Historisch Archief 1877-1940
De wetenschap werkt voort
III. De plantkunde en haar huidige moeilijkheden
DE biologie, in het bizonder de plantkunde,
heeft voor het sociale en economische leven
primordiale beteekenis. Landbouw en land
bouwindustrie, noch industrieën die gebruik maken
van biologische omzettingen kunnen buiten haar.
En ten aanzien van verschillende, zeer
uiteenloopende, toegepaste wetenschappen vervult zij de
grondleggende functie. Men kan zich de geneeskunde, de
pharmacie, deveeartsenijkunde, de
landbouw-wetenschap niet zonder haar denken.
Dat deze wetenschap voortwerkt is dus van het
grootste belang. En men stelt daarom terstond de
tijdsvraag: Kan zij voortwerken?
De plantkunde ondervindt door de huidige tijds
omstandigheden een ernstige belemmering. Zij is
het contact met Indiëvolkomen kwijt. Indien dit
lang zou duren, zou niet alleen het aantal laboranten
hier aanzienlijk verminderen, want 75 pCt. der
biologen vindt in Indiëzijn taak, maar tevens is
Indiëzulk een onontbeerlijk proef-terrein, dat de
botanici hier de samenwerking met Indiëen de
mededeelingen, die hun uit Indiëgeworden, onmo
gelijk kunnen missen. De Indische
cultuur-maatschappijen hebben haar prachtige centrale proef
stations, en wanneer in Indiëhet antwoord gezocht
wordt op een vraag van de praktijk, dan vindt men
organisaties met bijvoorbeeld 180 fabrieken bereid,
onder toezicht van het proef-station, proeven over
te nemen en krijgt men na een jaar een betrouwbaar
antwoord op de vraag. Deze gecentraliseerde appa
ratuur is voor de toegepaste plantkunde van vitaal
belang. De selectie-arbeid, die tot gevolg heeft, dat
de oogsten vele malen worden vermenigvuldigd, het
onderzoek naar het weerstandsvermogen tegen ziek
ten, de afweer van insecten-plagen, het bestand-zijn
van planten-soorten tegen ongunstige bodem-ver
houdingen, een gunstige groei-wijze, kortom, de
veelzijdige onderzoekingen over het geheele biolo
gisch gebied, om de gedragingen van het gewas na
te gaan, hebben aan een dergelijke gecentraliseerde
en breed samenwerkende organisatie behoefte. In
Europeesch Nederland heeft men, te Wageningen
en elders, Rijks-instituten die zeer verdienstelijk
werk verrichten, maar men mist hier te lande,
waar het agrarisch bedrijf in een eindeloos aan
tal kleine ondernemingen is gesplitst, den mach
tigen steun eener in grooten stijl werkende, orga
nisch samenhangende landbouw-industrie.
Voor de plantkunde met haar vele vertakkingen
in het praktische leven, geldt in het bizonder de
vraag, of zij voldoende bewerktuigd is door de Uni
versitaire en andere Rijks-instituten. En men zal
zeker den belangrijken steun der
NederlandschIndische cultuur-ondernemingen en het contact
tusschen de werkers in Indiëen de Universiteiten
in Nederland, niet kunnen ontberen.
Er is in Indiëzoo ontzaglijk veel te bestendigen.
Men denke o. m. aan de vele vraagstukken, die de
botanie en de scheikunde gemeenschappelijk hebben
op te lossen, aan het rubber-vraagstuk en aan de
bemestings-problemen. Ook denkt men aan het ge
combineerde werk van geologie, bodemkunde en
botanie, zooals bijvoorbeeld de bodem-chemische
onderzoekingen over het fosfaatvraagstuk in de
gronden op Java, waar de fosfaat-opname door het
suiker-riet werd bestudeerd. Voor de gelukkige uit
komsten van dit onderzoek zijn de beschikbare
proefveld-resultaten een onontbeerlijke factor ge
weest. Zij geven nauwkeurig aan, waar fosfaat
bewerking wel en waar zij niet noodig was. Toen
bij de restrictie gronden moesten worden uitge
schoten, konden op de grondsoortenkaart van de
ondernemingen de arealen worden aangewezen,
waarvan de exploitatie duur zou zijn.
INDIËheeft in den crisistijd, zoo omstreeks
1933'34, zichzelf en de botanische wetenschap veel
schade toegebracht door de al te drastische bezuini
gingen. Daarna ging men inzien, dat andere landen
een voorsprong gingen krijgen door de bezuiniging,
en men was in Indiëjuist bezig met groote verbete
ringen, ook van Rijkswege, toen plotseling de oorlog
aan alles een eind maakte.
In Nederland mist men instituten, die andere lan
den, als Amerika en Denemarken te aanschouwen
geven, waar, los van de Universiteit, de wetenschap
voor zichzelve beoefend wordt, en daarom hield het
onderwijs hier te lande rekening met de in Indi
voorhanden gelegenheid. Er bestaat een
Buitenzorgfonds, dat een maal in de twee jaren pas afgestu
deerde botanici in de gelegenheid stelt, in
Nederlandsch-Indiëte werken.
Maar, zooals gezegd, al deze waardevolle con
tacten met Indiëzijn thans verloren gegaan. De
botanie is op het oogenblik in mi
neur-stemming, zij verlangt slechts
vurig naar den tijd, waarin Indiëweer
voor haar zal worden opengesteld.
Toch werkt zij door, onvermoeid.
Maar zij vertoont de eigenaardigheid,
dat haar toepassingen ver vooruit zijn
op haar exacte kennis, en zij gevoelt
telkens de dringende noodzakelijk
heid, haar empyrie door exacte kennis
gesteund te weten.
HETGEEN voor de physica gold
en voor de astronomie, geldt
voor de botanie misschien nog in
verhoogde mate: de eisch der samen
werking en taakverdeeling. Haar ge
bied is zoo onmetelijk, dat het wel
niet mogelijk is voor een enkele Uni
versiteit de wetenschap compleet
te beoefenen. De Leidsche Schoot
van Prof. Baas Becking houdt zich
vooral bezig met het photo-synthese
proces en de structuur van
chlorophyl, het eenig proces, waarbij uit het
anorganische, organische stof wordt
gevormd, waarvan alle levende we
zens afhankelijk zijn.
Groningen bestudeert bij voorkeur
transportvraagstukken; de opname
van anorganische stoffen door het
levende protoplasma, Amsterdam de
problemen der stikstof-omzettingen,
ook hierom van groote beteekenis,
wijl de stikstof een van de belangrijk
ste bouwsteenen is van het eiwit.
Utrecht bestupeert de
phyto-hormonen. De groei wordt geregeld door
stoffen, die in minimale hoeveel
heden (milliardste deelen van een "e£ kruisen
gram) door de plant worden gepro- ')0es wor<^en
duceerd. Door de onderzoekingen van
H. Kögl c.s. heeft men de natuur de
zer stoffen leeren kennen.
Het zijn organische verbindigen, die kookbestendig
zijn en niets met leven hebben te maken. Nu is het
ook mogelijk gebleken met behulp van dergelijke
groeistoffen stekken tot beworteling te brengen, die
het anders niet zouden doen. Men heeft praeparaten
vervaardigd, die de beworteling van stekken kunnen
stimuleeren. Maar ook hier is de toepassing ver vóór
op de kennis, zoodat verder onderzoek noodig is.
Deze onderzoekingen zijn boeiend en interessant.
Men zoekt het verband van de werking dezer stof
(auxine) met de andere levens-processen. Het is
een onuitputtelijke studie-gebied.
Wij komen terug op de noodzakelijkheid van
arbeidsverdeeling in de plantkunde en in de biologie
in het algemeen. Voor een leek is het binnentreden
in dit gebied van wetenschap verbijsterend, om de
veelheid der vertakkingen, waarin deze studie zich
splitst. Een afzonderlijk veld van onderzoek is de
mikrobiologie, waaraan Prof. Kluyver in Delft en
Prof. Smit in Wageningen hun krachten wijden.
Een ander gebied: de erfelijkheidsleer, waarmee
Prof. Honing te Wageningen, Prof. Sirks te Gro
ningen en Prof. Stomps te Amsterdam zich bezig
houden. Dan is er de planten-sociologie, die het
verband onderzoekt van natuurlijke vegetaties. Het
rechtstreeks belang van dergelijke onderzoekingen
is het duidelijkst in landen waar de veeteelt een
groote rol speelt.
Onontbeerlijk is, ten slotte arbeid als door de
Professoren Pulle, Lam, Danser en Jeswiet worden
verricht, de systematiek en de plantengeografie, die
zich bezig houdt met de inventariseering en samen
stelling van de flora, en daarbij voert tot het bekend
worden met de voor de samenleving belangrijke
gewassen.
Het zou te ver voeren wanneer wij het geheele
gebied van de botanie en hare toepassingen en
zusteren dochter-wetenschappen op onze beurt gingen in
ventariseeren. Wij willen liever nog met een enkel
woord herinneren aan haar samenwerking met
andere wetenschappen en aan enkele harer actueele
moeilijkheden. Hetgeen daarbij treft is de betrekke
lijk groote afstand tusschen zoölogie en botanie.
Hij is bijvoorbeeld grooter dan die tusschen
plantenphysiologie en organische scheikunde.
De physica bewijst aan de botanie belangrijke
diensten. Zoo past Dr. Wassink, privaat-docent aan
de Utrechtsche Universiteit met zijn medewerkers
de meest exacte physische meet-methoden toe op
physiologische onderzoekingen.
van suikerriet voor veredelingsdoeleinden. Binnen een katoenen
mannelijke pluimen rondom een vrouwelijke aangebracht.
DE botanie bevindt zich bij haar onderzoek voor
minder groote complicaties dan de zoölogie. Het
dier is veel minder toegankelijk voor het experiment
dan de plant. Er staat tegenover en ziet hier de
actueele moeilijkheid ! dat de botanie buiten
gewoon kostbare onderzoekings-methoden noodig
heeft. Levende dingen zijn afhankelijk van uit
wendige invloeden. Alle milieu-omstandigheden, die
werken op het plantkundig verschijnsel moeten
constant gehouden worden; er moeten constante
temperaturen worden gehandhaafd en constante
vochtigheidsgraden. En dat kost geld. Men vraagt
zich af, hoe men deze onderzoekingen op den duur
zal kunnen voortzetten, nu er wederom 40",, van de
reeds zwaar gekorte subsidie is weggenomen.
Intusschen, de botanie laat het hoofd niet hangen.
Zij is zich al te zeer van het vitaal belang harer
taak voor menschheid en wetenschap bewust. En
haar centrale uitkomst is voor ons, leeken, die in
de resultaten der exacte wetenschappen een troost
zoeken tegen het verdelgend karakter van dezen
tijd, een kostbaar geschenk. Zij toont ons hoe lan
ger hoe meer het onomstootelijk feit aan van de
eenheid in de levende natuur.
Dat de diepste levenswet die der eenheid is, dat
geeft ons vertrouwen en bemoediging, het voor
naamste steunpunt in een wereld, die thans in puin
vergruizeld ligt. R.
Abonneert U
NU op
amtnet
PAG. 7 DE GROENE No. 3190