Historisch Archief 1877-1940
De wetenschap werkt voort
//. E en overzicht van enkele belangrijke bemoeiingen van de
natuurkunde en sterrenkunde in Nederland, dat aanleiding geeft
tof een optimistische conclusie
HET ongestoord verder werken van de exacte
wetenschappen is van het allergrootste
belang voor de maatschappelijke ontwikke
ling. Welk gebied van wetenschap grijpt zoo on
middellijk in in de noodzakelijkste levensbehoeften,
hangt zoo rechtstreeks samen met de nijpendste
welvaartsproblemen ! Overal, waar men zijn blik
vestigt op dit imperium van geestelijke bedrijvigheid,
ontmoet men uitgangen naar het praktische leven.
Men denke aan de essentieele waarde van de chemie
voor vele bedrijven, aan de beteekenis van de studie
der plantenziekten voor den landbouw, aan die der
geologie voor de ontdekking van nieuwe bodem
schatten en energie-bronnen ! De natuurkunde is
op deze brug tusschen de wetenschap en het prak
tische leven een eerste wachter.
Binnenkort bevinden wij ons voor den opbouw
van een nieuwe wereld. Willen wij het leven houden,
dan zal al wat door den oorlog vernield werd in een
versneld tempo moeten worden hersteld. En men zal
rekening moeten houden met de komende moeilijk
heden. Men zal zijn vindingrijkheid moeten richten
op de ontdekking van zuinige en doelmatige me
thoden. Wij denken aan onderzoekingen als in het
physisch laboratorium te Utrecht werden verricht,
waar men bezig was met het probleem van de ver
andering van de oliën in transformatoren, en waar
methoden werden uitgewerkt, om de neiging tot
drabvorming van de olie van te voren door proeven
vast te leggen en zoo de keuze der beste olie mogelijk
te maken. Enorme bedragen kunnen hierdoor
worden bespaard.
Een ander veld van onderzoekingen, die boven
matig praktisch belang hebben, is de studie der
lichamen en gassen bij hoogen druk, waarmede
Prof. Michels te Amsterdam zich bezig houdt.
Het zijn belangrijke voorbeelden van de efficiënte
kracht der natuurkunde, maar voorbeelden uit
duizenden. Indien de natuurkunde niet provisorisch
werkte, dan zouden wij niet gereed zijn, wanneer
de vrede komt. De exacte wetenschappen werken
aan de vredesbewapening, en haar ononderbroken
arbeid heeft voor de realiteit een beteekenis, ten
minste evenwichtig aan haar theoretische waarde.
De laboratoria draaien op volle toeren, zij spannen
Een te/escoof> in de Leidsche sterrewocht
zich in, den ongunst der tijden en de schaarste der
materialen ten spijt.
Het ligt in de rede, dat achter het op de praktijk
gerichte laboratoriumwerk, de studie der theore
tische vraagstukken met groote voortvarendheid
zich ontplooit.
In de natuurkunde neemt thans de kern-physica
een zeer belangrijke plaats in. Er is een toenemende
belangstelling voor de kern van het atoom. Daarbij
is het een eerste eisch, dat zeer fijne meet-methoden
worden toegepast op theoretisch wei-overwogen
vragen.
Op het oogenblik wordt er hard gewerkt aan het
onderzoek naar de structuur van atoom-kernen.
Alle methoden om effecten na te sporen, die bij de
ontleding van atoom-kernen ontstaan, zoowel de
fotografische methoden als het gebruik van den
zoogenaamden Geiger-teller, die ons in staat stelt
electronen te hooren en dus te tellen, vinden in de
physische laboratoria naarstig toepassing.
HET geheim, waarom de moderne physica in
Nederland zooveel kracht kan ontplooien, ligt
in de gelukkige vakverdeeling tusschen de verschil
lende universiteiten. Zoo is Leiden de Universiteit
van het helium-onderzoek, waarmee Prof. Keesom
zich beroemd heeft gemaakt, en van de lage tem
peraturen. Het vraagstuk der geleiding van metalen
bij zeer lage temperaturen en de onderzoekingen
van het magnetisme van Prof. W. J. de Haas staan
daar in het middelpunt van de aandacht, waarbij
de quaestie der magnetische relaxatie: hoe de ele
mentaire magneten zich in veranderlijke velden
instellen in het bizonder naar voren treedt. In
Leiden werkt de vermaarde theoreticus Kramers.
In Amsterdam onderzoekt Prof. Clag de straling
uit de wereldruimte en den aard der stoffen, welke
in die straling verschijnen; snelle electronen en
waterstof-atomen (de zoogenaamde mezonen), die
in de atmosfeer worden gevormd. Coster in Gro
ningen is een groote autoriteit op het gebied der
Röntgen-spectroscopie. Utrecht, dat een groote
belangstelling vertoont voor de kern-physica, houdt
zich daarnaast vooral bezig met biophysische pro
blemen en (evenals Amsterdam en Groningen)
met spectroscopische onderzoekingen.
De studie van de straling van licht door bacteriën
en van de beteekenis dier straling voor het leven
staat reeds zes jaar in het midden van de aandacht,
en de samenwerking tusschen physici en
mikrobiologen heeft reeds belangrijke resultaten gehad. Het
is vooral de nasporing van de lichtende stoffen in de
licht-bacteriën, de vraag hoe deze stoffen zich ge
dragen bij chemische reactie, welke de geleerden
bezig houdt. Het zoeken is naar de bepaalde stof
(men noemt haar provisorisch luciferine), die
daarbij een rol zal spelen.
Ook de spectroscopische onderzoekingen waren
van groote beteekenis. De spectraal-theorie van
Bohr, heeft de belangstelling der physici gericht op
de meting van licht-intensiteiten in spectra. De
Utrechtsche school, onder leiding van Moll en
Ornstein gevoelde het als een wetenschappelijke
urgentie, want men achtte de opvatting onjuist,
dat het licht in de lijnen van het spectrum van het
toeval afhankelijk is. Interessante onderzoekingen
volgden. Men vond zoowel de relatieve als de abso
lute maat, men veroverde den grondslag voor de
spectraal-metingen, waarbij men tot het verras
sende resultaat kwam, dat er buitengewoon een
voudige regels bestonden voor de verhouding der
intensiteiten in verschillende spectraal-lijnen.
Op het oogenblik richten de onderzoekingen zich
op het vinden van de intensiteit van de verschillende
lijnen in de spectra van groepen van elementen.
Enkele groepen van dit groepen-systeem worden
uitvoerig onderzocht, waarbij het noodig is, dat de
verschillende intensiteiten quantitatief worden ge
meten.
De lezer begrijpt, dat wij maar eenige grepen doen
uit dat gebied, waar veel en nauwkeurig gemeten
wordt, maar dat op zichzelf onmetelijk is: het gebied
der moderne natuurkunde. In alle afdeelingen van
deze wetenschap wordt er verder gewerkt en verder
onderzocht, alsof er geen oorlog bestond, en moge
de vrees gekoesterd worden, waaraan wij in een
vorig artikel uiting gaven, dat er eenige moeilijk
heden komen met het materiaal, daar staat
tegenover, dat wij eenige voortreffelijk-uitgeruste
laboratoria als een gelukkige erfenis van den vredes
tijd hebben overgehouden. Zoo bezit de Vrije Uni
versiteit te Amsterdam het mooiste instrumentarium
op het gebied der vervaardiging van kunstmatige
radio-actieve stoffen en kan de gemeentelijke Uni
versiteit van Amsterdam, met haar drie verschillende
laboratoria, die ieder een afzonderlijk terrein van
de physica bestrijken, bizonder veel werk verzetten.
Vooral de uitrusting voor de spectroscopie, geschapen
door Zeeman, in het laboratorium, thans naar hem
genoemd, waar Prof. Gorter werkt, is zeer uitne
mend. In Groningen heeft Prof. Zernike de eerste
wezenlijke verbetering sedert Abbe, aangebracht
van het oplossend vermogen van den
mikroskoop.
Hetgeen weldadig aandoet in dezen tijd van oorlog
en vernieling, is de broederlijke samenwerking, die
er tusschen de verschillende Universiteiten bestaat.
Aan die samenwerking neemt de Technische
Hoogeschool te Delft, waar zeer belangrijke onderzoekin
gen plaats vinden, in hooge mate deel. De physische
problemen vormen een zoo belangrijk onderdeel van
de doelstelling dezer instelling, dat zij ten zeerste
in de algemjene ontwikkeling der natuurwetenschap
is betrokken. Hier werkt Prof. Dorgeloo aan het
onderzoek der Röntgen-stralen, van de structuur
der stoffen en van het verschijnsel der electrische
stroomen in gassen, Prof. Zwicker aan akustische
vragen en Prof. Wiersma onderzoekt het magne
tisme.
Vraagt men naar de centrale belangstelling van
de huidige natuurwetenschap, dan komt men bij
de kern-physica. Ieder modern physicus betreedt
dit terrein.
GEEN wetenschap bevindt zich verder verwijderd
van de gevoelsgeladenheid van het heden dan
de sterrenkunde. Intusschen is de vraag gewettigd,
of zij, die den kosmos bestaart, te lijden heeft van
de huidige aardsche verschrikkingen. De aanvoer
van platen uit het buitenland staat stop, en dit geeft
moeilijkheid. Bovendien is de sterrenkunde afhan
kelijk van waarnemingen op bepaalde punten der
aarde, die nu niet door kunnen gaan, omdat de
grenzen gesloten zijn. Zal bij voorbeeld de
eklipsexpeditie, welke te Leiden wordt voorbereid, voort
gang kunnen vinden? Maar op de sterrenwachten
is er heel wat te doen. En ook daar wordt het stelsel
der arbeidsverdeeling tusschen de verschillende
universiteiten gevolgd, dat bij de natuurkunde wordt
toegepast. Leiden houdt zich bezig met de verander
lijke sterren en met de statistische sterrenkunde, die
ook Groningens aandacht heeft. Ook wordt in
Leiden door Prof. Oort gewerkt aan het onderzoek
van den bouw der zoogenaamde extra-galaktische
nevels, dat zijn de melkweg-stelsels, die buiten het
onze zijn gelegen. Amsterdam bemoeit zich met de
theoretische astrophysica, terwijl ook de onder
zoekingen van Prof. Pannekoek, die aldaar ge
schieden, over de lichtabsorptie in het heelal, be
langrijk voor de kennis der heelal-materie en voor
de schattingen der kosmische afstanden, van groote
beteekenis zijn. Utrecht beoefent onder leiding van
Prof. Minnaert de natuurkunde van de zon en de
waarnemende astrophysica, en bestudeert de opper
vlakte-eigenschappen van de maan. En het heeft
zoo juist een atlas van het zonnespectrum vol
tooid.
Zeggen deze vermeldingen van de koortsachtige
bedrijvigheid van twee voorname wetenschappen,
de natuurkunde en de sterrenkunde veel tot den
leek? Zij geven een indruk van een ononderbroken
probleemstelling, van het voortdurend bezig zijn
van den menschelijken geest met natuur- en kosmi
sche verschijnselen. Hier zijn misschien tijdelijke
kleine belemmeringen te duchten, maar geen ver
storing is mogelijk. Wij bevinden ons hier voor een
onverwoestbaar menschelijk bezit, voor een onaf
hankelijke en gestadige geestelijke activiteit.
Het zou kunnen wezen, dat deze gebieden niet
zoo ontoegankelijk zijn voor den leek, als velen
vermoeden. In de diepte der problemen kan de leek
niet doordringen, maar wie zich eenige elementaire
vakstudie getroost, kan iets van den zin begrijpen
der ontzagwekkende dingen, die hier worden ver
richt. De geleerden van tegenwoordig staan minder
vijandig tegenover een zekere populariseering van
de wetenschap dan hun oudere voorgangers. En
welk een geluk en een troost moet het voor ons zijn,
te weten dat er, ook in schokkende tijden als wij
beleven, een onaantastbare wereld bestaat, waar
het onderzoek voortgaat, en waar de geest zich vrij
van alle actueele bekommernissen bewegen kan !
R.
PAG. 4 DE GROENE No. 3288