Historisch Archief 1877-1940
C De goede dingen dezer aarde J
De jacht op het ideaal
ER is velerlei idealisme, en ook van
dit isme" geldt: als twee het
zelfde zeggen, zeggen zij niet hetzelfde.
Want de wijsgeer die zich idealist
noemt kan een groot pessimist zijn,
zooals Schopenhauer was, en het
aesthetisch idealisme sluit het realisme
geenszins uit en behoeft met het
wijsgeerig idealisme nog niet saam te gaan.
Maar als wij, geheel in het algemeen,
van" idealisme spreken; als wij een
onzer medemenschen kenschetsen als
idealist, bedoelen wij toch vrijwel altijd
hetzelfde en hebben wij een overtui
ging" op het oog, een geestelijke le
venshouding welke gericht is op de
verwezenlijking, of tenminste op het
benaderen, van een ideaal, begrepen in
de Idee. Wij plaatsen den idealist te
genover den materialist en wij prijzen
hem in gedachten voor zijn gerichtheid
op een doel, dat veelal een droombeeld
blijken zal, maar dat bijna altijd een
groot offer vraagt.
De waarachtige idealist is van nature
een offervaardig man. Hij offert
materieele zekerheid terwille van een
geestelijk bezit dat slechts na
moeizamen strijd verworven kan worden doch
hoogst zelden werkelijk verworven
wordt. Hij offert zichzelf, en veelal oqk
anderen, meedoogenloos op aan dien
strijd, een worsteling die in den regel
tot het bittere einde" duurt en pas
door den dood wordt beslecht. Hij is
dus ook een strijdbaar man die een
onvermoeibare creatieve werkzaamheid
ontwikkelt ten einde het ideaal nabij
te komen. Waar strijdbaarheid en offer
vaardigheid samen gaan kan er echter
van belangzucht geen sprake zijn. De
strijd wordt belangeloos gevoerd en
niet terwille van voordeel of winst.
Want de waarachtige idealist is door
zijn aanleg veroordeeld iedere winst
onmiddellijk prijs te geven of in te
zetten ter wille van een nieuw ideaal,
terwille van een mogelijk grootere,
choonere winst.
De waarachtige idealist is niet te
verzadigen, hij is als iemand die aan
onstilbaren honger lijdt en helaas is hij
door dezen aanleg ook gedoemd levens
lang een hongerlijder in materieelen
zin te zijn. Hij wordt eerder gehoond
dan beloond en verwerft zich in den
regel steenen voor brood. Maar hij be
hoort tot het ras dat niet sterft en het
is voor het menschelijk geslacht een
onschatbaar geluk, dat het niet sterft.
Wat ware de samenleving wanneer het
idealisme werd uitgedoofd, wanneer
die eenige vlam van een verre en
schoone droom niet meer spelen en
flakkeren kon? De wereld zou, zonder
de geestelijke drift die idealisme heet
gelijk zijn aan een kil en duister graf.
En zij die hun schouders ophalen bij
het ontwaren van den ras-echten idea
list; zij die hem bespotten om zijn
waan om hetgeen zij zijn waan noe
men en om de naïeveteit van zijn
onverwoestbaar en in schijn zoo kinder
lijk geloof, beseffen niet dat deze zelfde
idealist de man is die voor hen het leven
dragelijk maakt; zij beseffen niet, dat
zonder hem en zonder zijns gelijken geen
leven de last van het leven waard zou zij n.
DE idealist is de man veelal ook
de vrouw die aan het leven
als geheel zin en richting geeft. Men
mag er dan overtuigd van zijn dat het
ideaal onbereikbaar blijven moet, de
jacht op dat ideaal wordt een
meesleepende stuwkracht waaraan geen ster
veling ontkomt. Zelfs niet de
hypochonder. Want ontkwam hij in wer
kelijkheid eraan, hij zou een doode
hypochonder zijn. Het ideaal, in welken
vorm ook artistiek, politiek, sociaal,
ethisch is de vlam des levens en be
klagenswaardig tot verval gedoemd
is iedere tijd waarin die vlam lager
brandt. Onze overtuiging richt zich
op het ideaal, maar het ideaal schept
de overtuiging, geeft deze overtuiging
gestalte, belichaamt haar, is als het
ware haar incarnatie in geestelijken
zin. Ter wille van een ideaal zijn heele
volken ten oorlog gegaan; terwille van
een ideaal trok men in de middeleeu
wen met de kruistochten mee; terwille
van een ideaal zijn duizenden idealisten
als misdadigers geradbraakt of op den
brandstapel tot asch vergaan. En het
past ons slecht den idealist te bespotten
omdat zijn ideaal ons niet te verwezen
lijken lijkt want alleen reeds uit hoofde
van zijn idealisme verdient hij onze
hulde en onzen dank. De Platonische
Idee welke de idealist in de kunst, in
het zedelijke, in het maatschappelijke
tracht te benaderen is het Volkomene,
de oer-vorm, dien hij zich voor oogen
stelt, waarnaar hij streeft en hetwelk
hij nimmer bereiken kan omdat het
volkomene niet van deze wereld is.
Maar dat hij dat Volkomene in zijn
geest opgenomen heeft en ons er deel
aan tracht tédoen nemen is iets an
ders waard dan neerbuigende spot,
verguizing of hoon.
ONDER de kunstenaars vindt men
vele idealisten; ja, men kan zeg
gen dat ieder waarachtig kunstenaar,
hij mag zich dan naturalist, realist,
pessimist of negativist noemen, uit den
aard van zijn kunstenaarschap een
idealist in hart en nieren is. Want hij
heeft zijn artistiek ideaal, dat uiteraard,
daar hij geestelijk werkzaam is, een
geestelijk en dus algemeen mensche
lijk ideaal moet zijn. In zijn kunst
brengt hij zijn ideaal in beeld; of laat
ons liever zeggen, aangezien het ideaal
op zichzelf natuurlijk niet uit te beel
den is, .hij brengt zijn verlangen naar
dit ideaal, zijn overtuiging dat dit
ideaal bestaat in beeld. Hij brengt het
in beeld of hij stimuleert er onze ver
beelding mee. De beeldende kunstenaar
doet het eerste; de musicus het laatste,
de dichter het een zoowel als het ander.
Maar hij heeft voor dit ideaal goed en
bloed veil; hij lijdt terwille van het
ideaal, als het zoo moet zijn, het bit
terste gebrek; hij offert aan dit ideaal
het welzijn van zijn gezin en van zich
zelf in het vuur van zijn hartstocht
dat, wij zeiden het reeds, de vlam des
levens is.
De jacht op het ideaal is een schoone
jacht. De jager wordt daarbij zelden
voorafgegaan door feestelijke hoorn
blazers, noch omstuwd door vroolijke
gezellen. Hij jaagt in de stilte der
zelfverguizing en de ontbering; hij jaagt
in den droom. Maar hij is ondanks alles
een droomer die gelukkig is, want de
droom draagt in zichzelf de zegen die
met den gloed van het geluk ver
licht.
LIBRA
KUNNEN WIJ ONS WETENSCHAPPELIJK VOEDEN?
HET is helaas maar al te waar, dat
het overgroote deel der
menschheid slechts drie dingen doet: werken,
slapen en eten. Ontspanning geeste
lijk of lichamelijk is een begrip,
dat voor relatief weinigen
bestaanswaarde heeft, en vaak is het dan nog
zoo, dat een weivoorziene disch de
verlangde geneugten des levens moet
opwekken. Ieder, die weieens beschrij
vingen gelezen heeft van het leven
onzer voorouders, kent de reusachtige
feestmaaltijden, waar de chronische
hongerlijders n dag hun leed vergaten
ten koste van een heir fazanten, ko
nijnen, koeien en wat dies meer zij,
aangevuld met taarten, pasteien en
besproeid met hectoliters wijn en andere
alcoholica.
HET ontbreekt in die jaren dan ook
niet aan waarschuwingen en ver
maningen, om matiger te zijn in het
nuttigen van spijs en drank.
Zoo verscheen in 1703 tot Leyden
bij de weduwe van Bastiaan Schouten"
de Hollandsche vertaling van een be
roemde Raad-geeving" van Louis
Cornaro Nobel Venetiaan" zooals
hij zichzelve noemde waarin deze
edelman aanmerkte, dat drij seer
gevaarlijke qualen binnen weinig
tijds in Italien sijn ingeslopen. Voor
de eerste noem ik de vleyerij en de
ceremoniën; de tweede de ketterij
die voortgang begint te nemen; en
de derde is de gulsigheid en dronken
schap. Het is een ongeluk voor de
menschen onzer eeuwe zoo ver
volgt hij dat de meenigte van disch
schotels op de maaltijden na de mode
zijn, en boven de zoberheid seer verre
de overhand gekregen hebben." Hij
zelf had altijd zeer matig geleefd, en
andere Nobele Venetianen sullen
getuigen, dat ik in mijn drij en tagtigste
jaar nog kloek genoeg zij, om alleen
zonder eenig behulp te Paart te steige
ren; dat ik niet alleen vlug de trappen
afloop, maar nog een gantschen berg
op!"
En inderdaad niet alleen in de
dagen van Louis Cornaro, maar ook
heden, geldt, dat het overmatig ge
bruik van spijs en drank schadelijk
is voor de gezondheid.
Maar, voor wien heeft deze fraaie
regel waarde?
Verkeerde voeding is veel vaker
een te weinig aan n of meer
bestanddeelen, dan een teveel. De redenen?
Armoede, werkloosheid, ongetwijfeld
maar vaak ook verkeerde gewoonten
en ingeroeste traditie. Treffend wordt
dit bewezen in het verslag van een
Enquête over de voeding, vijf-en-dertig
jaar geleden door enkele Parijsche
doktoren op een internationaal congres
uitgebracht. Zij hadden tot in finesses
opgeteekend, hoe honderd Parijsche
arbeiders en arbeidsters hun moeizaam
verdiend geld aan spijs en drank be
steedden, en zij moesten concludeeren,
dat hun voeding ondoelmatig, on
voldoende, ongezond en duur" was.
De francs van de handwerkers gingen
weg aan wijn en vleesch, die van de
midinettes aan sla-tjes, waarvan
de voedingswaarde omgekeerd even
redig was aan den prijs, en met tien
tallen voorbeelden konden de enqu
teurs aantoonen, dat de Parijzenaar
zich voor vél minder geld vél beter
kon voeden. En in andere steden, in
andere landen, was het niet anders
gesteld.
Het is ongeveer drie kwart eeuw
geleden, dat de wetenschap zich met
de voeding ging bemoeien. Duidelijk
kwam hierbij weer naar voren, van
hoeveel belang het is, een maat te
bezitten, waarmede men ongelijk
soortige grootheden, als de waarde
van de bestanddeelen van ons
dagelijksch voedsel, kon meten. De voor
naamste taak van ons voedsel is, de
lichaamswarmte op peil te houden.
Deze warmte ontstaat door verbran
ding van suikers, vetten, en in
mindere mate van eiwitten.
Verbrandingswarmte meet men in calo
rieën, en het voedsel van een volwassen
man moet, bij matigen arbeid, plm.
drie duizend calorieën
verbrandingswarmte opleveren. Wilt ge een aan
schouwelijke maat? Het is de hoe
veelheid warmte, waarmee men veer
tig liter water aan de kook kan brengen
een huisvrouw kan de wasch doen
met de energie van haar voedsel!
HOE groot de waarde van de calorie
als eenheid ook is de
hedendaagsche physioloog zou haar on
gaarne missen wij mogen niet ver
geten, dat de wetenschap verder is
gegaan en in ons dagelijksch brood"
stoffen heeft ontdekt, die voor ons
voortbestaan minstens even belangrijk
zijn, ook al is hen niet de taak toe
bedeeld, rechtstreeks verbrand of
omgezet te worden. Wij hebben vroeger
reeds gewezen op de functie der vita
minen, gecompliceerde scheikundige
verbindingen, die de verbranding van
suikers en vetten krachtig bevorderen,
en als smeerolie" even belangrijk
zijn voor de levende machine, als de
brandstof-zelve. Een soortgelijke taak
wordt vervuld door sporen metalen,
als ijzer, koper, mangaan, magnesium,
enz., en zoo is het zeer eenvoudig
een dieet te bedenken, dat calorisch
aan alle eischen voldoet en nochtans
on-physiologisch is omdat minimale
hoeveelheden metalen en vitamines
geheel of gedeeltelijk ontbreken.
Dat deze nieuwe inzichten een revo
lutie beteekenen op het gebied van de
voedingsleer, behoeft geen betoog! Het
kookboek kan zijn taak niet vervullen
door van de ingrediënen slechts te
vermelden, hoeveel eiwitten, vetten
en suikers zij bevatten het moet
ook aangeven, welke sporen vitaminen
en metalen er in voorkomen, en hoe
veel men van deze kostbare nietig
heden dagelijks moet verbruiken.
Het jonge tijdschrift Voeding",
maandblad van de Stichting tot weten
schappelijke voorlichting op voedings
gebied, publiceerde in n van zijn
nummers van de afgeloopen jaargang
volledige gezinsmaaltijden, waarbij voor
het eerst de noodige aandacht werd
besteed aan de aanwezige hoeveel
heden kalk, phosphor, ijzer en de
vitaminen A, B, en C tezamen. Bij
een vischgerecht wordt b.v. inplaats
van de gebruikelijke botersaus met
opzet (curs. van ons) peterseliesaus
gekozen, die het ijzergehalte ophaalt
en bovendien aanzienlijk bijdraagt tot
de vermeerdering van de vitaminen
A en C." Het behoeft geen betoog, dat
dit principe, om bij den maaltijd aller
eerst rekening te houden met de voe
dingswaarde, en te zorgen, dat deze
door koken, braden, etc. zoo weinig
mogelijk vermindert, juist in den
tegenwoordigen tijd moet overheerschen.
Het is een eerste eisch ter instandhou
ding van de volksgezondheid, dat
raadgevingen aan de huisvrouw
die, zooals iedereen weet, niet licht
verandering aanbrengt in de kookkunst
welke zij tien, twintig, dertig jaar ge
leden heeft geleerd herhaaldelijk
en op opvallende wijze in de dagbladen
gepubliceerd dienen te worden, mér,
dan dat tot nu toe het geval is.
Wetenschappelijk voeden" wil niet
zeggen, dat het chemisch laboratorium
onze dagelijksche leverancier wordt
van de stoffen, waarmee wij ons li
chaam in stand houden het
vereischt slechts een aanpassing van
veelal ouderwetsche begrippen en ge
woonten aan het wetenschappelijk
inzicht, dat zich de laatste jaren een
weg heeft gebaand. En laat Mijnheer
de echtgenoot nu niet mopperen,
als zijn vrouw een schotel op tafel
brengt, die hij nimmer gezien, laat staan
geproefd heeft: de nieuwe" kookkunst
heeft, naast haar moderne waardeering
voor vitaminen en zouten, de aloude
achting voor smaak en culinair genot
niet verloren! DR. J. OUDENBOSCH
PAG. 10 DE GROENE No. 3296