Historisch Archief 1877-1940
Afbeeldingen in woorden
Piet van der
Hem door J. H. Speenhoff
HEBT ge Piet wel eens hooren spreken juf
frouwen en mevrouwen? Hij keuvelt en
kwispelt met zijne woorden. Hij bakt en
stooft ze in zijne mondholte en hij heeft er soms ge
noegen in om alles zakelijk-overwogen te uiten.
Eigenlijk had hij predikant kunnen worden maar
dan zou hij het alleen over schilderen en jagen
hebben gehad. En daar is de kansel niet toe geschikt..
als er publiek is.
Piet is geen bohémien of avonturier. Hij heeft zijne
niet te groote voeten aan den grond. Hij zal altijd
jongeling blijven. Ook als hij in zijne Pyramide rust.
Niet dat hij er uit ziet als iemand die men missen
kan; maar hoe dan ook:... hij gaat, als wij allen,
het hiernamaals in waar hij zeker vooral door Steen
en van Ostade voorkomend zal worden ontvangen.
Oppassen Speenhoff.... niet spotten.
Het was in de dagen dat ik met de la Mar
millioenen verdiende in het Grand Théatre te Amster
dam. Ik werd aan Piotter voorgesteld door iemand
die lang was en vervelend. We zaten op het
Rembrandtsplein bij de vroegere" Lodewijk de Zes
tiende.
We zaten ons moe in poppenstoeltjes en dronken
thee en Marsala. Het kan ook: koffie en Hulstdamp
zijn geweest; om geen reklame te maken voor een
liter.
Piet zat naast hem als een opgewekte vrijer die
op het goede pad is of als een ambtenaar die zijn
fiets heeft teruggevonden. Piet kan kilometerslang
glimlachen en dan weer zoo pijnlijk en geknakt ern
stig zijn. Net of hij geen Engelsch kent en door de
douanen wordt gesnapt.
Piet is alleen maar in zijn werk onverwrikbaar.
Alles levensernst. Buiten de schilderkunst rijdt hij
op rossen en jaagt hij op waterkippetjes.
Nauwelijks hadden mijne vrouw en ik kennis met
hem gemaakt, of we moesten zijn verwenschuil
plaats komen bezoeken en daar hij juist een half
gekleed model had vond ik, als waarachtig Neder
lander en nazaat van Brederode, dit een aangenaam
vertier. Hij had zijn atelier toen op een parkpleintje
te Amsterdam. Zeer hoog en zeer leeg. Hij hield niet
van opschik aan den wand. Nergens doodsknarren
of bijbels of sarong Hindia. Nergens leuke dingen"
om met de duim aan te wijzen. Een groote
teekentafel waarop hij werkte voor een krant; zijn ezel
met de bloote madam en een kastje vol koeleuren
en penzeelen en tuben. Verder een
petroleumstelletje om een slokje koffie op te koken en ook wel
ergens een radeloos bed-twijfelaar. Het was een
werkplaats waarin de soepelste modellen hunne
monden moesten houden want al schilderende
wenschte hij: kop-dicht! Stilzitten !
Eens schilderde hij Mata 'Ari die ik ook kende
als danseres en die in mijn eerste Klein-Tooneel
optrad. Het was een mooi vrouwtje maar zonder
vleeschelijke geestdrift. Mij liet ze onbewogen als
een toeschouwer. Ze was ook door andere schilders
wedergegeven en het praatje ging dat: ze naakt
onder haren bontmantel, zoo als Monna Vanna....
bij eenen Rembrandt-junior was gekomen tot
schrik zijner ega, die juist boontjes afhaalde.
Piet heeft een mooi schilderstuk van haar ge
maakt.
Na zijn Amsterdamsche tijd, vooral van de
Spaansche tableaux waarmede Piet een groote stap
voorwaarts ging, trok hij naar den Haag alwaar hij
nu nog woont. Echter maakten ze veel mede waar
over ik te tikken heb.
Mijn eerste jubileum zou gegeven worden in
I9I7 (?) met als eere-voorzitter Mengelberg en in
het Paleis voor Volksvlijt zou dat gebeuren. Piet
was er bij en teekende een reclameplaat. Mijn kop:
in wanorde, met op den voorgrond een volle kruik
en een glaasje en een gietaar. Aardig ! Ook tee
kende hij een plaatje voor het menu voor het feest
maal dat daarna te Rotterdam bij Loos werd ge
geven. Het plaatje heb ik nog maar Loos is puin.
Bij dat maal hadden we o.a. Louis de Vries,
Pisuisse, Blokzeil, onzen Pieter, Edema van der Tuuk
e.a. Het was midden in de wereldoorlog en we
leefden ook op de bon. Er waren gasten die niet
verschoond waren maar die desalniettemin dorst
en honger hadden en geen geld. Dat waren kunste
naars. Er zaten ook Balzakken en Flauberts en
van Goghen en Vondels in aanbouw. Er waren ook
eenige niet kuische vrouwen maar dat kon men
niet dadelijk aan ze gewaar worden; in de volte.
Dat bemerkt men pas later in de priëelen en donkere
kamers.
Piet is geen koppige spreker. Hij praat ook veel
te langzaam om te liegen.
Hij hield dus geen toespraak en dat nam niemand
hem euvel. Wel spraken de Vries met zijn mooie
kerkstem en Pisuisse met zijn glorus
calicusgeluid dat hij zich verschafte door veel met een spuit
te injecteeren. De Vries sprak niet over mij den
jubelharing, maar weldra over zichzelf en Swiep
sprak wél over mij maar niet lekker. Niet frisch. Ik
had mijne liedjes zoowat alle van Monmartre af
gekeken en Piet riep over den feestdisch: Swiep
maakie niet dik!"
Op de spijslijsten werden handteekeningen aan
gebracht en Piet zettede op die van mijne schoon
moeder, een uit de besten: Piet van der Hem voor
Opoe de monumentale ! In der daad was en is mijne
vrouws moeder deftig en breed. Ze is nu reeds
tachtig jaar en ze doet de trappen nog en de
vaten.
Het feest eindigde met een fel kabaal omdat
wijlen Dop zijn pakkie ondergoed niet kon vinden
dat hij en passant bij de waschvrouw had afgehaald.
Hij is nu dood. Ik mocht hem graag. Hij at weinig,
dronk nooit en rookte alleen ontwrichtende siga
retten; waar ze nu naar snakken. Maar hij schreef
ook een paar aardige liedjes en erkende mij als zijn
voorganger.
Toen kwam er een jubileum voor mijn vrouw
en ook daar was Pieterman bij.
Hij schilderde bij ons op zolder aan de Kruis
kade, nu puinwaarts, haar portret en hij logeerde
gelijk met Ko Donker bij ons. Hij zat aan tafel met
mijn gezin van zeven lieden en we aten veel visch.
Eigenlijk heb ik hem nimmer zien smullen. Zeker
was mijn makannan niet te prima? (Vergeeft me
enkele Maleische woorden ik geur er zoo graag
mede; hoe verder van Java hoe beter: Maleisch
men stottert). Neen, verslinden deed hij niet. Hij
proefde enkel. Sterkere dranken bezigde hij in mijn
bijzijn zelden, wel moest ik zorgen voor een goede
bottel roode baai uit Bordeaux. Wijn en dan
Fransche vindt hij zijn drankje.
Piet schilderde op zolder en ik hakte er voor mijn
gezondheid kachelhoutjes bij. Het portret is nog
steeds mooi en de geschilderde mijne vrouw, is
nog altijd: a la page. Ze is in Noord Frankrijk ge
boren en ze spreekt liefst in woede en liefde Fransen
met mij. Ik ben zeer gesteld op de Franschen en
hunne spijzen en wijnen en onfatsoenlijke vrouwen,
zooals alle edellieden, die er geen doekjes om
winden.
Iets afzonderlijks ga ik nu niet liegen. We zaten
eens bijeen in zijn atelier te den Haag met Toon
Dupuis en Kootje Donker en we waren aan het snel
dichten in Limmerickmaat en -rijm. De verzinsels
werden voor gedragen en sloegen alle op de bruine
humor. Daar moest een wijsje bij komen. Ik ont
ving een gietaar en ik maakte of zong op staande
voet een melodietje en het eigenaardige is dat het
door een beroemden zanger van de AVRO werd ge
pikt en verhanseld en een Slager" werd. Dikwerf
heb ik me aangemeld als de toonzetter maar steeds
was ik er buiten. Zoo gaat het meer met muziekjes.
De Columbia Grammofoon te Londen en Essex
stond een prutser te Soerabaja toe om een mijner
wijsjes te verduisteren en om te zetten in een
krontjong liedje. Gegapt mijne heeren rechters.
Gereesemd. Gejat.
ZOO ging het leven en steeds bleven we verre
doch goede vrienden.
Hij schilderde en ik zong. Hij kleedde zich al
stijler en stijler en laatst moest ik hem spreken en
daar ik wist dat hij lid van de Witte is, trad ik aldaar
binnen en zetelde mij, voorwendende dat ik iemand
hebben moest. Ik werd echter minzaam verwijderd
want ik ben geen lid van deze passangrahan. Piet
is lid van de Witte en drinkt er koffie en eet er
voor ? i.50 uitstekend. Soms veel bloemenkool. Er
zijn letterlingen die de Witte belachelijk trachten
te maken omdat er alleen bezadigde, nette
binnenlieden of stoftemmers borrelen, maar ik vind een
kaaaapitalist net zoo pikges als een soooosiaaldrist.
Gêne houdt de centen vast en déze ook en dat is het
eenige vers j il.
Piet heeft ook gespaard en dat is voor zijne vrien
den een troost.
Steeds bezocht ik zijne zoo weinige tentoonstel
lingen en lang heb ik gekeken en getuurd naar zijn
groote Kroningsschilderij. Ik ging daar vergelij
kingen maken met onze groote Regentenstukken
van Hals en van Dijck e.a. Ik lette niet op de klee
ding der geschilderden maar op samenstelling, ge
baar, houding, teekening, kleurenkracht en de ziel
van alles. Het is alles zoo bewust en gekund en
juist. Zijn diepere kleuren kunnen vol weemoed
en bedaagdheid zijn maar wat is dat alles
manlijk.
De tijden van de fuifateliers zijn al lang voorbij.
Het is nu werken als er werk is. De Bols miek plaats
voor de duinwaterkaraffe. Zelfs de Marispijp is ver
wisseld met de sigaret. Vroeger vond men op de
ateliers nog ergens een juffrouw hangen of wat
erger is: een meisje bungelen, maar dat is
uitgestuft. Werken.
Ik heb in mijn welverspild leven en met mijn over
bodige hoofd heel wat ateliers bezocht maar het
eenige waar ik nog een uitgepakte zoetelief vond
was bij Sir Kees van Dongen en dat was nog zijn
bloedeigen aanstaande weduwe of egaa.
De Hollandsche schilderwigwammen zijn zedig
en men kan er kerk houden, vooral ook Piet is ge
steld op schoon schip. Vuur, licht en pijpies uit....
wachtsvolk aan dek en de rest in de kooi ! Zoo was
het bij de Marine. Orde.
Ik ontmoet hem nog wel eens in lijn 8 naar den
Haag of in de b'oskoop.
Hij komt dan naar me toe als een Sinterklaas
verrassing en hij is altijd brandschoon in zijn humeur
als hij mijn Dietsch en toch zoo onderdanig aan
gezicht beziet. Hij spreekt dan zuchtend van vreugde
en hij biedt me iets aan dat ik trouw van hem aan
vaard. We spreken dan over: old times en happy
days en dan komt er wat los. We haten beiden:
moppen en uien en geingedoe. Ik heb hem nog
nimmerlijk een goeje" hooren lossen en zeker
nooit een schuine. Ook daar is Petrus tegen. Hij
moge het bruine grapje blieven, het vieze weert hij
als vliegen.
Laatst was hij óók al niet lekker. Hij was wat
sombrero. Ik vroeg hem of hij ook zoo graag
kaporus was en hij antwoordde met een niezende geest
drift: Om de dubbelde dooje donder niet ! Dat was
de eerste keer dat ik hem bijna hoorde vloeken, iets
erger dan : Potverdoosje. Ik weet niet meer wat
hem schortte maar ik weet wel dat hij met de sjiek
en zwier van een ruiter gekleed was.
Het bolhoedje even in de nek. Een goedgestrikte
das. Een ietwat gekleurd overhemmetje. Een
klokoverjas over een iets te lange vouwbroek en alles
in de gedekte kleurtjes van paardenmannen. Ge
kunt zoo de stal aan ze ruiken.
Hebt u hem wel eens iemand zien begraven met
zijn hooge hoed op? Dat moet u medemaken, lieve
Groene-klanten. Ik genoot er van bij de beaarding
van een onzer vrienden. Hij was zoo ernstig en zoo
jong en zoo kinderlijk. Net of hij op een bruiloft
was en eigenlijk is de dood dat. De dood is als een
lieve, zachte moeder soms een: schoonmoeder....
zoo is de dood. Ik hoop het mede te maken want
niets menschelijks zij mij vreemd en Pieter ook
niet.
Piet is een jager en een goed schutter en hij kan
ook zeer verdienstelijk slootje-springen. Spreek met
hem over de jacht op hét haas en in de vlucht en
hij gaat de hoogere Jagertaai prevelen. Als hij geest
driftig er over in kan men net zoo goed Siameesch
spreken. Jagers en zigeuners verstaan elkaar. Ik
bedoel daar niet mede dat Pedro op een Zigeuner
lijkt al zou hij best een poosje willen wezen in zoo
een avontuurlijke woonwagen en bij
kaartleggerinnen en andere Prinsessen van de muizenval en
de klaproos.
Piet zond me eens een walvisch van een haas.
Het gewezen dier kwam per post meen ik en we
zaten er wel wat mee. Niet iedereen is vilder, slach
ter en beenhouwer. En als men zijn hazenpeper naar
een poelier zend ter bewerking, dan moet men een
eerlijken poelier als vriend hebben, ook wat de
kwitantie betreft. Men leent zijne postzegelboek,
zijn vrouw en zijn fiets eenmaal niet uit.
Ik heb een paar honderd poeliers gekend zoo
eerlijk als een paal boven water en een er van heeft
toen de Pietsch haas eetbaar gemaakt. Mijne egaa
heeft Zed. verpeperd en het was zoo
buitenwoordelijk lekker dat ik er veel te veel van opsloeg en een
week lang een hazenmaag had. Maar het smaakte
zoo.
Ik heb Pieter toen als tegengeschenk mijn bundels
liedjes gezonden en of hij die ook heeft laten op
maken weet ik niet maar toen we elk ander spraken
was hij stokstil over mijne meesterwerken. Toch
ben ik breoemd er door geworden en pluk er nu nog
de afgewaaide vruchten van.
Soms ziet Piet me niet. Dan is hij in gepeinzen.
Dan loopt hij me voorbij of ik lucht ben. En daar
heeft hij groot gelijk in. Als Pieterman dan zoo
daarhenen schrijdt dan stoor ik hem niet en dan
denk ik maar: hij piekert over een haas of een
Rembrandt of nog erger: een schoonmoeder. En nu
wordt het tijd dat ik eindig en afscheid neem. Het
was me zeer aangenaam u dit alles verteld te hebben
en ik hoop dat mijn verteltrant u gaat tegenstaan.
Ik doe mijn best al ben ik diep ongelukkig.
PAG. 7 DE GROENE No. 3296