Historisch Archief 1877-1940
l De goede dingen dezer aarde ]
Vs
J
De les der dankbaarheid
WISTEN wij eigenlijk nog wat het zeggen
wil: dankbaar te zijn?
Bij vele menschen staat de dankbaar
heid niet in een goed blaadje. Zij meenen, dat dit
gevoel vernederend is; zij achten het min of meer
een hondsche" eigenschap, evenals onderworpen
heid. Zij hebben dan de dankbaarheid van mensch
tot mensch op het oog en zij verwarren deze met
het gevoel der verplichting", een gevoel dat, als
iedere plicht, zoo benauwend als een dwangbuis
worden kan. Er zijn inderdaad vele enghartige
schepselen die dit gevoel der verplichting niet
kunnen dragen, die daartoe te waardig, te ijdel zijn.
Hun trots komt tegen elk besef van afhankelijkheid
in verzet en zij vergeten te licht, dat ieder mensch
nu eenmaal altijd afhankelijk is, afhankelijk van
zijn medemenschen of van omstandigheden welke
door die medemenschen in het leven geroepen zijn.
Absolute onafhankelijkheid is, evenals absolute
vrijheid, denkbeeldig, en een ijdel begrip.
Déhoóvaardigheid, de waan der onafhankelijk
heid, zit bij velen echter zóó vast ingeworteld, dat
geen vriendschap ertegen bestand blijkt. Menigeen
zal daar dan ook tot zijn schade hebben ondervonden,
dat hij vrienden verloren heeft juist door ze, uit
vriendschap en in vriendschappelijk hulpbetoon,
aan zich verplicht te maken. Zij hebben hem, na
de hulp te hebben ondervonden, misschien nog
eenigen tijd dankbaarheid betoond, dankbaarheid
in uiterlijken schijn, maar innerlijk hebben zij hem
nooit kunnen vergeven dat zij door zijn weldaad"
in een toestand van afhankelijkheid zijn gebracht,
ook al werd de hulp hun zonder eenige
achtergedachte, gul en volstrekt onbaatzuchtig, verleend,
en heeft de linkerhand werkelijk niet geweten
wat de rechterhand schonk. Alleen de werkelijk
grootmoedige kan de weldaad, hem op grootmoedige
wijze verleend, met dankbaarheid ondergaan,
en zal voor die dankbaarheid ook geen valsche
schaamte gevoelen. De mensch is en blijft een vat
dat met vele gebreken is gevuld.
MAAR er is nog een andere dankbaarheid,
welke in den regel niet zoozeer verloochend
dan wel verwaarloosd wordt. Ik bedoel hier de dank
baarheid welke men gevoelen kan voor hetgeen
het leven, van dag tot dag, biedt. Dankbaarheid
niet van mensch tot mensch maar van mensch tot
ding of tot omstandigheid". Daarbij speelt gevoel
van afhankelijkheid geen rol, kan er van vernedering
geen sprake zijn, worden ijdelheid en trots niet
in het geding gebracht. En toch, ook deze dank
baarheid wordt zelden gevoeld. Wie gezond is en
welgeschapen van lijf en leden, aanvaardt dien toe
stand als iets dat hem van rechtswege toekomt en
beseft geen oogenblik, dat hij boven zeer vele mede
schepselen bevoorrecht is. Integendeel, zoodra
hem iets overkomt, zoodra hij het vrije gebruik
van een zijner ledematen tengevolge van een of
ander ongeval tijdelijk missen moet, zoodra hij door
een ziekte aan kamer of bed gebonden blijft, ont
staat er gevoel van verzet en opstandigheid in
hem ,dat in prikkelbaarheid en baloorigheid tot
uiting komt. En in verbittering, wanneer een of
andere kwaal hem veroordeelt tot levenslange
invaliditeit. Pas dan zullen er momenten van nage
dachte komen, waarin het geleidelijk tot hem door
dringt dat hij den toestand van voorheen, toen hij
zich nog tot de normale" menschen rekenen mocht,
nooit voldoende heeft gewaardeerd, dat hij vele
jaren dit normale leven heeft geleefd zonder daar
voor van dankbaarheid ook maar het geringste
sprankje te gevoelen. En misschien zal deze nage
dachte ertoe kunnen leiden, dat hij zijn prikkel
baarheid bedwingt en zijn verbittering verdringt en
dat hij, bij de gedachte dat het noodlot hem nóg
zwaarder had kunnen slaan, met den toestand waarin
hij is gebracht vrede heeft en voor zijn betrekkelijk
nog gunstig lot dankbaarheid gevoelt.
DE mensch is van nature geneigd zich met
anderen te vergelijken; ook zijn levenslot
te vergelijken met de omstandigheden waarin andere
menschen verkeeren. En in den regel kiest hij voor
die vergelijking menschen uit, die door leven en lot
meer bevoorrecht zijn dan hij. Het resultaat van
deze vergelijkingen kan een prikkel ten goede zijn,
een aansporing tot grootere arbeidzaamheid, tot
nauwgezetter plichtsbetrachting, tot meer inten
sieve inspanning van lichaam en geest. Maar
veelal leiden dergelijke vergelijkingen slechts tot
ontevredenheid en tot verbittering. Dat de aldus
benijde medeschepselen, die gezonder, voorspoediger,
rijker zijn, op hun beurt hetzelfde kunnen doen en
in vele gevallen ook doen, en dat deze schijnbaar
zoo gelukkige en met redenen tot voldoening rijk
begiftigde menschen allerminst gelukkiger en
voldaan zijn, komt niet in hem op.
Evenmin, dat hij slechts reden tot voldoening
en dankbaarheid hebben zou, wanneer hij zijn
lot in de weegschaal wilde leggen met dat van men
schen welke minder dan hij werden bevoorrecht,
met menschen, zwaarder dan hij door tegenspoed
bezocht. En ook niet, dat die dankbaarheid, welke
uit een dergelijke vergelijking vanzelf voortspruiten
zou, zijn leven een glans van geluk verleenen kan,
die op geen andere wijze te verwerven is. Hij staart
zich blind op hetgeen hem niet beschoren is, en
waardeert geen oogenblik de verborgen schat die
hij bezit. Pas als die schat, door noodlottige om
standigheden, wordt aangetast en verminderd;
als een deel daarvan verloren gaat, wordt deze
uit haar verborgenheid opgedolven en zal hij be
seffen wat hij bezat en hoe rijk hij, ondanks alle
vergelijkingen, in werkelijkheid is geweest.
Wij leven thans in een tijd dat inderdaad menige
verborgen schat wordt opgedolven en dat wij, naar
gelang deze slinkt, de waarde ervan beginnen te
beseffen. Velen van ons hebben jaren lang in be
trekkelijke weelde geleefd zonder van deze weelde ook
maar het minste beseft te hebben, zonder daarvoor
maar in het minst dankbaar te zijn: Wij hebben onze
omstandigheden aanvaard zonder een sprankje
van die toch gerechtvaardigde dankbaarheid. Ja,
wij hebben gemokt en gemord omdat die omstan
digheden een vergelijking met die van schijnbaar
meer bevoorrechte vrienden niet konden doorstaan.
Nu heeft deze tijd ons opgeschrikt; nu ondervinden
wij allen dat wij veel gerief moeten ontberen en af
stand moeten doen van veel waarop ons leven, sinds
jaren, ingesteld was. Laten wij niet mokken en
morren over hetgeen verloren ging; laten wij inzien
wat wij in betere tijden hebben verzuimd; laten wij
uit dit inzicht de groote les der dankbaarheid trekken.
LIBRA
Een wetenschappelijke trekvogel
Dr. Gillham houdt het midden
tusschen een zoöloog en een trekvogel.
Hij is verbonden aan de afdeeling
Wildlife Protection" van het Depar
tement van Landbouw te Washington
en het is zijn taak de levenswijze van
de vogels te bestudeeren, die den zomer
in de Poolgebieden en den winter aan
de Mississipi in Louisiana doorbrengen.
Het doel van zijn onderzoekingen is de
eventueel noodzakelijke protectie voor
deze vogelsoorten te adviseeren.
Dr. Gillham neemt voor zijn
zesmaandelijksch verblijf in het Noorden
weinig bagage mee. Daar is in de eerste
plaats zijn tent van ballonzijde en zijn
donzen slaapzak. Verder een doosje
met vitaminetabletten en wat ge
conserveerde groente. Want de Es
kimo's leven van visch en vet en voor
een blanke is dat niet vol te houden.
In den zomer vangen de Eskimo's
walvisschen en allerlei kleine visschen.
De walvisschen smelten ze uit en ze
bewaren de groote hompen vleesch
onder het bevroren vet van de beesten.
Dit vet vooral beschouwen ze als een
lekkernij. De vischjes worden kort
voor het invallen van de vorst in
groote hoeveelheden in den grond
begraven, waar ze een beetje rotten.
Deze adellijke vischjes worden door de
Eskimo's als een geraffineerde lekker
nij beschouwd. Dr. Gillham eet met
genoegen mee van den rauwen
walvisch, maar een half vergaan vischje,
waarvan het vleesch loslaat als je het
aan zijn staartje uit de ijskast"
haalt, moet hij aan zijn gastheeren
overlaten. Dr. Gillham is enthousiast
over de mentaliteit van den Eskimo.
Als helpers op zijn expedities zijn zij
ideaal. Door het vele jagen is hun
gang onhoorbaar, hun bewegingen
zijn volkomen onder controle, zoodat
ze de vogels niet opschrikken. Zij zijn
even enthousiast over Gillham's werk,
als hij zelf en geen moeite is hun te
veel om een vermoedelijke schuilplaats
van de vogels op te sporen. De jongste
ontdekking van Gillham is, dat de
kuikens van een bepaalde eendensoort
zich niet met visch voeden, doch met
muskieten, die in milliarden aanwezig
zijn. Binnen vijf minuten is het
muskietennet van de tent zwart van deze
insecten, die op het licht van het olie
lampje komen aanzwermen. Maanden
lang avond aan avond zit deze stoere
natuuronderzoeker in zijn dundoekige
tent, rookt eindeloos pijpen en wisselt
wat woorden in de stugge, donkere
Eskimo-taal. ?
Ze zijn hem trouw en wachten hem
elk jaar op met stralende bruine oogjes
en spaarzame zinnen. Dr. Gillham
houdt van de Eskimo's, ten minste als
zij niet door blanken zijn bedorven
zegt onze verteller en schaart
zich zonder het zelf te merken naast
deze Mongoolsche jagers. De Eskimo's
kennen het begrip stelen" niet en ze
zijn te allen tijde bereid al hun bezit
tingen met hun buurman te deelen.
Dit betreft zelfs de vrouwen. Want
de vrouw is noodig op de maanden
lange jachttochten en wanneer een
jager zijn eigen vrouw niet meenemen
kan, leent zijn vriend hem de zijne.
Het hoofdwerk van de vrouw en de
grootste factor van haar onmisbaar
heid is het kauwen van de schoenen.
Deze hebben zolen van zeehonden
huid, die na eenige dagen hun soepel
heid verliezen. Het is dan het werk
der vrouw om zoo'n zool stukje voor
beetje in haar mond weer in het model
te kauwen en soepel te maken. De
Eskimovrouwen hebben sterke witte
tanden. De hoektanden, die van ge
slacht op geslacht leerkauwers" zijn
geweest, zijn langzamerhand zoo lang
geworden, dat zij over de onderlip
heenkomen. Als Gillham zijn schoenen
uittrekt wedijveren de Eskimosche
schoonen om de uitverkoren kauw
vrouw" te mogen zijn. Natuurlijk
brengt hun blanke vriend wel een
cadeautje mee uit het Zuiden. Hij weet,
dat hij deze vrouwen niet gelukkiger
kan maken, dan met een zakje steen
kool, zoodat het eenzame
olievlammetje, dat zich geduldig voedt met
walvischtraan uit een steenen bak ns
per jaar kan uitbarsten in een feestelijk
lekkend vuur.
Er heerscht onder dit geelwangige
volkje een onverstoorbare harmonie
en een concurrentloos vertrouwen.
Het is in dit ijsland, dat kindertjes
liefderijke tehuizen vinden bij
kinderloozen, dat weduwen een onbezorgd
bestaan leiden onder een vriendelijk
dak en zieken om strijd worden ver
pleegd. Hoewel ziekte zeer weinig
voorkomt, zijn de Eskimo's b.v. zeer
vatbaar voor mazelen, die wel eens
door blanken onder hen worden ver
spreid. Bij tientallen sterft dit volkje
aan deze ziekte, waartegen hun lichaam
geen weerstand heeft.
Vier maal per jaar brengt een vlieg
tuig post naar het Poolgebied. Twee
keer daarvan zit in de cockpit de stille
man met zijn liefdevollen glimlach voor
alles wat leeft in de natuur. Den eenen
keer wordt hij aan land gezet met
zijn armen vol papieren. Den anderen
keer zijn die papieren vol notities over
de trekvogels en hun leven in het hooge
Noorden. Als de vogels aanstalten
maken tot vertrek wordt het ook zijn
tijd den pels te verwisselen voor een
colbertje en de korte Eskimo-letter
grepen worden uitgewerkt tot stoere
eenvoudige verhalen, die in korte
vraaggesprekken uit een enormen
wolkenkrabber van een
millioenenstad worden uitgezonden over de
Vereenigde Staten. En.... niet te
vergeten de wetenschappelijke rappor
ten, welke de aanwijzingen geven voor
de wildbescherming van het Depart
ment te Washington.
Dan, na een paar dagen, de moeras
sen van de Mississipi, waar de vogels
nu genieten van Zuidelijke vischjes.
En niet weten, dat in het riet twee
kwieke oogen hun doen en laten be
spieden. Dat het aan de rapporten van
dien eenzamen man te danken is, dat
zij veilig uit hun eitjes hebben kunnen
kruipen en daarheen hebben kunnen
vliegen. Dat het die stem, die o zoo
bedrieglijk hun roep kan nabootsen is,
die de wereld door de microfoon wat
meer respect voor hun leven heeft
bijgebracht en in vele gevallen dat
leven heeft mogelijk gemaakt.
Een unicum, Dr. Gillham. Een
mensch, die elk persoonlijk comfort
heeft opgegeven uit liefde voor de
natuur. Die zijn body gehard heeft
tegen de muskietenbeten,
walvischvleesch en de grootste klimaatover
gangen. En die maar n afschuw
kent New York. Omdat. . . . hij er
zoo eenzaam is ! I. v. D. B
PAG 14 DE GROENE No 3Ï91