Historisch Archief 1877-1940
Een bolwerk der wetenschap
IN onze meeste oude steden zijn de bolwerken
herschapen in vredige plantsoenen. Maar Leiden
heeft een bolwerk dat bolwerk gebleven is, een
bolwerk der wetenschap. Daar zijn de kanonnen en
kazematten vervangen door telescopen en labora
toria; daar worden de geheimen van het heelal
aangevallen, en het heelal heeft veel geheimen
want het is groot.
Het heelal is altijd de meest ontzagwekkende
bezienswaardigheid voor het weetgierige
menschdom geweest, al bestaat het voor meer dan 99 pCt.
uit niets. De heelalvorsching gaat hand in hand
met de andere exacte wetenschappen. Uit de ge
dragingen van sterren en planeten leeren we die
van Zon en Aarde kennen. We weten bijvoorbeeld
dat de Zon een gloeiende gasbol is die hard bezig is
af te koelen; deze wetenschap heeft iets
onrustbarends, we weten dat er een dag zal komen dat de
laatste ijscoventer het bijltje er bij neer legt, en we
denken aan de ontroerende plaat in Flammarion's
Wonderen des Heelals", voorstellende het laatste
menschenpaar, door den vinger des doods aange
raakt, bedolven onder het lijkkleed van het eeuwige
ijs." De elkaar omhelzende geraamten zijn afschrik
wekkend. De sterrenkunde heeft de menschheid ver
volgens weer gerustgesteld: er kunnen nog duizen
den beschavingen opkomen en ondergaan, er kunnen
nog millioenen oorlogen worden uitgevochten voor
dat de Aarde ongeriefelijk als woonplaats begint te
worden. De astronomie is alles behalve een weten
schap die los staat van de andere wetenschappen;
men denke slechts aan de ijstijden.
De droom van menigen schooljongen is sterren
kundige te worden. Want is er iets aantrekkelijker
dan op zoo'n belvédère met prachtig uitzicht te
zitten? Inderdaad heeft het beroep een zekere
romantiek, maar het uitzicht is beperkt. De sterren
blijven altijd puntjes, en hoe beter de kijkers
vergrooten, hoe scherper en kleiner de puntjes worden.
Alleen Zon, Maan en planeten zijn als lichamen
door de kijkers waar te nemen. Maar deze hemel
lichamen liggen volgens astronomische begrippen
als het ware voor het grijpen, want hun afstanden
tot de Aarde bedragen slechts enkele honderd
duizenden of millioenen kilometers, terwijl de af
standen tot de vaste sterren op z'n minst millioen
maal grooter zijn.
In de Leidsche sterrenwacht spelen de visueele
waarnemingen niet zoo'n groote rol als de foto
grafische. De fotografische plaat ziet meer dan
het oog. Door een plaat langer te belichten, ver
hoogt men als het ware de gevoeligheid er van.
Als men twee maal een foto neemt van hetzelfde
stukje van den hemel, en men belicht de eerste
plaat vijf minuten en de tweede een uur, dan zal
op de laatste plaat aanmerkelijk meer te zien zijn.
De moeilijkheid bij het maken van zulk een
tijdopname is dat de fotografische kijker niet bewegen
mag, of m.a.w. juist bewegen moet. Want de
draaiing der Aarde moet geëlimineerd worden. De
De groote broer: de Mount Wilson-sterrenwa:ht
kijker is gemonteerd op een as die parallel is met
de aard-as en die in 24 uur een volledige omwenteling
maakt, tegengesteld aan de draaiingsrichting der
Aarde. Voor die beweging zorgt een zeer nauw
keurig uurwerk. Alle grootere telescopen zijn van
dergelijke uurwerken voorzien; zonder uurwerk
zou het beeld snel uit het gezichtsveld schuiven.
Een fotografische opname wordt gemaakt met een
dubbelen kijker, de eene kijker fungeert als foto
toestel, door den anderen kijker wordt gecontroleerd
of de klok niet voor of achter loopt. Zoonoodig
wordt de klok dan gecorrigeerd.
De foto's hebben tal van voordeelen boven de visu
eele waarnemingen. Een foto kan dagen, desnoods
jaren lang bestudeerd worden. Wat van het
grootste belang is: verschillende opnamen, genomen
met tusschenpoozen van tientallen jaren, kunnen
onmiddellijk met elkaar vergeleken worden. En dit
is het groote voordeel van de fotografie: men kan
waarnemingen in het verleden maken,
Van oudsher werden de sterren verdeeld in twee
groepen, nl. de bewegelijke sterren (de planeten,
die mét de planeet Aarde" om de Zon draaien),
en de vaste sterren, waarvan de duidelijkst zicht
bare de sterrer beelden vormen. Zoover het geheugen
van de geschiedenis reikt, zijn die sterrenbeelden
hetzelfde gebleven. Julius Caesar beproefde de
oogen van zijn soldaten door hen naar den staart
van De Groote Beer te laten kijken. Vlak naast de
middelste ster van den staart staat een klein ster
retje dat moeilijk zichtbaar is. Dat sterretje gold
als norm voor goede oogen, en ook heden ten dage
kunnen wij onze oogen er mee beproeven. Duizen
den jaren hebben de zeelieden op de Poolster ge
varen en zich naar de sterrenbeelden georiënteerd.
Men nam aan dat de sterren zoo vast waren alsof
ze als gaatjes in den hemelbol geprikt waren. Maar
evenals onze aardrijkskundige atlassen aan ver
anderingen onderhevig zijn, zoo zijn de sterrenkaar
ten dat, al is het tempo daarbij dan aanmerkelijk
langzamer. Geen enkel hemellichaam staat stil; ze
bewegen zich met duizelingwekkende snelheden van
tientallen kilometers per seconde. En dat de ver
anderingen in de sterrenbeelden zoo uitermate
moeilijk op te merken zijn, is te verklaren uit de
groote afstanden, die zoo mogelijk, nog duizeling
wekkender zijn dan de snelheden.
Op de Leidsche sterrenwacht wordt onder ande
ren studie gemaakt van de beweging der ster
ren en die der dubbelsterren. Een dubbelster
bestaat uit twee sterren die tezamen een systeem
vormen en om elkaar heen draaien. Zoo zijn er
ook drievoudige en nog gecompliceerdere systemen.
De ster Castor in het sterrebeeld De Tweelingen doet
zich aan het bloote oog voor als n heldere ster,
door den telescoop ziet men echter niet n, maar
drie sterren. Na vele spectografische opnamen is
gebleken dat deze drie sterren alle dubbelsterren
zijn. De ster Castor is dus niet n ster, maar een
zesvoudig systeem. Hier hebben we dus te doen met
De dubbele fotografische
,,arceer"kijker op de Leidsche sterrenwacht
zes zonnen, waarbij de mogelijkheid bestaat dat
zij ieder een aantal planeten hebben die er op hun
beurt misschien weer manen op'na houden. Dat som
mige vaste" sterren, evenals onze Zon, planeten
hebben, kan als hypothese aangenomen worden;
vastgesteld is het tot op heden niet. Professor
Hertszprung, de directeur van de sterrenwacht,
maakt een uitvoerige studie van de eigen beweging
der Pleïaden, die ook wel Zevengesternte genoemd
worden. De Pleïaden bestaan uit heel wat meer dan
zeven sterren, het zijn er een paar honderd. Het
zijn honderden zonnen die door elkaar heen
krioelen en tezamen een zelfstandig geheel vormen.
Dank zij den fotografischen opnamen is het moge
lijk de eigen beweging der sterren te leeren kennen.
Een dubbelster, die door den kijker gezien als n
punt zichtbaar is, ontpopt zich als dubbelster op
de foto's. Het blijkt, als de foto's door een
spectrograaf genomen zijn, dat de spectra op verschillende
tijdstippen ongelijk zijn. Naarmate een lichtgevend
voorwerp zich met een meer of minder groote
snelheid naar ons toe of van ons af beweegt, heeft
een verschuiving van de lijnen in het spectrum
plaats. Aan de hand hiervan valt een snelheid_ te
berekenen. Doen zich nu periodiek herhalende ver
anderingen in de spectra voor, dan kan men daaruit
afleiden dat de ster een twee- of meervoudig systeem
is, en bovendien den duur van den omloopstijd. In
sommige gevallen is zoo'n omloopstijd honderden
jaren, maar de gegevens over b.v. 40 jaar kunnen
voldoende zijn om dien omloopstijd bij benadering
te berekenen. Een speciale soort dubbelsterren zijn
de Algolsterren, die haar soortnaam te danken
hebben aan de ster Algol. Deze ster vertoont een
regelmatig schommelende helderheid. De verklaring
is zeer eenvoudig: de Aarde (en dus ook ons oog)
liggen in hetzelfde vlak als dat waarin de beide
zonnen die de dubbelster vormen om elkaar heen
draaien. Het gevolg hiervan is, dat de beide zonnen
nu eens naast elkaar staan, dan weer dusdanig
dat de eene de andere bedekt en de lichtintensiteit
derhalve gehalveerd wordt. Indien men nu over
voldoende toto's beschikt, kunnen deze met elkaar
vergeleken worden in den Blink-microscoop. Er
worden twee platen, waarvan het opname-tijdstip
natuurlijk bekend is, in het apparaat gelegd. Dank
zij een vernuftig mechanisme ziet men beurtelings
de beide platen in snelle afwisseling. De verschillen
springen onmiddellijk in het oog. Er wordt uit
sluitend gewerkt met de oorspronkelijke negatieven
op glasplaten, want het maken van afdrukken zou
slechts onzuiverheden in de hand werken. Een
uiterst k'ein stofje op de gelatinelaag zou voor
een ster kunnen worden versleten; daarom worden
er vaak foto's gemaakt met de dubbele fotografische
telescoop. Dan worden de beide platen gelijktijdig
belicht, het verschil tusschen deze platen wijst dan
op onzuiverheden in de gevoelige laag.
De lichtintensiteit van een ster wordt bepaald
met den microfotometer. Een uiterst smal bun
deltje roode lichtstralen valt door het zwarte stipje
(de ster) op de glasplaat. Hoe zwarter het stipje is,
dus hoe helderder de ster, hoe minder licht er aan
den anderen kant uittreedt. Het gezeefde" licht
valt op een thermo-zuüdie een electrische stroom
PAG. -f DE GROENE No. 3296