Historisch Archief 1877-1940
Bij Albert van Dalsum thuis
M, J. Brusse
NEE.... da's waar, 't geitje weet van niets,
daar in 't gras, dat hoog noodig eens ge
maaid moest worden, en zijn halmpjes
krijgt en de boterbloemen, de roode zuring, die
allemaal immers ook van niets weten, 't Geitje,
dat zelfs nog niet graast, niet waar? zóó
van- 'r moeder, zij heeft alleen nog maar haar
vertrouwen.
Allereerst in de bazinne, die zoo zorgelijk telkens
heel behoedzaam, met de gratie van een Japansch
vrouwtje, stilletjes op het bordesje verschijnt, de
groote witte kom melk in haar twee fijn-gevormde
bruine handjes.
Ook heeft 't geitje wel een beetje ha:r geloof
in den meester zelf. Want als die op de bank in de
tuinkamer stukken zit te lezen, of eens voor zichzelf
om zijn vreugde aan den klank, een paar strofen
uit een drama van Vondel hardop zegt, en 't begint
hard te regenen, dan schiet hij pardoes zijn motorjas
aan, gespt zijn motorkap vast en neemt 't weerlooze
ruige diertje met die even al sater-achtige
spleetoogjes vierkant in zijn leeren armen, om 't weg te
dragen, door 't verwilderde bosje heen van de haag,
naar 't boetje; waar 't dro-g is en veilig.
Trouwens, zoodra 't onder 's meesters moeizaam
vergaren van 't repertoire voor zijn jong geboren
tooneelgezelschap het Voetlicht" maar zoo'n
beetje vragend, zoo'n beetje dwingerig en al gauw
zelfs verongelijkt klagelijk gaat staan mekkeren,
steil achterover zich rekkende aan 't touw, dan
komt Van Dalsum op dat ^gehunker even goed
overeind uit z'n nog even nageprevelde rol, zoekt
in de keuken rond naar de melkkan en de kom.
Maar zooals hij 't geitje wil laven, wordt 't meteen
'n dolle boel. Want de meester zelf doet dit natuur
lijk heelemaal niet zoo als van een Japansche hout
snee strak ingetogen, met die zekere wijding van
de ceremonie, van 't offer, had ik bijna gezegd.
Hij loopt er wat onvast mee door dat gladde hooge
gras, bang om te morsen, waardoor hij vanzelf
juist morst. Maar 't overvloedige plengen van dit
lauwe heulsap maakt 't geitebokje zóó niet te
houden belust, zoo dronken bij voorbaat, dat 't
wild los wil steigeren van de pin, en dan buitelend
z'n sierlijkst malle bokkesprongen gaat cancaneeren,
waarop Van Dalsum in den lach schiet, nog grooter
plenzen morst de kom liever even neerzet en
't gulzig als aan de speen zuigend en in de ruimte
van den bak rond proestend en spattend gediertje
al eens aan de achterhand er beter heen tracht te
sturen.... Maar dit denkt hiervan dat 't dus weer
spelen wordt. En dat wordt 't dan ook, een blij
mekkerend en jongensachtig schaterend jolig
spelletje waarin 't geitje 't verre van den grooten
tooneelspeler wint in 't snijden van de geestigste
mimiek als een kleine sater, en de verrassendst
plastische standen.... En dit zegt toch nogal wat,
om hierin van Dalsum te overtreffen.
Zoodat 't geitje er allemaal niets van weet,
ja, als er nog wel eens vliegtuigen over z'n
koppetje heenkomen knetteren, zou je zoo zeggen,
dat 't zelfs gerechte maling aan deze hemelsche
teekenen heeft. En allerhande vogels, die immers
zoet water vinden in de plassen in ons duin zij
maken een kwinkeliersche pret met hun jonge
broed, daar in die struiken rond om zijn erf.
Ochkom zei Van Dalsum laten we liever
hier over schrijven. Over al die dieren en dat
groeisel, dat er heelemaal niets van weet en onbe
zorgd zijn gang gaat van sedert de schepping. En
dan zeggen: dat wij allemaal net zoo moesten doen.
Want zoo'n buitenman is onze groote tooneel
speler nu al wel geworden, sedert zij verleden jaar
hier ook in Groet zijn komen nestelen.
Maar dat dit buiten wonen warempel niet alles
weelde is voor een leidend Nederlandsch auteur
nam ik den vorigen herfst nog eens waar. Wij
hadden twee vrijbiljetten van hem gekregen voor
Het Chineesche landhuis, in een
gelegenheidstooneelzaaltje van een naburige provinciestad.
En omdat de plaatsen ons niets kostten, veroor
loofden wij ons dan maar eens de weelde van een
taxi.
j "T" WAS op een smokkelige Zondagavond en in
l 't zaaltje vonden wij 't ook al niet zoo zeer
feestelijk met dat Zondagsch confectie-publiek,
Van Dalsum, in immers een van zijn
monumentaalste rollen, gaf zich heelemaal in dien
zóó voornamen Oosterling, dat je je langzaam aan
hiertegenover ging voelen als toch maar burger
petten, patjepeeërs, van het westelijke front en
hij had een groot, een warm succes.
Toen dachten wij: hoe zou Van Dalsum straks
door dien klammen herfstnacht naar Groet terug
gaan ? En nog heelemaal op den eerbiedigen afstand
tot dien ongenaakbaren patriarch, over
wogen we of we hem wel een plaats
in die huurauto zouden durven aan
bieden. Ik vatte moed, waagde mij in 't
kleedhokje en toen zei hij, dat hij
niets liever zou willen. Maar hij moest
wel op z'n motor ik wist: een niet
altijd willige tweedehandsch, om mee op
en neer te gaan naar 't werk.
En als u die nu hier laat staan ? 't
Is zulk zuur weer en de wegen zijn
zoo slecht....
Maar nee, dat kon onmogelijk. Want
morgenochtend om acht uur moest hij
er weer mee op naar Amsterdam voor
de repetitie....
En wij verbeeldden ons in zijn
maj statelijke waardigheid dien ook gees
telijk overmachtigen Chinees Albert
van Dalsum, immers die zoo juist dit
provinciale Zondagspubliek door een
waas sigarenrook heen in oprechte ver
voering gebracht had: hakkepofferende
door den herfstnacht naar zijn eigen
bescheiden landhuis, en na te korten
slaap den anderen morgen alweer al die
kilometers naar den Stadsschouwburg
afjakkeren.
Maar hoe is dit toch mogelijk?"
vroeg ik ,,in zoo'n omgeving als
daar?"
O weerde hij af zoo'n rol is
immers lang voorbereid, veel gespeeld
iets in je zelf, je eigendom gewer
den, dat je ergens kunt neerzetten, al
is de omgeving ook nog zoo ongun
stig. Hoewel vanzelf prettiger is in een
mooie dan in een slechte entourage.
Maar juist in die gelegenheden in de
provincie is dikwijls de ontvankelijk
heid van 't publiek grooter .... en dan
kunnen hun sigaren je niet zooveel meer
schelen ....
Van die ontvankelijkheid gesproken.... Er is
nu een dikke streep gezet onder wat allemaal oude
geschiedenis is geworden, ook voor ons tooneel.
Een aanleiding, dunkt me, om den balans op te
maken. Wat hebben u en uw vakgenooten voor
hun deel naar uw meening, hierin.... laten we
zeggen de laatste vijf en twintig jaar, gegeven?
Van Dalsum keek me, op deze examenvraag
even 'n beetje bezwaard glimlachend aan. Toen
zei hij: Wij zijn uit de school van Rooyaards en
Verkade, al hebben we natuurlijk een enorme
bewondering voor individueele tooneelspelers, die
hen vóór gegaan zijn, zooals de Bouwmeesters, La
Roche.... Maar in ieder geval hebben wij een
goede kinderkamer gehad, waar ons een grootere
eerbied voor het vak is ingeprent.
Toen is er een nieuwe vormenwereld voor ons
opgegaan, in de schilder- en beeldhouwkunst,
maar ook, door het expressionisme, op tooneel.
Wat ik in dien modernen stroom zinnig vond, heb
ik geprobeerd te realiseeren zonder de vaak
dwaze buitenissigheden. En eerst met het
OostNederlandsch Tooneel, waarvan ik samen met
Dr. Weinand Frans de leiding gehad heb , en later
met de Amsterdamsche Tooneelvereeniging, met
Defresne als mijn mede-directeur, hebben wij ver
scheiden stukken gespeeld uit het internationale
repertoire, die gericht waren.... ja, in
humanistischen zin. Politiek-propagandistische
tooneelstukken heb ik nooit willen opvoeren.
Dat was vooral met Defresne als regisseur een
bijzonder pleizierige samenwerking. Wij waren
zóó op elkaar afgestemd, dat, als hij een idee had
ik het gewoonlijk al gauw kon zetten in het raam
van de decors. En ook Charlotte Kohier is hier
tot ontplooiing gekomen.
Later heb ik bij het Nederlandsch tooneel ook
wel gelegenheid gehad tot belangrijk werk, vooral
met Don Carlos en de Vroolijke vrouwtjes van
Windsor.
En nu?
Zijn de Nederlandsche kunstenaars er van
zelf toe gekomen samen te beraden. Vooral voor
het tooneel blijken de werkmogelijkheden wel
ontzettend moeilijk geworden, want die zijn in de
provincie vernietigd. Door de gebrekkige verbin
dingen en de verduistering. Er zijn geen bussen
om er heen en vandaan te komen. Stel u voor in
den winter, als 't er bij aankomst om 7 uur al
volslagen donker zal zijn.... en in aardeduister
de uittocht. Hoe 't in de steden zal gaan? Met de
gestemdheid ook van de bevolking ? Er is nog geen
peil op te trekken, ondanks vele lofwaardige
Alben van Dalsum in Pygmalion
pogingen, om ons tooneel weer overeind te brengen.
Wat ons betreft, u weet, dat Lou Saalborn, die
acht jaar lang de artistieke leiding heeft gehad van
het Gezelschap M. Parser, naar het Nederlandsch
Tooneel is overgegaan. Deze directeur kwam toen
bij mij, en met hem als zakelijk, met mij als artistiek
leider, waren we bezig een gezelschap te vormen
dat nu Het Voetlicht" zal heeten, en waarin onder
anderen Jan Musch, Lou Nijhoff, Tatia Wijma, Leo
den Hartogh, vermoedelijk ook Henri Erens, Rinne
Groenier, Paul Storm zullen deelnemen.
Maar 't is ontstellend zooals, ónder de dikke
streep", alles gewijzigd blijkt voor de plannen. Ik
had het repertoire gevormd. Toen ik het enkele
dagen na de bezetting ging nalezen, bemerkte ik,
dat de meeste stukken nu niet meer aan de orde
zijn. Allerminst omdat 't geen goede stukken zouden
zijn, of stukken waartegen nu mogelijk bezwaren
zouden bestaan.... nee, allerminst. Maar ik moest
in dien tijd voor overleg zijn in Rotterdam .... Toen
ik daar langs al dat puin door de binnenstad liep,
begon ik mij te schamen, dat ik hier nu was
heengekomen om te spreken over.... tooneel. Want
wat zou er nog uitgaan boven de hevigheid van
deze realiteit? Immers, alleen in een rustige zeker
heid, in welken vorm ook zal er weer tooneel
gespeeld kunnen worden, dacht ik even. Als daar
niet sterker was die drang, dat geloof in de tooneel
spelers van ras dat er juist nu gespeeld moet
worden.
Ik heb alles van ons aanvankelijk repertoire na
dit bezoek laten rusten en ben vanzelf gekomen
tot Vondel tot Adam in ballingschap allereerst.
Tot onzen grootsten Nederlandschen dichter, die
in tijden van de hevigste beroeringen óók doorge
werkt heeft. En vooral om zijn volheid van de
Nederlandsche taal. Nu ben ik bezig overal de
mogelijkheden te onderzoeken om in de open lucht
Adam in Ballingschap op te voeren?zooals ik
hierin onder Rooyaards heb meegespeeld. Het zal
in Nijmegen gaan, waarschijnlijk in Amsterdam.
We kunnen natuurlijk het heele seizoen door
niet alleen Vondel spelen. Wat dan verder? Dit zal
maanden beraad kosten. Voorloopig blijkt er
instemming rnet het plan, al maakt de financieele
onzekerheid, ook voor menschen die vroeger graag
meededen voor 't tooneel, de omstandigheden wel
erg bezwaarlijk.
Toch is mijn overtuiging heel stellig, dat uit al
deze verschrikkingen het tooneel niet enkel meer
zijn kan een verfraaiing van het leven, maar een
noodzakelijkheid. Welke offers wij ons ook zullen
moeten getroosten: het tooneel in Nederland moet
blijven leven. En in dit geloof gaan we ons
serreeren .. . ."
PAG. 9 DE GROENE No. 3288