is een veel bereisd man,
vol nieuwe denkbeelden, als 't ware geladen met
energie. Dat toonde hij in den korten tijd, waarin
hij de organisatie der V.V.V. Amsterdam" op
pooten gezet" heeft, daarvan gaf hij in de dagen
na den oorlog blijk, toen hij zijn bureau met zijn
eigen geschoold personeel omtooverde in een infor
matiebureau voor vermiste landgenooten, dat dui
zenden menschen van veel nut was en tot oprechte
dankbaarheid stemde. De toestand van afwachten,
die velen thans beleven, ligt hem absoluut niet. Hij
kijkt vooruit en ziet waar voor het vreemdelingen
verkeer in de naaste en ook in de verdere toekomst
winst te behalen valt.
Maar ook een man als de heer Nikerk kan geen
ijzer met handen breken en de vreemdeling", de
gast van andere nationaliteit, blijft nog even weg.
Voor het oogenblik werpt de V.V.V. Amsterdam"
zich, zooals zij reeds vanaf September deed, weer
met volle kracht op het binnenlandsch toerisme,
te zijner tijd hoopt men de werfkracht ten bate
van Amsterdam weer op de geheele wereld te
richten. Die wereld moge thans nog ontredderd
zijn, de toekomst zal toch weer een geregeld contact
tusschen de volkeren brengen en juist dat contact
door het toerisme, dat geen grenzen kent, is zoo bij
uitstek geschikt de volkeren tot elkaar te brengen.
Ziedaar de idieëele zijde van de taak van het inter
nationale vreemdelingenverkeer.
Maar men begrijpe toch vooral heel goed, welk
een beteekenis het vreemdelingenverkeer als eco
nomische factor voor ons land heeft. Laat ik dit
eens door enkele cijfers demonstreeren.
Het nationaal inkomen is de laatste jaren wel zeer
aan schommelingen onderhevig, doch het is nog niet
zoo lang geleden, dat dit vier milliard gulden per jaar
bedroeg. Hiervan besteedde de Nederlander voor het
rooken 150 millioen, precies evenveel als voor het
openbaar onderwijs. Voor binnenlandsch toerisme
en reizen naar het buitenland naar schatting in
totaal ca. 100 millioen gulden. Derhalve kan, hetgeen
voor vacantiedoeleinden door den Nederlander wordt
uitgegeven, geschat worden op ca. 21/2 pCt. van zijn
inkomen. In vergelijking tot datgene, wat men voor
de reparaties van zijn machines uitgeeft, is dit per
centage nog zeer laag. Zou men het rooken tot de
helft terugbrengen en die helft aan toerisme toe
voegen, dan 2ijn we nog maar aan het begin van
wat het worden moet. In een goed ingerichte maat
schappij zou het geen luxe zijn om 10 pCt. van het
inkomen te besteden voor de volksgezondheid in den
vorm van vacantiereizen.
MAAR hoe thans het toerisme te bevorderen?
Allereerst moeten in den vervolge de Neder
landsche werkgevers op voldoende wijze vacantie
geven aan de werknemers en dan is het
vacantietijdvak eveneens van groot belang. We hebben tot
dusverre vacantie genomen in het warmste gedeelte
van den zomer n.l. de maand Augustus. Voortaan
moeten de vacanties uitgespreid worden over de 100
zomersche dagen, dus gedurende de maanden Juni,
Juli, Augustus tot midden September. Daarvan
profiteeren weer velen, in het bijzonder de
transportverkeers-, de hotel- en pensionbedrijven. Dat de be
langen van laatstgenoemde categorie weer ingrijpen
in ons geheele maatschappelijk bestel, is aanstonds
na te gaan uit een voorloopige enquête, waaruit
blijkt, dat in Nederland alleen reeds in de voor
naamste toeristencentra meer dan 1500 groote en
kleinere hotels zijn, met een totaal capaciteit van
minstens 50.000 bedden.
Verder zijn er nog zeker 5000 beroepspensions, die
grootendeels op toerisme zijn ingesteld en naar taxatie
ruim 30.000 bedden beschikbaar hebben. Hierbij
komen nog zeer vele gelegenheidspensions, die des
zomers onderdak verleenen, teneinde een bijverdien
ste te scheppen, waardoor een totale schatting van
100.ooo bedden ter beschikking van het
toeristenbezoek stellig niet te hoog is. Uit deze enkele cijfers
kunnen wij direct de volgende conclusie trekken.
Indien wij 100 millioen gulden per jaar voor binnen
landsch toerisme uitgeven, beteekent dit ? 1000,
per jaar en per bed. De uitgaven per toerist en per
etmaal zullen zeker niet meer dan gemiddeld / 10,
bedragen. Hieruit zoude men dus kunnen
concludeeren, dat op een toeristenseizoen van tenminste
100 dagen per jaar moet worden gerekend, wil men
uitkomen met de bedcapaciteit. Hoe grooter dit
aantal dagen per jaar is, des te beter voor de
hotelen pensionbedrijven. Wanneer al die bedden geregeld
bezet zijn, dan beteekent dat een bron van welvaart
voor ons land. Bovendien toerisme en vreemde
lingenverkeer brengen de volkeren op een hooger
plan, geestelijk zoowel als physiek. Steeds
zenuwsloopender wordt onze tijd, steeds worden hoogere
aanspraken aan het menschelijke lichaam gesteld.
De verkwikking van de vacantie vormt een onmis
baar element in het leven van den modernen mensch
en als Nederland, wat dat betreft, zijn taak goed
begrijpt, dan zullen, zoodra meer normale tijden
teruggekeerd zijn, of juister, zoodra de nieuwe tijd
genormaliseerd is en dit veel geplaagde oude wereld
deel de zegeningen van een stabielen vrede eindelijk
ten deel valt, de 100.000 bedden bij lange na niet
meer toereikend zijn.
Voor het oogenblik kan intusschen de volle
aandacht aan het binnenlandsch toerisme gewijd
blijven. Wie even kan, trekke er op uit. Wat ook
veranderd is, de behoefte in den zomer den geest te
ontspannen en het lichaam te herstellen, is niet
alleen gebleven, doch zij wordt heviger dan ooit
gevoeld. Het rijwieltoerisme maakt het mogelijk
heel goedkoop uit te gaan in dezen zomer en de
noodzakelijke versobering ook tot het
vacantienemen uit te breiden. We zijn als 't ware terug
gekeerd tot het begin dezer eeuw, toen er nog geen
auto's waren. We zullen in dezen zomer staan in
het teeken van het wandel-, fiets- en ook van het
watertoerisme. Men kan zoo intens genieten op de
Hollandsche en Friesche meren en is Amsterdam
zelf niet het kostelijkste centrum van watertoerisme,
dat maar denkbaar is?
De gedachte dat Amsterdam geen mooie naaste
omgeving heeft, geeft iedereen terstond op, die met
een boot of des winters op de schaats, er op uit trekt,
Amsterdam's directe omgeving is onuitputtelijk
aan water en aan de mooiste plekjes die men zich
maar droomen kan.
Is Amsterdam al niet weer een herlevende stad
met zijn zeer attractief kunstprogramma, zijn vele
sportwedstrijden, tentoonstellingen en alles meer,
dat tot de vreugden behoort van het groote stads
leven. Is niet de verkwikking van cultureele genie
ting eenerzijds en van een opgaan in het groote
stadsleven ten andere het summum van genieten,
mits men daarbij ook de physieke verzorging en de
natuur volledig tot zijn recht komen laat?
En wat is onder de huidige omstandigheden de
fiets niet een schitterend vervoermiddel om ook den
stedeling in een oogenblik tijd buiten de huizenrijen,
ergens buiten te brengen. Ziet hoe in dezen tijd
duizenden visschers van uit Amsterdam hun gelief
koosde plekjes aan den waterkant opzoeken. Men
is zóó aan den Schinkel, in 't Gein, in het kostelijk
gevarieerde polderland boven 't IJ en overal om Am
sterdam waar men werkelijk buiten is. De fiets
brengt ons in eens bij honderdduizenden weer
nader tot de natuur.
Zeker ? ik weet het te waardeeren het
's zomers buiten. Maar vanuit Amsterdam is men
in een wipje aan 't strand of op het water, op de
heide of in de bosschen, en wil de moderne mensch
niet juist de groote lijn in de combinatie van ont
spanning en vermaak? J. HOVEN
PAG. 3 DE GROENE No. 3288