Historisch Archief 1877-1940
Wind als krachtbron
Worden de molens in eere hersteld?
Het IJ is breed, de Zaan is breed!
Wie wil de Zaan bevaren?
Men vindt er molens bij de vleet
En rijke molenaren.
Maar wie de slanke dochters ziet
Denkt aan de dikke molens niet.
TOT deze regelen inspireerde de Zaanstreek
Nicolaas Beets, den schrijver van de Camera
Obscura". Er is sedert zijn dagen het een en ander
veranderd. IJ en Zaan zijn breed gebleven, de
dochters zijn slank als weleer, maar de molens
bij de vleet" ? Och arme ! Van de bijkans 900 wind
molens, die de Zaanstreek in vroeger dagen heeft
geteld, zijn er slechts omstreeks 20 overgebleven.
De overige zijn afgebroken, omdat de voortschrij
dende techniek den mensch betere en goedkoopere
installaties ter beschikking stelde. En in de rest
van ons land is het evenzoo gegaan.
Stoomwerktuigen, benzine-, diesel - en electrische motoren
hebben den oneconomischen windmolen verdrongen.
Meer dan vierduizend molens zijn ondergegaan in
den ongelijken strijd tegen het moderne kracht
werktuig; deels zijn zij, na een periode van
verwaarloozing, gesloopt, deels van wieken en kap ontdaan
en tot pakhuizen en woningen verbouwd. Droevig
steken de beruchte doofpotten" hun romp omhoog
op de plaats, waar vroeger een fiere, Hollandsche
windmolen de schoonheid van het Nederlandsche
landschap verhoogde.
ER is een tijd geweest, waarin de wind in ons
land vrijwel de enige bron van energie was.
Dezelfde wind, die het water opzwiepte en ramp
spoedige overstroomingen veroorzaakte, werd met
behulp van den windmolen dienstbaar gemaakt
aan de bestrijding van het kwaad, dat hij stichtte.
Men liet hem den arbeid verrichten, die noodig was
om de dreiging van het water voorgoed te niet te
doen; plassen en meren werden drooggemalen en
in landerijen herschapen. Maar ook leverde hij de
kracht voor vele bedrijven, als houtzagerijen,
pellerijen, maal-inrichtingen, kortom voor de verwerking
van een reeks grondstoffen van zeer verschillende
aard. Dat was de tijd, waarin 6500 windmolens
hun wieken zwaaiden boven onzen vaderlandschen
bodem. Aan dezen tijd denken wij thans weer, nu
een noodzakelijke beperking van het brandstof
verbruik ons wellicht zal dwingen, nogmaals een
beroep te doen op de energie, die de wind ons gratis
ter beschikking stelt.
Het is waar: onze ouderwetsche windmolen is
even oneconomisch als onpractisch. Oneconomisch,
omdat hij slechts weinig energie levert in verhouding
tot de kosten van bouw en onderhoud; onpractisch,
omdat hij alleen draait als er voldoende wind is.
Deze beide bezwaren, die hem het onderspit deden
delven in den strijd tegen de moderne krachtwerk
tuigen, zijn evenwel voor een groot deel te onder
vangen. De techniek, welke den molen versloeg,
heeft ons tevens de middelen aan de hand gedaan,
die hem tot nieuw leven kunnen brengen. Het is
daarom vooral in deze dagen, de moeite waard een
onderzoek in te stellen naar zijn gebreken en te zien,
op welke wijze deze zijn te herstellen.
De gebreken van onzen ouden, trouwen vriend
zijn inderdaad vele. Zijn houten assen, dito
tandraderen, slechte lagers en onvolkomen maal- en
pompwerktuigen beteekenen een enorm verlies
aan de door de wieken opgevangen wind-energie.
?Deze bezwaren zijn evenwel bij den huidigen stand
der techniek zonder moeite te ondervangen; stalen
assen, kogellagers, een betere krachtsoverbrenging
en gemoderniseerde arbeidswerktuigen kunnen dit
verlies voor een zeer groot deel elimineeren.
Toch blijft het nuttig effect van den windmolen,
ondanks deze verbeteringen, nog gering. Dit feit
moet worden toegeschreven aan den vorm en de
constructie der wieken. Zij immers zijn het, die
de energie opvangen en omzetten in een draaiende
beweging; van hun bouw hangt het af, of de molen
uit den wind haalt, wat erin zit. Men mag er den
ouden Hollandschen molenbouwers geen verwijt
van maken, dat zij ons molens hebben nagelaten,
welker wieken niet de juiste gestalte hebben. In
tegendeel: wanneer men de Hollandsche molenwiek
vergelijkt met de constructies, welke men thans
nog in Frankrijk, Spanje en Griekenland aantreft,
moet men erkennen, dat zij heel wat meer blijk
hebben gegeven van een juist inzicht in de
wiekconstructie dan hun collega's elders. Nochtans blijft
het een feit, dat de gebrekkige wiekvorm de voor
naamste handicap van onzen molen is.
WANNEER men een naar boven gerichte molen
wiek nauwkeurig beschouwt, ziet men aan
de linkerzijde van de houten of ijzeren roede de
windzoom met de afneembare windborden, aan de
rechterzijde het karakteristiek gevormde latwerk,
den hekopstand, die het zeil draagt. De dwarslatten
van dezen hekopstand, die door de roede zijn ge
stoken en onderling door langslatten verbonden,
maken dicht bij de molenas een grooteren hoek met
het vlak van rotatie dan de dwarslatten aan den
wiektop. Dit houdt verband met het
snelheidsverschil tusschen wiektop en wiekbasis. Een fraai,
schroefvormig vlak wordt op deze manier gevormd.
Het is de verdienste van onze molenbouwers van
weleer, dat zij destijds reeds hebben ingezien, welke
gestalte zij moesten geven aan het vlak, dat zijn
energie van den wind ontvangt. Hoewel de voorzijde
van de ouderwetsche molenwiek niet zonder meer
ideaal mag worden genoemd, kan men toch zeggen,
dat zij aan redelijke eischen voldoet. Hetzelfde kan
echter geenszins gezegd worden van de achterzijde.
In dezen achterkant, die, naar men thans weet, een
zeer belangrijke rol speelt, schuilt de grote fout.
Met zijn schadelijke uitsteeksels van roede en latten
bederft hij grootendeels het effect, dat met de
gunstig gevormde voorzijde wordt verkregen.
Wij leven in den tijd van de stroomlijn. Onze
vliegtuigen met hun afgeronde, vloeiende vormen
leveren daarvan het duidelijkste voorbeeld. Doch
niet alleen zij, maar alle voorwerpen, die zich met
eenige snelheid bewegen, worden dusdanig ge
vormd, dat zij een minimum aan luchtweerstand
ondervinden. Men denke aan de bolle voorzijde
van onze electrische en diesel-treinen en aan de
experimenten, welke men met stoomlocomotieven
heeft genomen en die een gunstig resultaat hebben
opgeleverd. De snelheid van deze laatste beweegt
zich om de 100 kilometer per uur en hoewel haar
gewicht door het aanbrengen van een
stroomlijnpantser is vermeerderd, heeft de vermindering van
den luchtweerstand toch reeds geleid tot een be
sparing op het kolen verbruik.
Met dit voorbeeld voor oogen zal men begrijpen,
dat het wegwerken van de schadelijke uitsteeksels
aan de molenwiek moet leiden tot een vergrooting
van het molenvermogen. De snelheid van den
wiektop immers doet geenszins onder voor die van
de locomotief. Een kapitale molen, welks
wiekenkruis een diameter heeft van 30 meter, maakt bij
een flinke wind 20 omwentelingen per minuut. De
wiektoppen leggen dus per minuut een afstand af
van 20 X 30 X 3,14 meter of 1885 meter, hetgeen
neerkomt op een snelheid van ruim 113 kilometer
per uur. Een stroomlijnpantser is hier dus zeker
op zijn plaats.
Het is reeds geruimen tijd geleden, dat onze
landgenoot de molenbouwer Dekker dit inzag en
octrooi verkreeg op zijn systeem, dat sedertdien
in ons land en ook in Belgiëeen vrij groote ver
breiding heeft gevonden. Ten einde de schadelijke
wervelingen, veroorzaakt door de scherpe hoeken
en uitsteeksels der molenwieken te elimineeren,
omkleedde hij windzoom en roede met aluminium
platen, die aan de achterzijde alle bol zijn, aan den
voor-kant bij de as eveneens bol, doch naar den top
langzamerhand een vlakken en zelfs hollen vorm
aannemen. Een op deze wijze verbeterde wiek
veroorzaakt bij haar snelle reis door de lucht
minder remmende wervelingen, hetgeen haar snel
heid ten goede komt. Hiermede hangt weer samen
een wijziging in den stand van de dwarslatten,
terwijl voorts, als gevolg van de omkleeding, een
der zeer schadelijke langslatten kan vervallen.
Alles bijeengenomen beteekent het systeem-Dekker
een groote verbetering, waardoor het vermogen
van den windmolen belangrijk wordt opge
voerd.
Een nadeel, dat ondanks deze verbetering blijft
bestaan, is het manoeuvreeren met de zeilen. Naar
mate de windkracht toeneemt, moet de molenaar
de met zeil bedekte oppervlakte der wieken ver
kleinen of zelfs de zeilen geheel oprollen. Men heeft
getracht dit bezwaar te ondervangen door de
wieken met draaibare kleppen in plaats van met
zeilen uit te rusten. De bedoeling hiervan is, dat de
wind, wanneer hij te sterk wordt, deze kleppen
opendrukt en een weg vindt door de wiek heen.
Wel is waar vergemakkelijkt dit stelsel de taak
van den molenaar, doch uit aerodynamisch oog
punt is het verre van ideaal. De naar achteren
openslaande kleppen verwekken namelijk juist de
wervelingen, die men door het stroomlijnen van
de wieken wil voorkomen.
Boven : Een van de in het Noord-Hollandsche landschap
zoo typische poldermolentjes.
Onder.-De tot werkloosheid gedoemde, een doofpot".
EEN andere poging in deze richting is gedaan
door den Duitschen majoor Kurt Bilau, die
een stroomlijn-wiek construeerde, welke in plaats
van latten en zeilen een draaibare klep draagt,
wordt door een te groote windkracht de snelheid
der wieken te hoog, dah beweegt een door een veer
gespannen gewicht ten gevolge van de middelpunt
vliedende kracht de klep dusdanig, dat de
stroomlijnvorm wordt verbroken. Hierdoor treedt een
remming op, die het te snel draaien van den molen
verhindert. Ook aan dit systeem kleven nadelen,
o.a. een onvolkomen stroomlijnvorm en het op
treden van enorme krachten, waardoor schade aan
den molen niet denkbeeldig is. Het heeft dan ook
betrekkelijk weinig toepassing gevonden.
Zooals men ziet is er aan onzen Hollandschen
molen al het een en ander gedokterd. Hij heeft,
mede dank zij Nederlandsche vindingrijkheid,
verbeteringen ondergaan, die hem wellicht in staat
zullen stellen een plaats onder de krachtwerktuigen
te blijven innemen.
Niettemin: hij blijft afhankelijk van de onge
durigheid van den wind en men dient dus om te zien
naar een manier, waarop men in de vette" uren
energie kan verzamelen ten einde het tekort, door
de magere" uren veroorzaakt, aan te vullen.
Hierover in een volgend artikel. MOLENAAR
Restaurant DORRIUS
N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, Amsterdam
PLATS DU JOUR EN A LA CARTE
PAG. 15 DE GROENE No. 3269