Historisch Archief 1877-1940
Een verhaal voor De Groene van F. Bordewijk
uit de bewogen tijden der Wilde Bussen
MIJN vriend Clesse ik bid u, schrijf zijn naam
altijd met een C, anders wordt hij kwaad
is grossier in kruidenierswaren, en een man van
gezag in zijn woonplaats, de stad T. Ik sla hem hoog
aan, naar hem te luisteren is een genot even
onvervalscht als zijn grutten, en je steekt er nog iets van
op ook. Eens onderhield hij mij over het artikel
krent, en ik verzeker u, daar bleek zooveel nobels
in die gedroogde vruchten te zitten dat ik ze met
andere oogen ben gaan aanzien. Men heeft mij altijd
verteld dat ik krenterig ben, welnu, sinds dat
gesprek wil ik het zijn. Maar ik dwaal af.
Mijn vriend Clesse bezocht mij op zekeren na
middag. Ik woon niet in T., ik woon, om de waarheid
te zeggen, in H., maar in H. weet men toch wel
wat er in T. gaande is, en ik wist het ook. Het was
de tijd toen de Nederlandsche Spoorwegen en de
zoogenaamde wilde busdiensten op hun scherpst
tegenover elkaar stonden, toen de eerste, in hun
bestaan bedreigd, luidkeels om stopzetting van de
laatste riepen. Ik spreek natuurlijk niet van de
interlocale diensten die een concessie bezaten van
overheidswege, van de tamme" bussen, ik spreek
van de wilde", de concessielooze, die het personen
vervoer onwettig van de spoorwegen aftapten. De
spoorwegen zochten en vonden bescherming bij den
Staat der Nederlanden, als gevolg waarvan de wilde
diensten in hun functie werden gestoord. Allerwege
ontstond strijd en een der brandpunten daarvan
was juist de stad T-, want vandaar radieerde een
wild autobusverkeer naar alle zijden.
Toen dan ook dien namiddag Clesse voor mijn
neus stond verwachtte ik in spanning bijzonderheden
van den strijd te zullen vernemen. Ik schonk hem
een oude klare, mijzelf ook (mijn glas wat voller,
maar dat diende hij fatsoenshalve aan het toeval
te wijten) en begon met de gebruikelijke
welstandsvragen, in het antwoord waarop ik echter niet het
minste belang stelde.
Hij verklaarde even gezond te zijn als zijn affaire
en dat hij in H. was geweest om een aankoop van
pruimedanten af te sluiten. Blijkbaar was hij daarin
tot zijn volle tevredenheid geslaagd, tenminste
hij bood mij een sigaar (ik had dat vergeten, maar
op een manier dat het onopzettelijk schijnen kon),
en hij was zelfs zoo vriendelijk mij in zijn koker
een bepaalde sigaar aan te prijzen.
Wij rookten beiden, ik vond, eerlijk gezegd, mijn
sigaar niet zoo erg lekker, de zijne geurde beter,
maar ik zette mij als een verstandig mensch over
deze kleine verdrietellijkheid heen, en vroeg:
Zeg eens op, hoe staat het met de wilde bus
diensten in T. ? Rijden ze nog, of rijden ze niet meer ?
Nu is hij een zoo gewichtig man dat hij niet
aanstonds tot de kern van de zaak wil komen.
Je doet me daar een vraag, Van den Aard
worm, zoo zei hij, waarop ik je het antwoord niet
behoef schuldig te blijven. Ik ben grossier in kruide
nierswaren, ik ben een geacht ingezetene van T.,
ik behoor te weten wat er in mijn stad voorvalt, en ik
weet het. Ik heb overal om zoo te zeggen met
mijn neus bovenop gezeten, en ik zal je de heele
geschiedenis van a tot z vertellen.
Dat is niet noodig, antwoordde ik, vang maar
aan met het eind.
Want men begrijpt dat een lang verhaal mij zou
nopen tot een tweede, misschien een derde glas.
Ach man, als je wat van me hooren wilt, dan
moet je me mijn eigen gang laten gaan.... Ja,
het heeft bij ons gespannen, de laatste weken. En
zooals ik zei, het is werkelijk een heele geschiedenis.
Het nieuws van vandaag kan ik je nog niet vertellen,
maar ik denk zoo dat er geen nieuws is, en dat de
zaak gisteren een dramatische ontknooping heeft
gevonden.
Laat dan het drama hooren, suggereerde ik
voorzichtig.
Maar Clesse is niet van zijn stuk te brengen.
Nee, zei hij, eerst wat anders, en hij nam
een teug waarvan ik schrok.
NEE, herhaalde hij, om me goed te volgen moet
je eerst de situatie begrijpen. T. ligt tamelijk
centraal, zooals je weet, en is dus geknipt voor
communicatie met het heele land. Je vindt er, of
liever vond er busdiensten naar Z., naar W., naar
L., kortom, bij ons werd er in busdiensten gewoon
weg gegrossierd. En het was een uniek gezicht
's morgens op onze Groote Markt.... een gedraaf
van menschen, en een kabaal van aanzettende en
weggierende wagens, de een na den ander, het heele
land door, tot de verste uithoeken, en vanzelf voor
zoo belachelijke vrachtprijzen dat de trein onmoge
lijk kon concurreeren. Ons station was weken
lang uitgestorven, de bureaulisten sliepen, en er
werden alleen maar vijf perronkaartjes per dag
verkocht; dat deden de kruiers, want die brave
kerels hadden medelijden.
Ik stond iederen dag een paar uur in den heksen
ketel van de Markt, tot de laatste bus was ver
trokken. En 's avonds, wanneer ze stuk voor stuk
terugkwamen, stond ik er weer en woonde dezelfde
herrie een paar uur lang bij. Je vat dat ik den
grootsten schik had.
Helaas heeft de vrijheid niet lang geduurd. De
rijkspolitie, door hoogerhand gezonden, mengde
zich in de zaak, het begon op de Markt te schitteren
van blinkende knoopen, en aan iederen ondernemer
werd naar zijn vergunning gevraagd. Niemand bezat
er een, de chauffeurs werden van hun plaatsen
getrokken, en waar zij getroond hadden, troonden
nu in rotsvaste zelfverzekerdheid evenzoovele
pruimende rijksveldwachters, met de
contactsleuteltjes in hun zak. De Markt was opeens bladstil,
de treinen zaten vol, en de vijf kruiers betreurden
het dat ze dien dag overijld hun perronkaartjes
hadden genomen.
Maar de mensch is vindingrijk, en de stilte duurde
dan ook niet langer dan dien nen dag. De bus
dienstondernemers gingen samenspannen met de
winkeliers van de Markt, en den volgenden ochtend
verschenen op alle winkelruiten plakbiljetten
waarop stond dat men gratis kon reizen op een
bewijs dat de winkelier afgaf, deze voor een reis
naar Z., die voor een naar W., enz. De reiziger
kreeg in zoo'n winkel wel een gratis vervoerbiljet,
maar.... dan betaalde hij voor een sigaar in plaats
van 5 cent zeg 55 cent, voor een paar sokken 99
in plaats van 39 cent, enfin, zoo ging het door. De
politie stond machteloos, de menschen beklommen
met hun vrijbiljet zegevierend de bussen, de veld
wachters moesten hun sleuteltje afgeven, maar
natuurlijk hun pruim behouden, en de bussen reden !
Dat bleef zoo een paar weken, tot van
regeeringswege het bevel afkwam tot opnieuw stilleggen van
de diensten, omdat hier een schaamtelooze, volstrekt
openbare wetsontrfui'fct'ng plaats had. En weer
kwamen de veldwachters achter het stuurrad. Maar
toch, hun zege duurde ook ditmaal niet langer dan
een etmaal. De vernuftige ondernemers hadden
iets nieuws gevonden. Nu zullen we werkelijk
gratis vervoeren," kondigden ze aan. De chauffeurs
kregen van alle reizigers beurt om beurt een stevigen
handdruk, lieten de aldus begroetenden binnengaan,
brachten hun vuist in hun zak, en staken vervolgens
de wijdopen hand met een vriendelijken lach toe
aan wie volgde.
Dit kon de politie weliswaar niet verbieden, maar
toch was zij het die al gauw weer triomfeerde, en
thans voorgoed, want het publiek werd onder de
argusblikken van de controleerende veldwachters
zenuwachtig, hier ontglipte een gulden aan den
handdruk, daar kleefden een paar kwartjes te lang
in een vochtige handpalm en kletterden tenslotte
neer. Het voorschrift was overtreden, de over
treding geconstateerd, de wagen werd in beslag
genomen en zijn vervoerder geverbaliseerd. De een
na den ander viel door de mand, de Markt raakte
weer leeg en de treinen grossierden weer in reizigers.
Hier hield Clesse even op, en speelde veelzeggend
met zijn leeg glaasje. Maar ik was te zeer in span
ning, ik merkte niets.
Verder, zoo vroeg ik, hoe ging het verder?
CLESSE zuchtte teleurgesteld, en vervolgde:
Nee, inderdaad, het eind was het nog niet.
Eén dienst heeft het nog een dag volgehouden, den
dag van eergisteren. Die bus werd gereden door een
jong en van uiterlijk heel knap chauffeur. Naast
hem stond een veldwachter, die in T. woont, te
controleeren, ook een jonge kerel, maar een ver
velende patjakker, precies het tegendeel van den
chauffeur. En wat deed nu die laatste? Hij zoende
zijn reizigers, of hij liet zich door hen zoenen, dat
laat ik in het midden. Openlijk zoenen is niet
verboden en bovendien geraffineerder dan een
handdruk, en de veldwachter zag het schuim
bekkend, maar machteloos aan. Het waren werke
lijke plakzoenen, maar al plakken ze, ze zijn geoor
loofd. Eergisteren heb ik er een half uur lang bijge
staan en den jongen bewonderd om zijn moed. Ik
zag hem wel eens terugdeinzen vóór hij een
boereknecht met grijze stoppels omarmde die zijn groot
vader kon zijn, en ik had bepaald met hem te doen
zoo lang als oude, gekkelijke juffrouwen bleven
hemelen" op zijn frissche lippen. Maar zoenen
wisselen, is nu eenmaal niet in strijd met
de wet, al is het wél volstrekt ongebruikelijk. De
veldwachter zag bevend van woede het eene
getrekkebek na het andere, en de chauffeur reed weg met
opmerkelijk dikke wangzakken, maar ongehinderd.
Dat was eergisteren. En gisteren kwam de ont
knooping. Ik stond het dien morgen wér aan te
zien, het ging precies eender, en de chauffeur
die nog n plaats vrij had maakte aanstalten om
zelf in te stappen. Daar komt een meisje over de
Markt aanvliegen. Ik ken dat meisje, ik noem geen
naam, maar het is een schattig kind, in stilte loopt
ze zoo'n beetje met dien zuren veldwachter. Hoe
zóó'n kind zóó'n vent.... maar soit. De chauffeur
hoort haar, keert zich om en het meisje stort zich
letterlijk in zijn armen. Het werd de verreweg
teederste omhelzing die ik nog had bijgewoond, en het
zou zeker ook de langdurigste zijn geworden als
niet.... als niet.... Want de veldwachter, reeds
lang over het kookpunt heen, trok zijn sabel, en
sloeg den jongen man met den platten kant op het
hoofd en tegen den grond. Onmiddellijk openden
zich diens verbleekende lippen en een stroom
guldenstukken rolde naar alle kanten weg, nage
zeten door den veldwachter als door een tijger. Want
je moet wetïn, die bus rijd op G., en die rit kost
een gulden....
Clesse zette hard zijn leege glas neer (het mijne
was nog half vol).
Dat is alles, en nou niet krenterig zijn, Van den
Aardworm, geef me nog een tweeden borrel.
Ik stond op en stamelde:
Nee, het spijt me, ik ben niet heelemaal lekker.
Die sigaar. . . . En overigens wil ik bij voorkeur wél
krenterig zijn. Zoo kreeg ik hem de deur uit, om
dadelijk zijn verslag neer te pennen.
TOCH ben ik blij dat ik wachtte met publiceeren,
want dezer dagen kwam hij weer oploopen,
na een nieuwe transactie in pruimedanten, en gaf
mij het werkelijke slot.
De busdiensten van T. liggen sinds dien bewusten
dag allemaal morsdood, vertelde hij. De veldwachter
is overgeplaatst wegens dienstijver. En de chauffeur
is natuurlijk werkloos, maar verloofd ook. En raad
eens met wie ?
Superieur glimlachend gaf ik ten antwoord:
Dat hoef je mij niet te vertellen, Clesse met
een C Tusschen haakjes, de dokter heeft me
voor vandaag alle alcoholica verboden, en ik heb
dus niks onder de kurk. Maar rooken mag ik wél,
dat is te zeggen als je een gieie sigaar hebt.
PAG. 16 DE GROENE No. 3298