Historisch Archief 1877-1940
Afbeeldingen in woorden
Gornelis van der Lugt Melsert
l
K herinner me dat ik hem voor het eerst
ontmoette in Zutphen op de kermis ? Hij
speelde toen met het gezelschap van Adriaan
van der Horst in de tent, naar ik meen ? Ik zag hem
maar ik bekeek hem niet nauwkeurig. Hij was zoo
jong en zoo schuchter. Ik vond hem net een jonge
ling die verbijsterend veel boterhammen had ge
geten als hij buiten kwam. Hoe ik tot deze voed
zame gedachte kwam weet ik nog niet, maar ik heb
meer van die gedachten uit het hiervoormaals. Ik
doe meer daden die ik niet kan verantwoorden, doch
die ergens anders vandaan komen. Ik wil niet
geometrisch zijn of astronomisch zijn maar Cor
zag er toen uit als een broodeter.
Toen ik echter op hem gewezen werd door haar
die nu mijne zorgen deelt en mijne kliekjes
en giro bekeek ik hem te Zutphen (of was het
elders Knelis ?) wat beter en ik zag een
eigeneigenaardig gelaat. Een aangezicht dat lachte voor
het sprak. Een paar leutige spotoogjes. Een duo
redeneerlippen. Een koppig, eigenzinnig achterhoofd.
Ik zag zijn schedel zonder haar en vleesch of vel
zooals ik dadelijk van alle menschen de botjes en
het skelet en het geraamte zie.
De gelaatshuid van Cor was niet glad. Er waren
teedere loopgraafjes en Maginotlinietjes in die niet
de gevolgen zijn van een stellingsoorlog maar van
pokkentjes. Deze kleine granaattrechtertjes geven
aan het aangezicht iets goedigs en ook iets
smeekends. Ze zijn innemend voor de meisjes. Het
meeste trof me zijn stemgeluid. Dat was troostend
en zeemanachtig.
Ik zag en hoorde hem in een jonge rol" en
dadelijk vermoedde ik dat hij den wedstrijd zou
winnen om het directeurskruis. Hij draagt het nu
en met eere.
Langen tijd leefden we in Nederland als twee
snoeken. Snel en vaardig.
Tot het jaar 1906 of 1907 in het eindelooze Heelal
(Daar heb ik het zoo erg graag over omdat me dat
verzekert van het leven Hierna) kwam, gelijk met
een ontmoeting te Groningen ook op de kermis en
in het café: De Beurs.
Daar trof ik: Elsa Mauhs en Mieneke Duymaer
en Gerard Vrolijk en Dommelshuizen en nog enkele
tooneelisten die nu van hooger name zijn.
We zouden samen gaan werken gedurende de
vacantiedagen te Rotterdam in den
Tivoli-Schouwburg, leider wijlen de heer van Biene. Ik en we....
stichtten daar bij eenige koppen koffie, welwillende
glimlachen en knetterende levenslust: Het
KleinTooneel dat nu nog overal in Nederland wordt na
gebootst doch slapjens.
Dadelijk werd me opgedragen om Een-Bedrij ven
te gaan vervaardigen en ik deed het en ik schreef:
De Voet en Visite en Cultuur. De rollen werden
verdeeld en al dadelijk gingen we repeteeren en ons
voorbereiden om, na de Groninger Kermis, te Rot
terdam aan te kunnen vangen. Ik schreef een voor
dracht: De Aarde en Het Publiek voor Kees en:
De Officierspet voor Mauhsje en: De Zoen voor
Duymaer. Die in die dagen van een Meischoonheid
was, zooals ze nu een Winterdroom is. Mauhsje
was toen voor mij als een bankbiljet achter een
wisselkantoorraam. Wat had ik een diepe achting
voor haar en wat heb ik die nog.
Eiken dag kwamen we eenige uren te zamen in
De Beurs en onder leiding van Kees Melsert be
reikten we iets bijzonders. Kees is evenals ik te
R-dam geboren. Hij op het Westerkaadje en ik op
de Spaansche Kade. Ons geboortehuis bestond nog
tot en met 12 Mei jongstleden. En de lezers van
de Groene weten hoe de Rakkerdammers zijn....
echte Rotterdammelingers. Als ze wat aanpakken
dan houden ze er van. Kees was de spelleider en hij
deed dit ondanks zijn schuchterheid.... zoo voortreffe
lijk dat we ijdel werden en aanmatigend en onover
winnelijk.
Daar we toen nog geen gebrande genever bliefden
dronken we er een portje op en vol moed en
Groningsche molleboonen en suikerstangen spoorden
we naar Rommeldam.
De aanplakbiljetten noodigden de argeloozen uit
tot een bezoek.
Johan de Meester, Marie Brusse, Piet Blok, Henry
Dekking en Pater Hermans waren als persbeulen
uitgenoodigd om onzen zelfmoord op te luisteren met
hunne pennen of goede humeuren. Vrijbiljetten
waren voorspoedig aan alle verpleegsters en
telephoonmaagden en kantoorliefsten rondgedeeld. We
hadden ook het plan om de Stedelijke logees van den
Noordersingel uit te noodigen maar de Directie van
de Gevangenis kon daar geen vrijheid toe geven.
Toen kwam de groote avond: Zaterdagavond.
Zooals al zoovele eeuwen lang werd het acht uur.
Er was een rietgeruisch achter het scherm in de
zaal.
We keken door het gaatje en we telden diep in de
drie betalende goedzakken.
Overigens: de pers en de koefnoentjes en de
familieleden der veroordeelden.
De klok sloeg acht en de guillotine ging omhoog.
Ik Jacob Hendrik Speenhoff bijgenaamd:
Speenharing, begon met een paar liedjes te sidderen. De
gietaar had de hooikoorts en mijne anders zoo ge
oefende vuisten bewogen zich zelfstandig als bij
oude mennekens.
Ik zong van De Schutters en Moeders brief enz.
En het pakte wel.
Toen kwam mijne vrouw van negentien jaren
er uit en ze zong van: Het Broekje en De Bedelaars
en een Fransch liedje en dat pakte ook. Maar toen
kwamen de Een-bedrijven en toen was het een
locomotief-sukses. Ik danste van ijdelheid achter
de koeliezen. Van verwatenheid kuste ik op een
koon die geheel buiten mijn rantsoen lag en ik
streelde een rug die bloot en zacht was maar die
onder protectoraat stond van een anderling. Maar
zoo is de jeugd: ze doet maar. Gelukkig was mijne
jeugdige vrouw in de kleedkamer en zag ze mijne
hulpbehoevende uitingen niet. Gelukkig kwam Cor
af" en deed hij hetzelfde maar met meer reden en
recht want die koon en die rug waren zijn
priveebezit.... privaat-eigendom.
We waren geslaagd. Cor wapperde van moed en
zegevierendheid. Het handgeklap alkoholde in onze
ooren en de recette viel nog al mede.
Het werd Zondagochtend en de kranten waren
buitengewoon aanmoedigend.
Ik woonde toen ergens in het Westen en ik las
de bladen in mijne opwekkende sponde en daar
mijne gade de Nederlandsche taal nog niet zoo be
greep, las ik alles voor, maar ze vatte er weinig van.
Lught belde me op en vroeg: Hebbie ut gezien
joh?" Ik antwoordde: Ja joh !"
Wat was hij gelukkig. Zijn stem klonk zoo
menschlievend.... net een muziekaal voorschot. Hij
moedigde me aan om nog meer meesterwerken te
gaan voortbrengen en ik zette me tevens aan het
werk en ik pende en potloodde alleraardigste
tooneelwerkjes die nu al lang vergeten zijn maar die
toch geld opbrachten.
Dagelijks ging ik nu met Knelis om en steeds
begon ik hem meer te achten. Hij was zoo zakelijk
en werkzaam en bij de hand. Hij deed alles zoo juist
en zoo vlug. Hij kletste er niet om heen en ver
bitterde me geen uur. Hij overwoog steeds nieuwe
suksessen en als er gebrek was aan tooneelstukjes
dan kwam hij bij me thuis in mijn schrijftafel snor
ren of er hier of daar nog een een-acter lag?
Eens heb ik hem vertoornd gezien op Mientje
Duymaer van Twist omdat ze een rolletje weigerde
te vertolken. Het kwam niet tot booze woorden
maar wel tot tooneelblazingen en
kleedkamerzuchten. Maar van twist kwam het tot eendracht.
Toen ik 32 een-bedrijven had geschreven, begon
Cor met het spelen van stukjes van Mijnssen en
Canter en van Waasdijk en Koomen en anderen.
Weer een goede greep. Het Rompeldamsche publiek
smulde er van en ook dat van de eilanden.
We kregen zelfs een uitnoodiging om in het
Koerhous te Sjeveningen te komen spelen en we
deden dit gaarne. Het toenmalige Cabaret, nu dans
tent, was een uitnemende gelegenheid waar zelfs
mannen als Treub en generaals en burgemeesters
kwamen zitten op de ongemakkelijke
wankelstoelen. Ons sukses en vooral dat van Knelis waste
met den dag. Hij verdiende toen bij mij / 10.
per dag evenals Mauhsje en Twistje.
Tk heb mijn grootboek bewaard en toen hij on
langs zoo ziek was heb ik hem als herinnering aan
gelukkige dagen dat cijferboek ten geschenke ge
geven, iets waar hij mij nooit voor gedankt heeft;
maar dat komt nog. Wat in het vet is kost bonnen.
Toch kregen we te Laren N.H. bij Kamdorp of hoe
heet dat ook al weer.... die artistenarke? Wacht
mijn vrouw weet het: Hamdorf?toch kregen we
ongenoegen daar in dat gebouw. Het ging over het
geld. Cor wilde bij zoo een uitverkochte zaal toch
wel iets meer verdienen en daar had hij groot gelijk
in, alleen kon ik niets meer geven want ik ver
diende zelf niets meer. We waren toch uit gekocht
door Joop Siedenburg nu kunsthandeleur bij Buffa
in de Calvairestraat te Amstelredam. Maar ook Joop
verdiende er niet veel aan door de groote kosten
die hij betalen moest doch.... Cornelis staakte en
liet me voor jeweetwel staan. Het geheele gezel
schap volgde hem en met mijne onervaren gade
bleef ik alleen om de voorstelling te vervolgen. Ik
deed het en het lukte alleen ook met onze liedjes.
Ik prevelde nog eenige teedere woorden in de ooren
van Cor en hij liet zich bepraten. Hij speelde door
en in dat cijferboek stond juist de afrekening van
die voorstelling en dat kon hij in zijn zak'steken.
Cor is bovendien geen snuiter om ruzie mede te
teelen. Hij is er veel te vernuftig en te geloovig voor.
Hij houdt niet van twisten en smalen en beleedigen.
Neen lieve lezeressen van de Groene Amsterdammer,
zoo is ZED niet.Hij houdt van vrede stichten naasten
liefde en ontwapening.
Nog nimmer heb ik hem zijne kameraden hooren
misprijzen of berispen. Zelfs zichzelf schold hij
zelden geheel naakt uit. Waar is het dat hij bere
kenend en zakelijk is en op de dupjens maar lieve
Rothschild dat moet toch voor een tooneeltemmer
en plankengoochelaar. Het leiden van zoo een
klompje lieden valt niet mede. Men moet er zijn
Opoe en Opa voor hebben vermoord zooals dat wel
eens onchristelijk geuit wordt. Een
tooneelgezelschap is een bijeenzijn van menschen die allemaal
het tegenovergestelde wenschen. Ze zijn
kwispeldurig en overgevoelig en: Praat me niet van
Mollièrre en Saartje Bernart! Maar het zijn lieve lieden
die op je jubileum óók komen en die zich weten te
organizeeren als het gaat om de kunst en de gages.
EEN vijftal jaren mocht ik in de zomermaanden
met Knelis samenwerken. En we hebben veel
bereikt, al is dit nu alles lucht. De huidige
eenacters zijn geibsrig en spitsvondig en truukwerk.
Het is wat verbeterde film.
Na die zomerwerkjes gingen we uiteen en elk
onzen weg. Wel ontmoette ik Cor nog bij
weldadigheidsvoorstellingen en eens engageerde hij
me in een kermisstuk, het heette: Jut en Jul en ik
geloof dat ik het geschreven of vertaald had uit het
Duitsch. Ik herinner me dat Gimberg er liedjes
in zong en dat er in gedanst werd en dat het dertig
avonden achter elkaar was uitverkocht en dat ik
ongeveer honderd gld per dag verdiende.
Plotseling werden de voorstellingen gestaakt door
ziekte van een der tooneelisten en door de gewone
tooneelsmarten. Wat er aan de hand was heb ik
nimmer geweten maar raak was het en bloemen
er over.
En nu het voornaamste, zoowat het laatste. Cor
als: tooneelspeler.
Voor mij is hij in iedere rol volkomen op zijn
plaats. Hij kent zijn kunnen en weet zijn weetje.
Hij laat een ander nooit voor zich werken of vechten
Neen, Cor is er bij.... zelf en op de barrikaden van
pruiken en schmienkpijpen en vetlappen. Hij laat
niet graag iets over aan anderen wat hij zelf zijn
plicht acht. Zijn leven was en is een: PLICHT.
Een taak. Een bevel.
Ik kan de rollen niet vermelden waarin ik hem
zoo graag mocht. Ik vergat met zijn welnemen, al
die stukken. Maar als hij speelt ben ik er graag bij
als ik een vrijbiljet krijg in de stalles en dan schrijf
ik hem nog een brief met mijne bevindingen om
trent zijn werk en dan houdt hij nog X-maal meer
van me.
Zijn eenigszins zijden stemgeluid en zijn
droomerig gebaar en zijne peinzende oogen; zijne ver
ontschuldigende standen en zijn heerachtige wijze
van gaan.... zijn mij aangenaam. En ik schrijf dit
nu niet om hem te vleien (of is het: vlijen, ik geef
het op met onze ijtjes en eieren) of iets aan hem te
verdienen.... ik schrijf dit omdat hij een sobat
toewa van mij is. Omdat we zooveel samen
doormieken en omdat we elkander altijd zoo grondig
in de gaten hadden. Hij is voor een betrouwbaar
mensch: een zakenvriend en als hij weifelt dan
gaat de kassa dicht.
Toen hij al zoo goed als dood was en daar zich
mede bezig hield in de groote- of Stads- of Konink
lijke Schouwburg te Amsterdam en iedereen hem
al aan het beaardigen was (Dit is Dietsch) schreef
ik hem een mijner meesterlijke troostbrieven. Ik
maande hem tot matiging in het afgaan per kist
en tot herinneren van zijn wachtwoord. Ik tikte
hem : Niets voor jou Knelis om de urn in te gaan !"
en hij deed zooals ik hem ried. Hij leeft nog en hij
verbaast er zich niet over. Ik sprak zijn liefste
wederhelft in woning en zaken en ze zei me met
een paar haastige struikelwoordjes en met een
muizenzuchtje er achter aan: ,,Korr is er niet best
aan toe, schrijf hem eens !" Zoo geraden, zoo ge
daan. Ik schreef en hoe dan ook: Ik verwijt me zijn
herstel.... al ben ik geen kwakzalver. Een ander zou
hem een tientje ter leen vragen maar dat deed ik
niet omdat ik er zoo een verlangen naar heb. Maar
leven doet hij?vraag dat maar aan Bendien.
Waar ik innig en onbeleefd naar verlang is zijne
toezegging om mijn profetisch tooneelwerk met mu
ziek op te voeren. Het is getiteld: De Stem der
Dingen". Een onzer uitnemendste componisten wil
de muziek toonzetten en ik weet zeker dat het een
verbijsterend sukses zal worden want ik schrijf uit
nemende tooneelwerken al ben ik: schilder, teeke
naar, dichter, auteur, geschiedschrijver, kranten
rijmelaar en beeldhouder. Ik ben net als die persoon
die de kruiwagen uitvond. Het was iemand uit
Italr. Maar al jaren geleden. Een waarachtig
kunstenaar meet alles kunnen waar hij verlangen
naar heeft. Iemand die allén maar schilderen kan
of toonzetten of dichten, is achterop en volgens
Socrates: onvoldoende.
Ja Cor, dat stuk moet je nu eens spelen voor we
dood gaan. Nog vele jaren voor ons beiden.
K O B Ij:, S P E K N H O l F
PAG. 7 DE GROENE No. 3194