Historisch Archief 1877-1940
OMANTIEK?" antwoordde kolonel X.,
terwijl hij bedachtzaam in zijn koffie
roerde Och, romantiek is er altijd. Dat
is toch iets van ons bloed, of van onze verbeeldings
kracht. Zoolang menschen nog voelen en denken
kunnen zal er romantiek bestaan, zelfs in het meest
nuchtere bedrijf".
Wij zaten, na een gezelligen maaltijd, op het
terras van een landhuis. Het was een prachtige,
zoele zomeravond. De jonge meisjes hadden den
grijzenden kolonel tijdens den maaltijd terdege ge
plaagd met zijn ongehuwden staat". Het lijdend
voorwerp van deze plagerijen had schertsend
erkend, dat hij als celibatair hardnekkig volhouden
zou tot zijn laatsten snik. La garde meurt, mais
ne se rend pas." En dat hij een verstokt vrouwen
hater was. De moderne soldaat is een machine ge
worden nu de oorlog is gemechaniseerd, had hij
lachend gezegd. En oorlogsromantiek behoort tot
het rijk der legenden. Nu hadden de gasten zich in
bosch en park verspreid om van den mooien avond
te genieten en wij waren alleen achtergebleven op
het terras, bij koffie, cognac en sigaar. De
wolkelooze hemel flonkerde van de sterren, de populieren
ritselden nu en dan hoog in de lucht en een zoete
geur van rozen en jasmijn woei bij vlagen naar ons
toe.
Kolonel X. had als militair een boeiende carrière
gemaakt. Hij was in vreemden dienst gegaan en
had zich in meer dan n oorlog door zijn strate
gisch inzicht onderscheiden. Hij was een rijzig
man, gespierd, bruin verbrand, en ondanks zijn
jaren lenig, veerkrachtig en jeugdig gebleven.
Maar in zijn lichte oogen schemerde een onmis
kenbare melancholie die van een onvervuld, doch
diep verlangen blijk geven moest. Misschien was
het juist deze glimp van melancholie die de spot
zucht der meisjes moderne jeugd, sportief en
nuchter-zakelijk had opgewekt.
Romantiek vindt men overal" herhaalde X.
Ik zou je een oorlogsavontuur kunnen ver
tellen" ....
Doe het dan", drong ik aan; want zijn over
peinzingen hadden mijn nieuwsgierigheid gaande
gemaakt, ik voelde dat hij iets op het hart had.
X. blies de asch van zijn sigaar, nipte van de
cognac en begon:
IK was toen jong, luitenant-vlieger, het doet er
niet toe in welken oorlog en in welk vijan
delijk" land. Maar op een zomeravond, toen ik op
verkenning uit was boven een boschrijke streek,
begon er iets aan den motor te haperen en mijn
mecanicien adviseerde: noodlanding. Niet ge
makkelijk, wanneer men beneden niets dan boom
kruinen ziet. Doch eindelijk ontdekte ik een open
plek die vrij geschikt leek; ik waagde het, en enkele
minuten later stonden wij op den beganen grond.
Het defect bleek van weinig beteekenis te zijn, maar
de reparatie zou toch den geheelen nacht duren,
meende mijn man en hij zette zich aan het werk.
Daar er niet het minste gevaar was voor een
vijandelijken overval ik wist waar wij ons be
vonden, kende het naburige dorp, en er waren geen
troepen in de buurt, maakte ik het mij gemak
kelijk en ik besloot tot een wandeling door het
bosch. Slaap had ik niet en het was een prachtige
heldere zomernacht. Bovendien, wanneer men vele
uren in een machine gezeten heeft zij waren
toen nog niet zoo geriefelijk als thans heeft men
behoefte zich te vertreden.
Ik zal ongeveer een uur gewandeld hebben langs
de paden van het prachtige bosch, toen mijn aan
dacht getrokken werd door een vreemd, klagelijk
geluid. Ik stond stil en bleef gespannen luisteren.
Dat is een kind, dacht ik, dat moet een kind zijn
dat vreeselijk lijdt. En nu ben ik, hoewel dan
ongetrouwd, gek op kinderen. Zonder mij een
oogenblik te bedenken verliet ik het gebaande pad,
en ik liep over het mos en door laag eikenhakh >ut
recht aan in de richting van waar de jammerkreten
met korte tusschenpoozen tot mij doordrongen.
Tot ik mij, eerder dan ik had gedacht, aan den rand
van het bosch bevond, en nabij een landhuis, of
een klein kasteel, zooals men veel in die streken
vindt, dat den indruk maakte door de bewoners
verlaten te zijn. Wat ook aannemelijk was, want
het gebied waar ik mij bevond was sinds geruimen
tijd geëvacueerd.
Opnieuw hoorde ik het zacht en bibberend geklaag
en ik ging zonder aarzelen op de glazen deur van
een terras af, sloeg een der ruitjes in en greep aan
de binnenzijde de kruk. Men doet zooiets zonder
nadenken, naar de ingeving van het oogenblik,
want ik was overtuigd dat het huis onbewoond
moest zijn, hoe moeilijk het kindergekrijt zich ook
met die overtuiging rijmen liet. Op het moment ech
ter dat de deuren naar binnen terug weken stoof er
iets zwarts, levends, spookachtigs aan mij voorbij
en ik moet bekennen dat ik een seconde verstijfd
stond van schrik en van bijgeloovigen angst. Maar
de reactie trad onmiddellijk in en ik lachte mij zelf
uit. Een kat, zei ik, een zwarte kat, die hier door een
of ander toeval opgesloten zat en heeft gejankt en
gemiauwd. Dat was dus het kindergekrijt dat mij
hierheen heeft gelokt. Sentimenteele dwaas ! Inder
daad zag ik op het kleine gazon, tusschen het tsrras
en den rand van het bosch de phosphor-groene oogen
van het dier onbewegelijk naar mij staren.
Ik schudde een gevoel van onbehagelijkheid van
mij af en betrad de kamer die nu voor mij open
stond. Een ruim en rijk gemeubeld vertrek, antieke
kasten, een open haard met gemakkelijke chester
fields .... heel het milieu noodde tot rust en tot
droom. Ik liet mij, voor een oogenblik zakken
in een der fauteuils, met uitzicht op het park en de
maandoorlichte sterrenlucht, ik ademde de vochtige,
frissche geur van het bosch in die door de open
staande deuren tot mij doordrong, en voelde mij
door een vreemde loomheid bevangen. Of het kwam
door den overgang van de buitenlucht naar de kamer
sfeer, of door een andere oorzaak, ik weet het niet,
maar de slaap waaraan ik tot dan niet de minste
behoefte had gehad, overviel mij op slag en ik ben
ingedommeld.
Dat kan echter niet lang hebben geduurd. Want
toen ik wakker schrok stond de maan nagenoeg op
dezelfde plaats als toen ik insliep; de schaduwen der
boomen aan den boschrand strekten zich nog even ver
uit op het gazon. Wat mij had gewekt was een
klank, het aanslaan van een accoord op een vleugel.
En die klank vervloeide in een melodie van aan
grijpende teederheid. Wanneer ik nu de oogen sluit
kan ik die muziek weer hooren, het melodieus
klankverval, de prachtige hoog opklinkende tonen
die telkens als het ware wegzonken in een
diepdonkeren sonoren onderstroom vol verdrongen
smartelijkheid.
Ik wilde opstaan, maar ik kon niet. Ik bleef in
den ban van die muziek, zeker wel een kwartier. Het
leek mij tenminste geruimen tijd. Eindelijk gelukte
het mij weer tot actie te komen. Ik begreep: dit
landhuis was niet ontruimd en ik besloot van mijn
aanwezigheid blijk te geven. Weg te sluipen als een
dief in den nacht stond mij tegen. Maar toen ik door
de gang op het geluid af ging en een deur aan de
andere zijde van die gang opende stond ik voor het
groote wonder van mijn leven.
Dat wonder was een jonge vrouw, ongeveer vijf
entwintig, dertig jaar oud. Blond en rijzig. Zij stond
recht tegenover mij, voor terrasdeuren juist zooals
die waardoor ik mij aan de andere zijde van het
huis toegang had verschaft. Ik zag haar zoo duide
lijk als ik jou nu vóór mij zie, maar zij zag mij niet.
Want haar blik was gericht op een jongeman die
aan den vleugel had gezeten en die, op het oogenblik
dat ik de deur zonder gerucht had open gemaakt,
opgestaan moest zijn en gefascineerd naar de ver
schijning in de tuindeuren staarde. Op den vleugel
stond een zilveren luchter met eenige brandende
kaarsen. Er was een dramatische spanning in
dit moment. De jonge vrouw en de man keken
elkaar strak en zonder spreken aan. De laatste
greep met zijn linkerhand naar zijn keel en scheen
doodelijk beangst te zijn. De jonge vrouw echter
was uiterlijk kalm, maar in haar oogen was een
blik van dreigende vastbeslotenheid, van liefde en
wanhoop tegelijk en ook van een wonderlijk
mededoogen. Het was of deze oogen een vonnis velden
en tegelijk de smartelijkheid erkenden die door het
voltrekken van dit vonnis werd gewekt. Deze oogen
spraken van liefde, maar ook van noodlot dat on
verbiddelijk was. Toen hief het meisje een klein
vuurwapen op en schoot. De man zakte voorover
tegen den vleugel en de vrouw verdween als een
droomverschijning in den maannacht achter haar.
Dit alles speelde zich af in enkele seconden. Meer
tijd kan tusschen het openen van de deur en het
vallen van het schot niet verloopen zijn. Ik snelde,
toen ik tot bezinning gekomen was, naar buiten,
doch van de vrouw was niets meer te zien. Zij was
verdwenen in de schaduw van het bosch. Ik boog
mij toen over den getroffene en wist dat hij dood was.
De kogel, een klein projectiel, had hem recht in het
voorhoofd geraakt. Ik droeg het slachtoffer nog
naar een rustbank en raapte daarna zijn portefeuille
op die uit zijn zak gevallen was. Op een visitekaartje
dat zich daarin bevond las ik zijn naam, markies Z.
Een jong leven van nauwelijks dertig jaar telde niet
meer.
Maar ik had nu in dit huis niets meer te doen en
liet den doode waar hij lag, in de eenzaamheid van
deze nu holle kamer. Ik ben naar het andtre vertrek
teruggekeerd en heb daar nog een poos zitten
denken over die vreemde, die raadselachtige
ervaring. Misschien ben ik weer even ingesluimeerd,
door de diepe stilte bevangen. Maar spoedig ben ik
den weg gegaan dien ik gekomen was en ik vond
gemakkelijk de plaats waar mijn vliegtuig stond.
Enkele uren later vloog ik hoog en ver, nieuwe
avonturen tegemoet. Alleen, het gezicht van dit
blonde, ranke meisje; de zielvolle, tegelijk
hardonverbiddelijke en toch meedoogende blik, heb ik
nooit kunnen vergeten; ik geloof dat dit meisje
mijn eerste en mijn laatste liefde is geweest.
DE kolonel zweeg, stond langzaam, als vermoeid
op en vulde zijn cognac-glas opnieuw. En daar
ook ik zwijgen bleef, hervatte hij zijn verhaal:
Den zomer daarop de vrede was geteekend
reisde ik door dezelfde streek. Ik kwam met mijn
wagen langs het kasteel dat nog altijd den indruk
maakte verlaten te zijn en overnachtte in het
naburig dorp. En na den maaltijd, voor het dorps
hotel gezeten, poogde ik de goedmoedige waardin,
een al oude dame, uit te hooren. Wat wist zij van
de familie Z.?
Zij kende de geschiedenis en deze had in haar
vertelling alle romantiek ingeboet. De jonge Z.,
de laatste van het geslacht, was een begaafd musicus
maar een losbol geweest. Hij had een liefdesgeschie
denis gehad met een meisje uit de naburige stad,
doch hij had haar, voor andere avonturen, in den
steek gelaten. Het meisje was met haar ouders
naar het buitenland gegaan en omstreeks dienzelf
den tijd had men den jeugdigen markies dood in
zijn woning gevonden. Men dacht aan zelfmoord,
doch er was geen spoor van een wapen geweest, en
het rechte is men nooit te weten gekomen.
Dit alles wist ik beter dan zij en het interesseerde
mij maar matig. Doch ik vroeg naar den naam en
het adres van het meisje. De oude vrouw glimlachte
en keek mij verwonderd aan. Waar het meisje nu
woont? en een meisje? Maar mijnheer, dat meisje
is nu, als zij nog leeft, een oude vrouw, zeker tien
jaar ouder dan ik. Want wat ik u nu heb verteld is,
ik zelf was toen een schoolkind, ruim vijftig jaar
geleden gebeurd !"
En toch, eindigde mijn vriend X., had ik haar het
jaar te voren gezien, vlak voor mij, met de glans
van het kaarslicht in haar blonde haar, met den gloed
van haar doordringenden,zielvollen blik, met die
vast opeengeklemde lippen, en de veerkrachtige ge
stalte, en ik had het parfum geroken dat zij toen,
na haar vlucht, in de kamer achterliet. En als ik
heel mijn leven op de vrouw heb gewacht die de ver
vulling van mijn hartewensch zou zijn, dan is het,
omdat ik sindsdien gewacht heb op haar. iw. M.
PAG. 16 DE GROENE No. 3293