Historisch Archief 1877-1940
Haushofer, Obst, Lautensach en Maul. Het heet
Bausteine zur Geopolitik". Vooral met de zgn.
Erdgebundenheit der politischen Daseinsformen
und Lebensforgange" wordt rekening gehouden,
dus met liggingsverhoudingen, oppervlaktevormen,
hoogten, horizontale geleding, grondsoorten, kli
maateigenschappen, zeestroomingen,
bevloeiingsstelsels, aardbevingen en vulkanische verschijnselen.
Maar daarnaast dienen het rassenvraagstuk, land
verhuizing, sociale geleding, nederzetting,
volksdichtheid, economie, wereldverkeer en -handel de
aandacht te trekken.
Sinds Ratzel is er dus wel iets veranderd, maar
principieel is het nog niet het geval, althans niet
bij de geopolitiek. Ratzel was anthropogeograaf,
maar de geopolitici zijn het ook, mogen zij ook
al iets meer met den mensch rekening houden. Den
mensch zelf tot uitgangspunt nemen doen zij niet.
Humanistisch zijn hun ideeën zeker niet. Haushofer
meent zijn geopolitiek te kunnen redden door een
afbakening te maken tusschen politieke aardrijks
kunde en geopolitiek. De politieke aardrijkskunde
is voor hem de leer van de verdeeling der staats
macht over het aardoppervlak en hunner bepaling
door hun vorm en grondslag, klimaat en begroeiing".
De politieke geografie is daarmede voor hem de
grondslag geworden voor de geopolitiek. Die
Ideologie der Geopolitik ist wie ein Kristall im
Zusammenschiessen begriffen und im wesentlichen
doch trotz allen weiteren Zuschiissen aus Staats
wissenschaft, Rechtswissenschaft, Soziologie und
Geschichte, die men bei Kjellèn findet aus der
Mutterlauge der Geographie, und zwar der Politi
schen Geographie".
Men zou het ook zoo kunnen zeggen: de poli
tieke aardrijkskunde is de wetenschap, die de staten
in hun ontstaan en bestaan tracht te verklaren, de
geopolitiek is de leer, die uit de verklaring haar con
clusies trekt en zegt, hoe het worden moet. De geo
politiek leert aan den practischen politicus, wat hij
doen en vooral ook wat hij laten moet. Hij toont
hem, in verband met de Erdgebundenheit" wat
bereikt kan worden en behoedt dusdoende den
politicus voor misslagen.
Maul schreef in 1925 Politische Geographie".
Hij sluit zich aan bij Ratzel en Kjellèn. De biologi
sche organismetheorie van den laatste werkt hij
nader uit. Hij ziet het wezen van den staat in de
organische synthese tusschen een deel van het
aardoppervlak en een deel der menschheid, door
de staatsidee tot stand gebracht. Hij noemt de staat
een ruimte-organisme, om aan te toonen, dat de
ruimte een essentieel deel van het staatsbegrip is.
In dat verband stelt hij ook de vraag, of de aard
rijkskunde de geopolitiek omvat. Hij beantwoordt
de vraag bevestigend, omdat de aardrijkskunde in
algemeenen zin altijd met het landschap als
studie? object heeft te rekenen, dus met het ruimtebegrip.
En ook de staat in geopolitieke zin is een ruimte
begrip. Bovendien is de staat immers met het land
schap verbonden.
Dat de geopolitiek met groote moeilijkheden heeft
te kampen, blijkt wel hieruit, dat de
anthropogeografie, althans volgens Maul, de synthese heeft
te vormen tusschen landschap en menschenleven.
Tusschen de geografie van het natuurlandschap
en die van het cultuurlandschap schuift hij een
anthropogeografie in engeren zin. Wat deze wel
zijn mag? Zij is een leer van de
anthropogeografische krachten en de gelijktijdige
differentiëering der mensch onder de inwerking van het
landschap.
(De sociografie op haar beurt kan alle, ook de
zoo kunstmatige geopolitiek omvatten. De socio
grafie gaat van den mensch uit).
In het opgemelde boek van Haushofer, Obst, Lau
tensach en Maul schreef de eerste: Grundlagen,
Wesen und Ziele der Geopolitik", vervolgens:
Politische Erdkunde und Geopolitiek". Obst
schreef: Die geopolitischen Leitlinien des
europaischen Russland. Daarna Haushofer Die
Einheit der Mousunlander". Maul: Brasilien, eine
Geopolitische Studie". Lautensach: Die
Mittelmeere als geopolitische Kraftsfelder". Obst: Das
Raumschicksal des russischen Volkes". De vijf
laatstgenoemde beschouwingen zijn geopolitieke
onderzoekingen.
Het laatste deel van het boek bevat een zestal
beschouwingen over Geopolitik und Praxis".
ie. Haushofer Geopolitik und Presse".
2e. Haushofer Geopolitik und Kaufmann".
3e. Lautensach Geopolitik und Staatsb
rgerliche Bildung".
4e. Lautensach Geopolitik und Schule".
Se. Maul Ueber
politisch-geographische-Geopolitische Karten".
6e. Haushofer Die suggestive KrSfte".
Zooals men ziet heeft de Geopolitiek heel wat
noten op haar zang.
Dr. E. v. HINIE
Is de tijd voor een Nationaal Plan voor Nedei
HET is alweer ruim twee jaar
geleden dat in een vergadering
van het Nederlandsch Instituut voor
Volkshuisvesting en Stedebouw een
drietal inleiders, met name de heeren
Bakker Schut, Scheffer en
Westermann pleitten voor de opstelling,
althans voorbereiding van een Natio
naal Plan voor Nederland.
In het Aprilnummer van 1938 van
het tijdschrift van dit instituut zijn
deze inleidingen afgedrukt en het is
interessant op dit oogenblik na te gaan
in hoeverre we thans dichter bij of
verder af van de mogelijkheid voor
de opstelling van een nationaal Plan
zijn gekomen.
Deze mogelijkheid wordt, zooals
meestal het geval is, beïnvloed door
de al of niet noodzakelijkheid van
het opstellen van dit plan.
Stedebouwkundig gezien moest het
nationaal plan komen, als logische
voortzetting van de ontwikkeling van
het gemeentelijk uitbreidingsplan naar
het streekplan. Evenals het streek
plan echter het gemeentelijk uit
breidingsplan niet overbodig maakt,
evenmin zal het nationaal plan, indien
het opgesteld wordt, deze beide plannen
overbodig maken.
Terecht merkt Ir. Bakker Schut op
dat het woord stedebouw eigenlijk
niet meer bruikbaar is, indien men
over een nationaal plan spreekt.
Want zoo'n plan zal weinig uit te
staan hebben met de steden" en met
bouwen". Het zal misschien veeleer
aangeven waar geen steden" moeten
komen en waar niet gebouwd" moet
worden, en het is dan ook te dwaas deze
arbeid met stedebouw te blijven betitelen.
IS er nu aanleiding voor het
opstellen van een plan dat de
bestemming aangeeft van den
Nederlandschen bodem, opdat een geordend
en harmonisch geheel ontstaat?
Indien men de opstelling van een
dergelijk plan zou zien als een
aesthetische verzorging op groote schaal, als
een vervolmaking van alle bestaande
gemeentelijke en/of particuliere plan
nen, of nog een toevoeging van enkele
nieuwe plannen aan de reeds bestaan
de, dan stellig niet ! Want hoewel nog
Reeuwijksche plassen
niemand weet wat er met Nederland
zal gebeuren, zeker is dat we in de
toekomst zullen moeten woekeren
met de mogelijkheden die de
Nederlandsche bodem biedt, en dat wij daarbij
alles wat overtollig is zullen moeten
laten varen. Maar hoe te weten wat
overtollig is? Indien we elke
vereeniging voor vreemdelingenverkeer recla
me zien maken voor de plaats waar ze
haar zetel heeft met: Vestig U te .. ..,
lage belastingen, goede scholen, gezon
de streek, enz. enz." hoe kan men dan
weten of de uitbreiding van de vestiging
daar ter plaatse nationaal gezien
inderdaad juist is.
Hoe zien we niet alle groote en ook
kleinere steden moeite doen industrieën
tot zich te trekken, hoe bieden niet
verschillende gemeenten tegen elkaar
op met aantrekkelijke voorwaarden,
ten aanzien van de beschikbaarstelling
van bouwterrein? Dit alles terwijl het
in grooter verband gezien, misschien
totaal onjuist is en verspilling
beteekent indien meer menschen te X
gaan wonen en industrie-uitbreiding
te Y plaats vindt. Bovendien beteekent
veelal de uitbreiding van de bebouwing
de vernietiging van een der bestaande
aantrekkelijkheden, b.v. het
natuurschoon. We behoeven ons slechts de
nachtmerrie van villa-plaatsen in de
mooiste streken van ons land voor
oogen te halen om te weten hoe men
natuurschoon ongenietbaar kan maken.
Het is slechts noodig ons de lintbe
bouwing langs de landelijke wegen
voor oogen te halen om te beseffen dat
hier een ordening noodig is die niet
geleid wordt door de plaatselijke
vereeniging van vreemdelingenverkeer.
In dezen vacantietijd zal het voor
menigeen nog eens duidelijk geworden
zijn dat het niet bebouwde deel van
Nederland heel wat fraaier is dan het
bebouwde deel.
In den afgeloopen tijd is zelfs de
stad voor menigeen een verschrikking
geworden en hervindt men eerst zijn
rust indien men van deze
volksophoopingen verwijderd wordt.
Het nationale plan zal zich echter
niet alleen bezig houden met het al
of niet bebouwen van bepaalde streken.
Het wonen zal slechts een der
onderdeelen daarvan vormen. Het tweede
onderdeel zal zijn het werken in den
meest uitgebreiden zin des woords, dus
zoowel handel, industrie en mijnbouw,
als landbouw, tuinbouw en veeteelt.
Ten derde de natuurruimten waar
onder begrepen de recreatie-gebieden,
en tenslotte het verkeer te land, te
water en door de lucht. Het zal een
ieder duidelijk zijn dat de wooncentra
zich alleen dan zullen kunnen uit
breiden indien ook de bevolking blijft
groeien. Maakte men zich vroeger
geen zorg over deze vraag, thans weet
men dat de bevolkingstoename jaar
lijks minder wordt (vroeger rond
110.ooo, thans reeds niet meer dan
80.000) en dat voor het einde van deze
eeuw het maximum bereikt zal worden.
Hoe aantrekkelijk dan ook een be
paalde plaats zou mogen zijn, hoe
laag de belasting ook en hoe best de
scholen, de vereeniging voor vreemde
lingenverkeer zal dan tevergeefs een
beroep doen op toekomstige inwoners
daar deze niet meer voorhanden
zullen zijn. Heel Nederland zal dus
gelukkig nimmer geheel volgebouwd
behoeven te worden. Zoodra men zich
dit realiseert stelt men ook de vraag
waar kunnen wij het beste bouwen?"
En indien men deze vraag stelt volgt
hieruit onmiddellijk waar moeten wij
dus niet bouwen?" Het is dus niet
noodzakelijk dat ons het uitzicht op
een fraai polderlandschap wordt ont
nomen door een eindelooze rij van
huisjes ter weerszijde van den weg
gebouwd, evenmin als het noodig is
dat ander natuurschoon vernietigd
wordt door willekeurige bebouwing.
Vragen de woongebieden een ordening,
nog sterker is zulks het geval voor de
werkgebieden. Wanneer men onder
deze werkgebieden niet uitsluitend
de industriegebieden verstaat doch
hieronder ook begrijpt de terreinen
waar veeteelt, akkerbouw, tuinbouw
en boschbouw wordt uitgeoefend, dan
kan men zeggen dat practisch heel
Nederland werkgebied is of zal zijn.
Ja zelfs meer dan dat, de drooglegging
van de Zuiderzee is een voorbeeld
van het creëeren van werkgebieden op
plaatsen waar zulks eertijds onmogelijk
scheen. Er zal in dezen tijd wel niemand