Historisch Archief 1877-1940
TOEN ik op zekeren ochtend op
wilde staan, bemerkte ik dat ik
niet goed in orde was. Ik meende een
temperatuursverhooging te bespeuren,
en nadat ik mijn kamerdienaar
Lodewijk de centrale verwarming had laten
controleeren die in orde bleek te zijn,
liet ik mij de koortsthermometer aan
reiken. Toen ik dit apparaat aanwendde
sprong het stuk, omdat het kwik tot
boven aan toe was gestegen. Mijn
butler James kwam in zeer ongerusten
gemoedstoestand op mijn Gothische
ledikant toesnellen om mij te vertellen
dat ik er zeer verhit uitzag. Dit ver
hinderde mij evenwel niet mijn ont
bijt te nuttigen. De thee die ik dronk,
geraakte wegens mijn hooge lichaams
temperatuur in kokenden toestand; ik
voelde tenminste na iedere teug een
hevig geborrel in mijn slokdarm ter
wijl de stoomwolken uit mijn neus
gaten tevoorschijn kwamen. Het
zachtgekookte eitje dat ik iederen ochtend
nuttig, veranderde op mijn tong in een
hard gekookt, zoodat ik het niet eten
kon. Het sneedje brood dat ik tot mij
wilde nemen, veranderde eveneens in
mijn mond, en wel in toast. Ik heb een
afkeer van geroosterd brood, van ge
braden radijsjes, van kokende
boschbessenjam, gesudderde slagroomtaart
en dubbel gebakken caviaar. Ik was
mistroostig over het feit dat ik mijn
ontbijt niet kon verorberen, want van
zulk een ontbijt zou ik hoogstens ziek
kunnen worden. Ik liet mij dus enkele
rauwe eieren met wat boter en voorts
wat rauw kalfsgehakt brengen. Nadat
ik hiervan een en ander in mijn mond
genomen had, kon ik na enkele
oogenblikken in mijn geopenden mond wat
zout en peper laten strooien door mijn
twee jongste butlers, en zoodoende
mijn eetlust stillen.
Nadat ik mijzelf betast had en tot de
conclusie gekomen was dat ik niet
geheel in orde was, ontbood ik mijn
lijfarts. Ik liet drie chirurgen komen
teneinde mij terstond te laten opereeren.
Er was haast bij, want als mijn.tem
peratuur steeg zou dat niet zonder ge
vaar zijn, en zoolang ik leef heb ik het
leven lief. De gedachte aan den dood
vind ik ongeriefelijk. Bovendien zou
mijn dood het definitieve einde
beteekenen van het beroemde geslacht van
de Van Münchhausens, en zulk een
ramp zou voor geen enkele Van M
nchhausen te overzien zijn geweest. Iets
dat duizend jaren bestaat, biedt niet
zonder reden weerstand aan den tarfd
des tijds; het leven van den gewonen
mensch is niets anders dan een sleur,
daarentegen is het leven van een Van
Münchhausen een door de eeuwen ge
heiligde traditie.
De heelmeesters traden aan mijn
Gothische ledikant, links en rechts
schaarden zich rijen verpleegsters. Na
dat ik hun instructies gegeven had,
togen ze aan het werk. Zij wilden mij
onder narcose brengen. Aangezien ik
dit kinderachtig en beneden mijn waar
digheid vind, weigerde ik dit. Boven
dien zou ik dan niet kunnen contro
leeren of zij mijn opdracht werkelijk
uitvoerden. Terwijl ik het ochtendblad
las, kweten de doctoren zich van hun
taak. De sigaar die ik wilde opsteken,
ging aan het verkeerde eind branden,
zoodat ik begreep dat mijn koorts nog
niet geweken was. Af en toe gaf ik den
chirurgen een kleine aanwijzing, ten
slotte was ik toch de eenige die wist
wat ik mankeerde. Juist op het
oogenblik dat de operatie geslaagd was en
de wond gehecht, kwam mijn neef
Baron Goudknots binnen. Toen hij mij
in mijn niet zeer comfortabelen toe
stand zag liggen, viel hij flauw en
kreeg het uiterlijk van een gestranden
luchtballon. Terstond gaf ik de doc
toren opdracht hem bij te brengen.
Er werden zuurstofapparaten aange
sleept en de twaalf verpleegsters zagen
met moeite kans kunstmatige adem
haling op hem toe te passen.
Ondertusschen bekeek ik het object
dat mij het leven vergald had en dat
de doctoren uit mijn lichaam tevoor
schijn gehaald hadden. Het bleek een
stuk lapis lazuli te zijn, hetgeen mij
niet verwonderde omdat ik immers
zeer blauw bloed in de aderen heb. Ik
verheugde mij in het bezit van dien
steen, ik zou hem kunnen gebruiken
om er zegelringen voor mijn nage
slacht van te laten maken. Mijn neef
Baron Goudknots was nog steeds bui
ten bewustzijn, de halsbrekende be
moeiingen der verpleegsters ten spijt.
Daarom wierp ik de steen naar zijn
hoofd. Dank zij de sterretjes die hij zag,
kwam hij tot bewustzijn. Met eenige
moeite wreef hij zijn beide oogen uit
en kwam waggelend overeind. Ik
stapte uit mijn ledikant na mijn koorts
afgeschud te hebben, raapte mijn la
zuursteen op en nam mijn neef mee
naar de ridderzaal waar wij champagne
gingen drinken. Nogmaals toonde ik
mijn neef den steen. Mijn neef ver
kondigde mij dat hij minstens zulk
blauw bloed in de aderen had als ik,
en na een korte aarzeling zei hij dat
hij zich dan ook maar eens zou laten
opereeren. Hij scheen zich te verheu
gen op een edelsteen met persoonlijk
cachet.
Ik ben benieuwd wat voor steen het
zijn zal, ik vermoed speksteen.
Dagboek van een
burger man netje
HEBT u dat hoogst interessante
gevalletje gelezen; van dien man
die niet leeft, en toch de gevangenis
ingaat? U zult zeggen: dat is een
vreemd geval. Inderdaad. Natuurlijk
beweert hij zelf, dat hij wel leeft; maar
de rechter is q.q. steeds geneigd aan de
beweringen van een verdachte te twij
felen; dus dat betoog legt niet veel
gewicht in de schaal. Te minder, daar
hij toch maar heelemaal niet kan be
wijzen, dat hij leeft; bewijzen, dat is
toch zeker: documenten op tafel leg
gen ! In dit geval zou dat document een
uittreksel uit eenig bevolkingsregister
moeten zijn, en daar de man bewees,
dat hij geboren is ja, dat ook nog !
; en wel geboren is te Enschedé, zou
er een uittreksel uit het bevolkings
register van deze plaats vertoond moe
ten worden. Maar dat uittreksel is,
hoewel deze brutale lever of Lebemann
er een preciezen datum bij opgeeft
i Juli 1914 , niet te leveren, niet
uit te trekken uit dat register, om de
eenvoudige reden, dat het er niet in
zit, of anders gezegd: dat hij er niet
in staat!
Zoo'n man, zoo'n gewone, niet ad
ministratieve, die kan laten we niet
noodeloos aannemen, dat hij zijn be
weringen te kwader trouw is die
kan, zeg ik, toch meenen, innig en
oprecht, dat hij wel leeft. En, in die
meening, wil zoo'n man eten. Daar
moet men nu echter eenmaal voor
werken, nu ja, niet alle menschen,
maar een heeleboel toch wel. Hij wou
wel werken, maar hij kon geen werk
krijgen. Dus ging hij naar ,,de Steun".
En de Steun, die wel, en zeer, aan ad
ministratie doet, onderzocht, en ver
klaarde den man, dat hij niet leefde.
En dus geen steun kon krijgen. En
toen, beweert de Officier van Justitie,
heeft hij kleine verduisteringen en
diefstallen" gepleegd; en daarvoor
requireerde deze hem drie maanden
gevang; de rechtbank maakte er een
jaar van.
Ik, in mijn qualiteit van Burger
mannetje, van een diep-ingevreten eer
bied voor het Gezag vervuld, kan
zooiets niet begrijpen. Natuurlijk zeg ik
niet, dat het onzin is, het is zin, want
de Heeren hebben het zoo vastgesteld.
En die man leeft niet volgens weer
andere heeren want ,,heeren" zijn
toch zeker de heeren van 't Stadhuis;
en toch zeggen ze, dat hij steelt; en
toch stoppen ze hem,
levende-mansgewijs in 't gevang; en ik wed zelfs,
dat ze de inconsequentie zóó verzuilen
drijven dat ze hem daar te eten zullen
geven; wat men ook wel noemt: hem
in 't leven zullen houden.... Ja, 't is
eigenlijk nóg gekker: doordat hij niet
leefde, is hij tot stelen moeten komen;
en nu straft men hem daarvoor als
iemand die wél leeft....
Mijn burgerhoofd, dat q.q. niet het
minste idee van het Recht of wel de
Juristerij heeft, zou heel anders den
ken. Als ik rechter was, nu ja, dat
is natuurlijk wel erg aanmatigend ge
dacht, maar enfin, als (irrealis) ik
rechter was, dan zou ik een tooverstaf
ter hand nemen; en zeggen: hokus,
pokus, pas deze man is, die niet
was" ; aangezien zulke machtige spreu
ken vanouds rijmen moeten, en: ,,hij
léft; is geboren en niet gesneefd".
En dan zou ik deze tooverdaad melden
aan de Secretarie te Enschedé, en die
zou den rnan inschrijven in de regis
ters; en hij kon steun krijgen, of liever
werk bij den opbouw; en zeggen:
Hoera, wij leven nog (of tóch) !" En
dan was hij een nuttig mensch, die
zijn brood verdiende.
Maar zoo'n idee van recht-spreken
is natuurlijk maar 't idee van een
BURGERMANNETJE
50 JAAR DROSTE
OP 2 Augustus herdacht de
Drostefabriek haar vijftigjarig bestaan.
Gezien de tijdsomstandigheden, werd
aan deze herdenking geen feestelijk
karakter gegeven, en het jubileum ging
dus bijna even zoo onopgemerkt voorbij
als indertijd de oprichting, toen de
fabrieksruimte slechts uit een kelder
ruimte onder een winkelhuis bestond.
In de loop der jaren heeft de fabriek
zich uitgebreid en is gegroeid tot een
N.V. van wereldnaam.
Vijftig jaar hebben de menschen
Droste-cacao gedronken; in het begin
werden er enkele kopjes per dag, thans
duizenden kopjes per uur gesavoureerd.
En niet zonder reden.
,,De Porceleyne Fles" te Delft, de
fabriek die, zooals bekend,
vaderlandsche geschiedenis in serviezen levert,
heeft ter gelegenheid van het Droste
jubileum een jubileum-wandbordje ver
vaardigd dat eenvoudig en smaakvol
is. Wij wenschen den Droste fabrieken
toe, dat wanneer dit bordje
OudDelftsch is geworden, de fabriek nog
in onvermoeide volle fleur voortbestaat.
n.
pon
op pagina 20
PAG 18 DE GROENE Ne 3194