Historisch Archief 1877-1940
Rampen in den tuin
Ziekte en ongedierte
DOORDAT het weer altijd van het
ene uiterste in het andere ver
valt, het altijd of te nat óf te droog is,
loopt de tuin voortdurend gevaar
ten prooi te vallen aan allerlei ziektes
en aan schadelijk ongedierte. Het leven
van de tuinman is vol zorgen! Hij kan
's avonds rondwandelen, vol trots over
het werk van zijn handen en 's mor
gens half weggevreten bladen vinden
en geknakte bloemstengels. Nooit zal
hij zich hiervoor verantwoordelijk
of schuldig voelen; alles wat verkeerd
gaat is een natuurramp, is het noodlot,
Maar er is geen gevaar, geen ramp,
of de tuinman leert er zich tegen te
wapenen; hij probeert het tenminste.
Wie is eigenlijk de tuinman? Is dit
degene, die elke week op een vast uur
komt, de paadjes harkt, schoffelt,
wiedt en dan weer weggaat, of is dit
de tuinbezitter, die elke morgen 't
eerst van alles naar zijn tuin gaat zien,
die de groei van elke plant met span
ning volgt, wiens hart beeft onder de
slagregens, die zich over zijn tuin uit
storten of die in 't zweet zijns aanschijns
in droge tijden met de tuinslang sjouwt ?
Is niet de tuinman degeen, die leeft
met en in zijn eigen tuin?
Welnu! ook deze tuinman zal leren
zich te wapenen tegen al wat zijn tuin
bedreigt.
Het gaat bij de planten al net als
bij de mensch: het is gemakkelijker
te voorkomen dan te genezen. Als een
plant door een zwamziekte is aange
tast, als de bladen vol lelijke plekken
zitten is het niet gemakkelijk zelfs
vrijwel uitgesloten dit te genezen.
Maar wat we wel kunnen doen is uit
breiding van de ziekte voorkomen. Er
zijn allerlei middeltjes in de handel;
bijna net zooveel bestrijdingsmiddelen
als er ziektes zijn en iedereen zweert
bij de onfeilbaarheid van zijn eigen
probate middel. Roest in stokrozen is
een zwamziekte. De aangetaste bladen
plukken we af en die worden verbrand
en door spuiten wordt de ziekte tot
staan gebracht. Veel rozen hebben last
van het z.g.n. wit". In kleine inge
sloten tuinen, vooral op het westen
in de brandende middagzon, komt dit
wit veel voor. De ene soort is er boven
dien vatbaarder voor dan de andere,
het ene jaar treedt de ziekte meer op
dan het andere jaar. Een ongunstige
ligging heeft vaak ziekte van de planten
ten gevolge. Als we rozen planten dicht
tegen een bosje van eikenhakhout
zullen de planten licht de ziekte hiervan
overnemen, omdat eikenhakhout heel
gevoelig is voor het wit en we een heel
bosje moeilijk kunnen gaan bewerken.
We beginnen dus met voor de rozen
een andere plek te zoeken, liefst geheel
openliggend. Komt er dan toch nog
wit dan gaan we stuiven met bloem
van zwavel. Eigenlijk is er een speciale
zwavelverstuiver voor nodig, maar ook
een gewone flitspuit kan worden ge
bruikt. Is het perk te groot om met de
flitspuit te bewerken en bezitten we
geen echte verstuiver dan halen we
een bloemist of tuinman. Het is de
hoofdzaak er vlug bij te zijn, de ziekte
eigenlijk al te ontdekken en te be
strijden voordat zij goed en wel is uit
gebroken, want ook hier blijft het bij
het voorkomen van uitbreiding en
niet een genezen van de aangetaste
plekken.
Ook sommige riddersporen hebben
last van hetzelfde wit en een enkele
maal zelfs de lupinen. In de eerste
plaats kiezen we soorten uit, die er
weinig vatbaar voor zijn, maar komt
de ziekte toch voor dan verstuiven
we ook hier bloem van zwavel.
Niet alle ziekten zijn echter gemakke
lijk te bestrijden. Soms zien we gezonde
planten plotseling bruine stengels krij
gen, die afsterven, soms rotten hele
planten weg zonder enige denkbare
oorzaak. Asters krijgen zieke takken
en de een na de ander verdwijnt;
Phloxen volgen hun voorbeeld. Er is
n afdoend middel, dat de vakman
dan aanraadt: opnemen en verbranden!
Het is een prachtig middel maar met
de planten gaan dan tegelijkerijtd ook
veel schone illusies van den tuinman in
vlammen en rook op.
EN wat dan? Weer nieuwe Asters,
nieuwe Phloxen, op dezelfde
plaats ? De ziekte kan in de grond zitten
en blijkt het eenmaal, dat een bepaalde
plant op een bepaalde plaats nooit goed
tot ontwikkeling kan komen, dan
kunnen we beter onze energie aan iets
anders besteden, ons neerleggen bij dit
onvermijdelijke en er liever iets
anders planten.
Er zijn immers bloemen genoeg;
zóveel soorten, zóveel kleuren, dat we
eerder de weg kwijtraken in al die
mogelijkheden, dan dat we geen andere
goede plant voor deze plaats kunnen
vinden.
Maar het blijft niet bij de ziektes;
ook het ongedierte doet zijn best het
leven van den tuinman te vergallen.
Rupsen tieren welig voort; waar ze zo
plotseling vandaan kunnen komen is
ons altijd een raadsel, maar dat ze er
zijn, zien we meestal maar al te goed.
Ze eten zich rond en dik aan de bladen
van de Geums. Afplukken en verbran
den is alweer een schone raad. Maar
zijn er teveel, is dit zoeken een onbe
gonnen werk, dan kunnen we ze be
spuiten met een anderhalf procents
oplossing lood-arsenaat. Er zijn ver
schillende soorten vergif, contact gif
en maaggif. De dieren, die voor con
tactgif gevoelig zijn, gaan dood als ze
er mee in aanraking komen maar rupsen
vinden in hun ruige beharing
een prachtige bescherming hiertegen;
het gif raakt ze niet. Maar als we het
blad, dat ze opeten bespuiten met vergif
gaan ze aan hun vraatzucht dood en
hoe ze dood gaan kan ons tenslotte
weinig schelen. Zijn de rupsen goed en
wel verdwenen, dan ontdekken we
opeens onwaarschijnlijke massa's luizen
soms groen, soms zwart. Ze kruipen
langs de stengels van Veronica of be
dekken de Oost-indische kers.
Weer grijpen we naar de spuit en
nu gaan we ze te lijf met zeep-spiritus.
We nemen 2 K.G. zeep en i Liter
spiritus op 100 liter water en wachten
tot het avond wordt en voordat ze de
kans hebben gekregen de planten te
beschadigen hebben we ze al vernietigd.
Regent het soms dagen aaneen, zodat
de grond doorweekt is dan leeft het
plotseling overal van slakken. Vooral
op Dahlia's zijn ze dol en dan zoeken
ze de stengels uit juist beneden de
bloemknoppen. In een enkele nacht
kunnen ze een hele groep bederven.
Dan strooien we weer een ander middel,
de z.g.n. slakkendood, tussen de planten
en de dieren vinden een droevig einde.
Als je eenmaal begint je hierin te
verdiepen dan zie je al gauw niets
anders meer. Overal zie je vlekjes
of beweegt er iets. Er dreigt zoveel
gevaar van alle zijden, dat wie wer
kelijk goed op de hoogte wil zijn ook
niets anders meer kan zien! Hij ziet
de bloem niet meer, hij merkt de
kleuren niet meer op, hij ziet zijn tuin
niet meer bloeien en groeien: hij speurt
alleen nog naar ziekte en ongedierte.
Een goede tuinman moet wreed zijn.
Hij kan vol bewondering gebogen staan
over zijn witte lelies, waar een wonder
lijk mooi rood torretje op zit: de lelie
kever. Maar een tuinman mag niet
opgaan in de schoonheid van dit dier.
Hij pakt de kever voorzichtig op zonder
de lelie te knakken en even later is het
mooie rode diertje verdwenen onder
een grote hak.
Ja, het leven van een tuinman is
wel zwaar!
DE TUINARCHITECT
Boven: Een rose ridderspoor die nooit het ,.wit" heeft.
Onder: Zoo kan een lelie zijn als we in het voorjaar bijtijds de rode kevertjes wegvangen.
PAG. 13 DE GROENE No. 3293