Historisch Archief 1877-1940
HET is opvallend hoeveel schrijvers
er 'zijn die hun liefdesavonturen
te boek stellen zonder daarbij de ge
ringste discretie in acht te nemen.
Tallooze auteurs bogen er op het geluk
achterhaald te hebben en gedragen zich
als reclameagent van hun ted;rste
gevoelens. Of zij laten er zich op voor
staan het geluk niet gevonden te heb
ben, opdat hun martelaarsschap vooral
goed blijke. Het zou mij tegen de borst
stuiten, iets van mijn zieleleven te
openbaren; ik houd er deze onsmake
lijke gewoonte niet op na. Maar wel
wil ik iets vertellen over een mijner
grootste liefdesavonturen.
Het was de Douairière de Velours
Chiffonnière, een alleraanbiddelijkste
nog jonge jongedame, die eensklaps op
een zachten lenteochtend mijn hart
bekoorde. Niet dat ik zoo gevoelig voor
dat soort dingen ben, maar een mensch
is tenslotte maar een mensch, en wat
bij den een zwakheid is, dat is bij den
ander sterkte. Om terug te komen op
Douairière de Velours Chiffonnière,
reeds menigmaal had ik haar tijdens
een galaconcert door mijn gouden
tooneelkijker ontwaard. En nu, op zekeren
ochtend, terwijl ik tijdens het ontbijt
mijn drie zachtgekookte eitjes nut
tigde, doemde haar beeltenis plotse
ling voor mij op. Als een visioen. Ik
zag haar tintelende oogen die glansden
als saphieren in een vereenzaamde
steengroeve; ik zag haar edel
gevormden Griekschen neus en haar ivoren
tanden die aan de ruïnes van het oude
Athene deden denken; ik zag haar
slanken zwanenhals, leniger dan een
lus in een bijwagen van lijn 2, en de
guitige neusjes van haar opengewerkte
voetjes waarvan zij het rechtsche, heel
charmant, links hield, en omgekeerd.
Ik betrapte mijzelf er op dat ik niet
geheel ongevoelig voor haar was, en
besloot dus gevoelens van genegenheid
voor haar op te vatten.
Door een mijner secretarissen liet ik
mij haar adres verschaffen. Ik heb
namelijk in mijn stamboombibliothe
ken uitvoerig adressenmateriaal. Ver
volgens liet ik vijfentwintig rijtuigen
inspannen en voorkomen. Door mijn
tuinlieden liet ik alle roode rozen
plukken die er op mijn landgoed voor
handen waren, en met deze rozen wer
den de voorste vierentwintig rijtuigen
volgeladen. In het achterste rijtuig
vlijde ik mijzelf neer om over het knar
sende grint mijn reis te aanvaarden. De
geur van de rozen was zoo bedwelmend,
dat ik het raampje van mijn koets
sluiten moest om niet in bewusteloozen
toestand te geraken. Na enkele uren
hielden wij halt bij een herberg. Toen
ik uitgestapt was, bemerkte ik dat alle
koetsiers op hun bokken lagen te sla
pen, uitgezonderd de eerste die frissche
lucht had ingeademd. De paarden ston
den op hun beenen te wankelen. Daar
om tracteerde ik zoowel de koetsiers
als de paarden op stevige borrels.
Opgemonterd trok mijn stoet verder,
maar na verloop van enkele uren was
het weer noodig halt te houden om het
gelag te herhalen. Voor alle zekerheid
nam ik een paar flesschen mee in mijn
rijtuig, waarbij mij de wonderschoone
beeltenis van Douairière de Velours
Chiffonnière helder voor den geest
stond. Luid zingende haalden de koet
siers hun knallende zweepen over de
paarden die om beurten hinnikend en
steigerend den weg met horten en
stooten vervolgden. Allengs reden de koet
sen niet meer achter elkaar, maar groo
tendeels naast elkaar. Inzooverre de
weg niet breed genoeg was, hobbelden
ze vroolijk door slooten, over
hooimijten en knotwilgen. Het zweepgeknal
was niet van de lucht zoodat onze
komst van verre hoorbaar moest zijn.
Nadat wij nog bij zes herbergen halt
gehouden hadden, naderden wij het
kasteel van de Douairière. Ik kon zien
hoe zij tusschen de wijdgeopende vleu
geldeuren doorglipte om het bordes te
betreden, en liet de zweep over de *
paarden halen zoodat we in daverenden
galop het landgoed binnenstoven.
Oogenblikkelijk liet ik de rozen uit
laden en naar binnen brengen.
Ondertusschen nam ik mijn hoed af en wierp
haar met de andere hand een kushand
toe. Na een kwartiertje was het kas
teel vol met rozen, de ramen puilden uit.
Diep Ontroerd staarde de Douairière
mij aan, getroffen door mijn edele ge
laatstrekken en den fonkelenden blik
uit mijn beide oogen. Nu wilde het
geval dat ik er altijd een bepaalde op
vatting op na heb gehouden ten op
zichte van het huwelijk. En wel: dat
slechts een vrouw die haar hartstoch
ten en zelfs haar subtielere gevoelens
weet te beheerschen, waardig is om de
naam Van Münchhausen de hare te
noemen. Ik was dan ook zeer ont
hutst, toen ik zag dat het hart van
Douairière de Velours Chiffonnière in
vuur en vlam stond. En de engel mij
ner droomen sproeide vonken en ver
dween in den vorm van een rookzuil
in den hemel. Zoodat mijn groote
liefde als een nachtkaars uitdoofde....
MIJN HOND<3>
Torn gaat met me mee
MIJN goede vriend Bob, wien
bekend was, dat ik sterk dan
aankoop van een hond aan het over
wegen was, wist een herdershond te
koop van een kennis van een kennis.
Deze herder was volgens geruchten een
scherpe" hond, niet valsch, maar toch
wel scherp. Ik had eerst niet precies
de beteekenis van een scherpen hond
overzien, maar ik wist nu, na een korte
theorie, dat de hond eigenlijk niet
valsch, maar toch eigenlijk wel valsch
was. Ik begreep, dat een dergelijk
karakter tot allerlei ongedachte com
plicaties zou kunnen leiden, maar ik
liet me door deze overweging niet uit
het veld slaan en maakte kennis met
den eigenaar van mijn aanstaanden
hond. Deze was een man, kleiner,
smaller en bleeker dan ikzelf was en
dit gaf mij wel esnige moed ten opzichte
van zijn scherpen" hond. Helaas
eerst later wist ik, dat niet lichamelijke
kracht den mensch in sommige op
zichten de meerdere doet zijn van het
dier, dat men ongestraft redeloos
noemt, doch dat die meerderheid
alleen verkregen wordt door zeer
speciale geesteseigenschappen, als
moed en onverschrokkenheid, door
een edel, sterk en doortastend karakter,
door moreel overwicht en meer van
dergelijke niet onmiddellijk aanwijs
bare eigenschappen.
Nu overwoog ik bij me zelf zoo is
de mensch nu eenmaal dat ik
inderdaad wel over de noodige geeste
lijke wapenen beschikte, ja een geheel
arsenaal van geestelijke wapens tot
mijn beschikking had. Maar ik vroeg
me, niet zonder eenige zorg, af, of
mijn a.s. hond al deze kwaliteiten met
n oogopslag wel zoo duidelijk zou
bespeuren en misschien in de mee
ning, met een minderwaardig, laf
hartig, onscherpzinnig, weifelmoedig
vreesachtig, karakterloos man te doen
te hebben mij in een oogenblik van
laakbare overmoed zou gaan aanvallen,
ja, mij aan de hand van al mijn ver
meende slechte eigenschappen, naar
eer en geweten doch niettemin op
ijselijke wijze zou gaan verscheuren.
Temidden van deze misschien iets
te pessimistische beschouwingen hup
pelde de hond binnen.
Zijn baas zei: Torn!" en ik moet
eerlijk erkennen, dat Torn verder ging
met zijn staart te kwispelen. Torn stak
een voorpoot uit, zijn baas nam die
in de hand en zei gelijktijdig: Geef
eens 'n poot, Torn. Braaf zoo !"
Dit prachtstaaltje van dressuur was
onze kennismaking.
Ik begon me voorzichtig op de hoogte
te stellen: Hij is toch niet valsch?"
O neen, meneer 'n lam gelijk".
Deze vergelijking gaf me voor het
oogenblik een tamelijk rustig gevoel
en ik vervolgde mijn ontdekkingsreis
door deze nieuwe landschappen: Kan
ik hem over zijn kop aaien?"
,,O ja, gerust, meneer."
Jawel, maar ik bedoel zonder dat
hij....»
Nee gerust, meneer, gegarandeerd".
En zoo aaide ik met garantie den
hond over zijn kop en omdat hij het
zoo rustig toeliet, zei ik, deswege
dankbaar en vriendelijk: Braaf zoo
Tom, braaf." Weer aaide ik, zonder
me tevoren over verdere uitbreiding
der garanties op de hoogte te hebben
gesteld. Dit nu was onzakelijk en op
zijn minst genomen toch wel onvoor
zichtig, maar ik had geluk en Tom ook,
want ik wierp hem snel een klontje toe.
Ik zag een wolvengebit uit een
Klondyke-boek van Jack London, ik hoorde
het koude geluid van de tanden, die
tegen elkaar klikten toen herhaalde
ik behoedzaam, maar niet geheel over
tuigd: Braaf, Tom, braaf."
Ik kreeg nu de geschiedenis van
Tom te hooren. Zijn baas, pas in een
baantje als reiziger, vertrekt 's Maan
dags ochtends vroeg en keert als regel
eerst Vrijdagsmiddags terug. De vrouw,
ziekelijk, is den hond niet meester,
kan hem moeilijk naar straat brengen
en heeft dan last met hem .... daarom
moet, helaas, Tom weg. Hij is 2 jaar. . .
uit het nest gekregen .... Tom heeft
nooit een anderen baas gehad....
Tom is een lam.... Tom komt
's avonds in bed.... Tom heeft graag
's morgens een bakje thee .... Tom
is een schat.... Tom kan niet hebben,
dat je aan zijn mand komt. . . . Tom
is gehoorzaam, vrij gehoorzaam....
Tom is lief in gezelschap.... Een
hondenkenner zou zeggen: Tom is
verwend" .... Eén ding kan Tom niet
zetten en dat ne ding maakt Tom
duivelsch: dat is het lawaai van jon
gens op rolschaatsen. Ik ben enthou
siast, want ik koester hetzelfde af
grijzen ten opzichte van dat
oorverscheurend geluid en ten opzichte van
de lawaai makende knapen, die boven
dien op de meest onverwachte
oogenblikken de meest onverwachte straten
komen uitschieten, plotseling zeer
ongemotiveerde bochten draaien en
dan weer in het verkeer worden opge
lost, zonder dat je ze zien kunt.. ..
Maar achter hen aan schatert dat
ellendige geluid boven alle andere
verkeersgeluiden uit. Ik begrijp de
duivelsche haat van Tom tegen de
wezens op rolschaatsen en ik neem me
voor hem hierin bij te staan en hem
verre te houden buiten elke
rolschaatsen-sfeer....
De hond en ik zijn elkaar sympa
thiek, hij steekt me zijn poot toe en ik
zeg, voor het te laat is, zoo snel moge
lijk: Geef me eens 'n poot, Tom."
Tom vindt waarschijnlijk, dat ik
mijn lesje goed opzeg en ik kan het
gevoelen niet van me afzetten, dat zijn
verstandige hondengezicht eigenlijk
zijn lachen niet kan houden. In ieder
geval zou ik het waardeeren, als het
zoo was en als hij een vleugje humor
achter zijn lieve, bruine, schrandere
oogen had....
Nu nadert het groote moment. De
besprekingen tusschen Tom's baas en
zijn a.s. patroon vorderen goed en de
bazen worden het ten slotte eens. Ik
betaal wat ik betalen moet, krijg hals
band, ketting en penning mee en als
de trotsche eigenaar van een kloeken
herder aan een ketting neem ik af
scheid. Maar eigenlijk was het toch
wel gek, dat deze transactie heelemaal
buiten den hond zelf om ging.. ..
Ik dacht daar maar niet te lang
over na.... Ik had nu mijn hond,
een grooten, mooien herdershond....
Doch het had maar hél weinig
gescheeld, of ik had hem dadelijk weer
met band en ketting en penning en al
aan zijn ouden baas teruggegeven ....
Zóó intens verdrietig keek hij naar
de deur, die dichtsloeg ....
Mt
PAG. 18 DE GROENE N*. 3190