Historisch Archief 1877-1940
BAR4IHVAM MÜMCHHMISIMjr.
MIJN achternsef Jonkheer Van
Fladderack tot Pommerans houdt
er sinds jaren een tropisch aquarium
op na, waar hij allerlei zonderling on
gedierte in laat rondzwemmen. En
als het nu maar bij n aquarium ge
bleven was, dan zou mijn achterneef s
liefhebberij eenigszins begrijpelijk zijn
geweest. ledere maand kocht hij er een
aquarium bij, nu eens een voor koud
zoetwater, dan weer een voor subtro
pisch zoutwater. Toen zijn waterzucht
in het hevigste stadium was gekomen
organiseerde hij een groot vischdiner
ten zijnent. Natuurlijk zat ik mee aan
den disch, als eerste eeregast. De vier
wanden van de eetzaal werden gevormd
door de aquaria. Op het verzoek der
gasten werden snoeken, forellen kreef
ten, oesters en zeepaardjes opgevischt
en toebereid. En omdat een
vischmaaltijd niet compleet is zonder wijn, werd
er zeer, zeer veel gedronken. Zooveel,
dat zelfs mijn achterneef zijn achter
naam vergat, niet geheel nuchter bleef
en met mij een weddenschap aanging.
Hij beweerde namelijk dat niemand een
indrukwekkender en grooter aquarium
zou kunnen bouwen dan hij gedaan
had, en dat er geen visch was die aan
zijn verzameling ontbrak.
Ik beloofde mijn achterneef dat ik
een aquarium zou maken in welks
schaduw de zijnen niet zouden kunnen
staan. Hij keek mij verbaasd aan en
bleef den verderen avond zoo stom
als een visch.
Den volgenden ochtend begaf ik
mij met enkele mannen van mijn
personeel naar mijn haven en koos met
mijn dubbelschroefs luxe yacht het
ruime sop. Ik beval mijn stuurman
volle kracht vooruit te gaan en daarna
de snelheid te verdubbelen, wat on
middellijk geschiedde omdat mijn stuur
man dank zij zijn langen staat van
dienst bij mij zeer gedisciplineerd is,
wat mijn vorige stuurlieden, die om
beurten aan het eind van hun loopbaan
verdronken, niet waren. De snelheid
werd zoo groot, dat het schip geen tijd
meer had om de welvingen der golven
te volgen, maar deze stuk voor stuk
doorboorde. Alles ging zoo snel in
zijn werk, dat niemand tijd had om
nat te worden en de matrozen zee
sterretjes voor hun oogen kregen. Na
vijf minuten varens passeerden wij
de Doggersbank waarvan het zand ons
om de ooren stoof. Nadat er weer vijf
minuten verstreken waren, sprong de
boot over den Poolcirkel. Nu werd het
tijd om uit te kijken. Ik gebruikte
mijn verrekijker achterstevoren. Daar
toe was ik wel genoopt omdat alle voor
werpen reeds achter mij lagen voordat
ik ze zag. Het kwikzilver in de thermo
meter daalde met zichtbare snelheid,
en toen de uitkijkpost op de voorplecht
verkouden werd, liet ik de snelheid
minderen.
Eindelijk ontwaarde ik een klein
zwart puntje midden op den 7Sen
breedtegraad. Het zwol aan tot op
het oogenblik dat wij er halt bij hielden.
De kolossale walvisch, die blijkbaar
nog nooit een dubbelschroefs luxe
yacht gezien had, bleef broederlijk
naast ons liggen, totdat de harpoenen
uitgeworpen waren. Want toen stelde
het dier zich dusdanig te weer, dat
mijn mannen de lijnen niet konden
vasthouden. Ik kwam te hulp; met
iedere hand greep ik een lijn beet en
trok het dier een eind boven den zee
spiegel. Op dit oogenblik gleed ik uit
en viel overboord, in den geopenden
bek van het monster dat mij binnen
slikte. Aanvankelijk voelde ik mij
niet op mijn gemak in de volslagen
duisternis die er heerschte, maar
de aangename lichaamstemperatuur
van den walvisch deed mij goed na
de huiveringwekkende koude die ik
aan boord doorstaan had. Ik stak een
sigaar op en nestelde mij tusschen
enkele baleinen die ik omboog zoodat
zij de vorm van een tuinstoel verkregen.
Door den sigarenrook geprikkeld, begon
de walvisch te hoesten; ik moest mij
krampachtig aan de leuningen vast
houden om niet naar buiten geslingerd
te worden en in het ijskoude water
terecht te komen. Na het peukje door
den visch te hebben laten uitspuwen,
besloot ik op mijn zetel te blijven zitten
omdat ik er niet aan twijfelde dat ik
zoodoende op een comfortabele manier
thuis zou komen. Af en toe wist ik
weliswaar niet wat onder of boven was,
maar daar wende ik spoedig aan.
Na eenigen tijd voelde ik het regelmatig
gedreun van de motoren van mijn yacht,
waaruit ik afleidde dat ik mij met den
buit aan boord bevond. Toen het ge
dreun opgehouden had, en ik kort
daarop een rustig zwevend gevoel
kreeg, begreep ik dat de visch op zijn
plaats van bestemming aangekomen
was. Dat was mijn zwembad, waarin
ik de wanden door glazen ruiten had
laten vervangen.
Mijn personeel waande mij reeds
verloren en stond in gezelschap van
mijn achterneef Jonkheer Van Fladde
rack tot Pommerans mistroostig in
het water te staren. Ondertusschen
haalde ik enkele broompoeders uit
mijn vestjeszak. Het slaapmiddel, waar
ik af en toe wel eens gebruik van maak,
strooide ik uit in het keelgat van mijn
grooten gastheer.
De walvisch begon terstond hevig
te geeuwen, en van deze gelegenheid
maakte ik gebruik om naar buiten te
zwemmen.
Mijn personeel was door het weerzien
zoo aangedaan, dat het tranen bij
stroomen weende, waardoor het aqua
rium overliep en mijn achterneef, die
voor een ruit stond te kijken, een nat
pak kreeg zoodat hij niet de gelegen
heid waarnam mij met het winnen
der weddenschap te feliciteeren.
Dagboek van een burgermannetje
IN den zomer moet men nu eenmaal
genieten van de natuur wat men
kan; dat is een axioma; en menschen
van mijn soort houden nu eenmaal
van zulke axioma's; ze geven je zoo'n
vastigheid in 't leven; net zoo-iets
als het programma van een politieke
partij; dat geeft je ook zoo'n gevoel van
voor-leven-en-sterven bezorgd zijn;
bezorgd" dan natuurlijk als verleden
deelwoord op te vatten en niet als
bijvoeglijk naamwoord !
Dus, als steeds volgens beginselen
handelend, ben ik er na mijn
achtdaagsche nog eens een dagje op
uitgetrokken, want ik heb nog al-maar
verlof ! Natuurlijk op z'n burgermans;
dat wil zeggen: eenvoudig en, als ik
dat nog zeggen moet: door-en-door
fesoenlijk. Met mijn vrouw dus.
Het is waar dat, als men van den
zomer genieten wil, het in de eerste
plaats zomer moet wezen; en dat was
het verleden Maandag nu eigenlijk niet.
Maar het zag er iets minder onzomsrsch
uit dan op de voorafgaande dagen;
het was wel koud op-vriezen-af, maar
het regende niet; althans 's morgens
om tien uur nog niet, en dus besloten
we tot een boottocht. Naar de
Loosdrechtsche Plassen. Ik weet wel, dat
u zult zeggen, dat dit geen doen met
eere is; men zeilt daar rond met 'n
eigen zeilboot; maar dat is een
verboven-mijn-petsche beschouwing der
dingen. Ik vond het al prachtig, dat
ik plaats kon nemen op de Luxe-Motor
boot Toerist". Een stevige varensman
had mij eens, toen ik op mijn sigaartje
zuigend langs de Nicolaas Witsenkade
sjokte, een prospectus gegeven, en ik
had daar een en ander op gelezen van
niet te beschrijven panorama's en
schitterende vergezichten, en zoo waren
mijn lusten in 't fesoenlijke opgewekt.
En ik moet zeggen, dat ik mij niet
beklaag.
De luxe-motorboot was werkelijk
niet onbruikbaar. De luxe is er
wel-iswaar niet groot, maar dat is hij in
luxe-autocars ook niet; en in Spanje
heb ik eens in mijn rijke dagen
natuurlijk met een treintje de
gran lusso" gereisd, waar het bepaald
heel vies was; dus ik weet allang, dat
luxe" als transportterm een ietwat
tammer beteekenis heeft dan anders;
het beteekent zoo-iets als: niet voor
vee", of best uit te houden". En dat
was het op dat bootje dan ook; en
't was heelemaal geen Spaansche
lusso gelukkig; wel was het er heel
gezellig met allerlei menschen in mijn
genre; ik heb de gewoonte de personen
die ik zoo ontmoet, te rubriceeren;
dat is te zeggen: ik vind dat hun voor
komen ze meestal al rubriceert; men
heeft dat etiket maar af te lezen. En zoo
las ik van een stevig, breed heer en
een nog breedvoeriger vrouw, op
de bepaalde gesteldheid der gela
ten, dat hij in 't bouwvak was of
geweest was; en een magerder heer
zeker even netjes, maar C- en Ajiger
gekleed, met opstaand haar en spitsen
neus, en ook van beweging wat spits,
moest een onderwijzer wezen; zijn
flinke en nette vrouw scheen me de
beste vrouw die een onderwijzer
hebben kan; en de kinderen waren
veel welopgevoeder dan men van die
eens beroepspaedagoogs verwachten
kan en waren tevens aardige snuiters,
in geen enkel opzicht aan onderwijs
herinnerend. Ik voelde een zachte
en beleefde sympathie voor dat gezin.
Er waren ook andere gezinnen; ik
rubriceerde ze bij den fruithandel;
maar die zaten verder van ons af. U
zult zeggen, dat ik te veel aandacht
aan het gezelschap besteedde, maar
dat is nu eenmaal het genoegen voor
me als ik uit ben. Ze hebben me wel
eens gezegd, dat ik schrijver had
moeten worden; nu ja, ik ben ook
schrijver, op m'n kantoor !
De Luxe Motorboot iegon al tien
minuten voor het vertrek te trillen;
en ze heeft tot het einde toe doorgetrild,
maar daar went men onmiddellijk aan.
Het heeft mij in mijn rust absoluut
niet gestoord. Want ja, hél veel
van den tocht zelf kan ik u niet ver
tellen; als ik aan boord van een boot
ben, slaap ik. O, ik ben ook wel
eens even wakker ook; ik sluimer
namelijk meer dan ik slaap; en dat is
voor mij de vreugde van het reizen.
In treinen sluimer ik ook. U weet niet,
hoe prettig dat is. Telkens word je
even wakker, en je wordt je even
bewust, dat je deinend gedragen wordt
door de wereld; je hoeft niet te werken;
je hoeft zelfs niet te kijken; als je
kijkt, doe je dat heelemaal omdat je
het zelf wilt; je kijkt naar de wereld
als een rentenier, die voor zijn plezier
leeft. 7s dit leven? Leven is werken",
zegt men wel; nu, dan is dit iets anders.
Dit is, wat i'A nu leven" zou willen
noemen; want in je for intérieur"
van burgermannetje zit toch altijd
iets dat je zegt, dat leven" iets
anders moet zijn dan wat je zelf zoo
eiken dag doet; iets heel heerlijks,
waar je niet aan toekomt. Dan bij
voorbeeld zoo'n dagje op een Luxe
motorboot Toerist. En als je dan,
luxueus, even je oogen opendoet,
ja dan heb je het; maar je moet er
niet over denken; je moet het ook
vooral niet beredeneeren. Je ziet
plassen en riet, en je vaart door een
heel heerlijk waterweggetje met won
derlijke verschieten van land, koeien,
witte zeilen. En even daarvoor zie je n
van die kinderen, nu ja, die hebben
meer deel aan dat heel bijzondere
dat ik dan leven" noem; die zijn zoo
blij en lief en onbezorgd. .. . En dan
sluimer je weer in, in die stemming;
en je herinnert je niets bepaalds meer;
je detailleert niets, je deint ??? zij 't
ietwat trillend ? verder in een gevoel;
nu ja, in zoo-iets wat de dichters en
de schrijvers niet die op 't kantoor
een stemming noemen. .. .
En dat is nu voor een Burger
mannetje het hél mooie van 'n dagje
uit.
BURGERMANNETJE
PAG. 18 DE GROENE Ne. 3293