Historisch Archief 1877-1940
De minachting voor den tooneelspeler
DIT is heusch geen historisch onderwerp; het is
volkomen actueel. Het staat", zelfs in vele
kerkelijke kringen, niet meer, die minachting
uit te spreken, maar de gevoelens die men niet uit
spreekt, zijn veelal niet de zwakst-levende. Een
enkele maal maken ze zich eens even kenbaar;
terloops. Koen, de mannelijke hoofdpersoon in
Ina Boudier's Spiegeltje", vindt het idee dat zijn
zoon bij het tooneel zou gaan, zeer onbehaaglijk.
Ik heb liever, dat hij een kerel in de wereld wordt,"
zegt hij, dan een comediant". Hij zegt, wat hon
derdduizend vaders denken. Al schikken er zich,
après coup, in zoo'n geval, negentigduizend; en
make the best of it.
Het is moeilijk, het essentieele element in die
gevoelens te vinden. Van degenen die hun minach
ting uitspreken en motiveeren, loopen de argu
menteeringen nogal uiteen. Vader Koen helpt ons,
geloof ik, een eind op weg; met zijn allittereerende
antithese kerel-comediant". Een kerel is iemand
die wat doét. Een comediant is iemand die wat
nadoet; fratsen verkoopt op een stellage. Frat
sen verkoopen op een stellage" is geen
mannenwerk"... Prediken op een preek-stellage ook niet?
Vele Koenen zullen inderdaad deze consequentie
aanvaarden. Anderen, minder koen", minder
pooteling, niet... De hél koenen en ik moet be
kennen, dat ik per slot van rekening wel graag hun
redeneeringen aanhoor, er zit iets van ozon in
de hél koenen dan hebben een minachting voor
alle kunst; trouwens ook niet een volkomen achting
voor andere geestelijke beroepen. Der Mann musz
hinaus ins feindliche Leben". De man is een vechter,
een daden-doener. Achüles was een man; Homerus,
die hem bezong, een kletsmajoor. Daden zijn echt;
kunst is kunstenmakerij. Met kunst aan den kost
komen, dat beduidt een slap afstand-doen van
daden. Het is gemakkelijker; het is laffer. De hel
den, ook de martelaars komen niet uit de kunste
naars voort....
Dat zijn keurige redeneeringen, in 't negatieve.
Ze ontzeggen den kunstenaars bepaalde eigen
schappen, mannelijke eigenschappen, die de aldus
betoogenden zeer hoog stellen. Maar dien
betoogenden ontgaan de positieve waarden van het
kunstenaarschap; in elk geval, zij zijn door hun
aard niet in staat daaraan volkomen recht te doen.
Bij een volk als 't onze boeren, visschers, zee
vaarders, kooplieden, een volk van materialisten
en scherpe verstanden hebben die waarden altijd
weinig kans gehad. Wij kwamen maar in enkele
bloeiperioden tot dat genieten, het verfijnd genieten,
dat het wezen is van de kunst. In andere landen
Italië! was het wel anders. Daar werd de kunst...
beschermd. Beschermd" toch ook maar; het
woord typeert. Maar er zijn nóg andere mogelijk
heden; die ook wel eens werkelijkheid zijn ge
worden.
Kunst is overal uit religie ontstaan. De kunste
naar was oorspronkelijk priester. Hij was de stem
van allen; die, wat hij tot uiting bracht, min of
meer begeleidden; zij het maar met een enkel ge
baar, zij het maar met devote gedachten. De
tragediespeler later stadium in Hellas was
althans nog priesterlijk. De goden van Hellas zijn
weggeschemerd; als vele goden. Maar de tooneel
speler kon de dienaar blijven van den Geest. Een
geïnspireerde. Van den geest" in den ruimsten zin
van het woord. Ook van de geestigheid. Nu zijn er
wel vele défroqués in 't gild. Maar er is en blijft toch
het wezen, der inspiratie, ook tot deze kunst. Er zijn
zeker een massa kwibussen en ijdeltuiten... Ze zijn
er heel veel eeuwen al geweest; maar zoo min als
de valsche profeten het wezen der profetie, zoo min
als de onwaarachtige helderzienden het wezen
der helderziendheid kunnen aantasten, evenmin
tasten de minderwaardige kunsten"-makers het
wezen der kunst aan.
Het Christendom, dat de aarde verwierp hun
god kon er niet duren; de Waarheid is elders ,
verwierp hartgrondig de kunst. Verhief de armoede;
de armoede in den volsten zin van het woord....
Toen het Christendom een macht geworden was,
heeft het althans in het Westen de
machtsRestaurant DORRIUS
N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, Amsterdam
PLATS DU JOUR EN A LA CARTE
positie van Rome geërfd. En Rome was het erfdeel
der pootelingen. In Rome had de tooneelspeler
nooit veel beteekend. Het Romeinsche volks
karakter was niet, als het Grieksche, geschikt om
kunst en godsdienst als een innig verbonden een
heid te eeren. Uit den bloeitijd der republiek is ons
n groote tooneelspelersnaam overgeleverd:
Roscius; dien we vereeren op gezag van een
scherpzinnigen Schöngeist-advocaat, Cicero. Ja, in den
keizertijd, vooral in den lateren, dien van het be
derf, neemt wel vaak een tooneelspeler een belang
rijke plaats in aan het hof; is bijzonder met den
keizer bevriend; maar die vriendschap heeft dan
bij den keizer het karakter van coquetteeren met de
zonde; de zeden van die vrienden zijn daar ook naar.
De Middeleeuwen kennen niet den
beroepstooneelspeler; het tooneel is dan herboren zóó, als het ge
boren was ruit den kerkdienst, het ministerium, en
de spelers zijn weer priesters en onder hun leiding
optredenden. Maar het tooneel verwereldlijkt; en
dat beduidt dan een radicale breuk met de Kerk,
want de verwereldlijking van het tooneel beduidt
afval. De autoriteiten der wereld kunnen ze
dan nog wel in hun dienst nemen;?zoo is in
Engeland en in Frankrijk de rechtspositie van den
tooneelspeler. In Frankrijk, het land waar men
bijzonder veel met hun kunst op heeft, heeft de
koning zijn troep les Comédiens du Roy ; hij
stelt ze van tijd tot tijd beschikbaar voor de burgers
van zijn goede stad Parijs; om ook eens voor hen
te spelen . Verschillende groote heeren, vooral
prinsen van den bloede Monsieur" bijvoorbeeld,
de broeder des konings hebben ook een troep.
De positie dezer acteurs is zeer eigenaardig; als
ze zich misdragen daar was op gerekend, en
niet ten onrechte, is er voor hen een speciale
gevangenis; de bastille des comédiens" heet die
in den volksmond; het is 't kasteel For PEvêque;
Funck Brentano heeft er een aardig boek over
geschreven. De gewone Bastille was boven hun
stand; en de ordinaire gevangenis, waarnaar 't gemeen
recht iemand verwees, was er beneden.
NATUURLIJK is bij deze waardeering het
anathema der Kerk nog van grooten invloed.
De Kerk heeft, ook waar men haar oordeelen en
inzettingen niet meer als maszgebend aanvaardt,
eeuwenlang wel zoozeer op de geesten ingewerkt,
dat, hereditair, -haar uitspraken ons een
praeoccupatie zijn. Men vindt dien invloed op allerlei
gebied; ook zeer velen van wie het huwelijk niet
meer als een sacrement beschouwen, vinden een
echtscheiding toch iets, dat hun tegen de borst
stuit. Zooals voor velen die zich atheïst noemen,
een eed toch altijd nog meer beteekent dan een
verklaring.
Maar waarom minacht de Kerk, die toch na de
eerste eeuwen de beeldende kunstenaars wel als
een steun wil aanvaarden, waarom minacht die
denwereldlijken tooneelspeler? In de eerste plaats,
chronologisch, waarschijnlijk omdat ze in hem een
verbasterd lid zag; die zijn kunst niet op de juiste
wijze aanwendde. De Kerk de Katholieke Kerk
dan, die in de landen welke het cultuurleven van
Europa eeuwen beheerschten, de Staatskerk was
ziet, dat n van .de geestelijke krachten, welke
haar bestemd schijnen, God, en Hem alleen, te
dienen en: een kracht, die dat ook eenmaal gedaan
heeft, zich in anderen dienst heeft gesteld. En
wie niet vóór Mij is, is tegen Mij" ....
Andere kunsten nu de schilderkunst, de beeld
houwkunst verkeeren eigenlijk in hetzelfde geval.
Maar nu komt er dit bij, dat het tooneel veel
suggestiever werkt op de massa, dan welke kunst
ook. Concurrentie dus, wereldsche, d.i. duivelsche
concurrentie.
Inderdaad: het wereldlijk tooneel verheerlijkt het
aardsche leven; d.w.z. de hartstochten; die driften
die zich van de verheerlijking Gods hebben afge
keerd. En de tooneelspelers vertoonen die harts
tochten onecht" en schaamteloos" ....
Zie, hoe we nu weer terugkomen op de algemeene
bezwaren; de bezwaren van Koen.... Bezwaren
die altijd hebben bestaan; die de Kerk op haar wijze
heeft geïnterpreteerd; maar eigenlijk zijn het in
den grond dezelfde bezwaren vóór, tijdens, en na de
heerschappij der Kerk en der kerken in de
Kerk en daarbuiten. . : In het hart van velen, in
alle tijden, en zeker in onzen tijd niet in de geringste
mate, bestaat een afkeer van spelen met het leven;
spelen met de heiligste het woord wordt hier
in niet-confessioneelen zin gebruikt gevoelens.
Men behoeft het lichaam niet te zien als den
tempel waarin de goddelijke ziel haar woon heeft,
om het spelen door dat lichaam van allerlei wat
men niet wezenlijk en diep voelt, een niet-nobel
bedrijf te achten. Want dat is gebrek aan eerbied
voor het waarachtige.
We hebben, geloof ik, den tegenstanders de volle
maat gegeven. Kortheidshalve stonden we niet stil
bij de speciale protestantsche formuleeringen der
bezwaren er is daarover een massa historische
lectuur ; dit behoeft ook niet, want au fond zijn
die bezwaren dezelfde. We willen nu een enkel
woord van tegenovergesteld standpunt laten hooren.
Het zal in 't algemeen geen bestrijding zijn; we
willen enkel de positieve waarde die het tooneel
heeft, naar voren brengen.
Die waarde is die eener vizie op het leven. Een
waarde, die het met alle godsdiensten en alle
filosofieën gemeen heeft. Een tooneelstuk?Lessing
heeft het al, in zijn Hamburgsche Dramaturgie,
gezegd is een hernieuwde schepping der wereld;
een teleologisch duidelijke schepping; een beeld
van het leven in zijn beperktheid; een volledig
geheel, en altijd met een zin; d.w.z. er wordt in de
beteekenis van deze schepping een duidelijk inzicht
gegeven. Ik ontken niet, dat dat inzicht hoogst
onbenullig kan zijn, er zijn nu eenmaal onbenullige,
minderwaardige kunstwerken bij de vleet, zooals
er ook tallooze onbenullige godsdienstige gevoelens
zijn. Dat pleit niet tegen de kunst, noch tegen den
godsdienst.
Wat dat voorwenden van gevoelens" betreft,
dat is wel een gepiept-burgerlijk, kleinlich"
stilstaan bij een niet-begrepen détail. Er wordt niets
voorgewend". Er is een stuk", een samenstel van
gebeuren, van actie en dictie, dat gerealiseerd, in
zijn geheel, de vizie van een kunstenaar over de
toeschouwers-massa moet brengen. In dat geheel
hebben de verschillende spelers, in steeds juiste
proportie van beweging en klank hun aandeel te
leveren; zoo, dat de schoone sensatie, na conflict
van verschillende elementen, duidelijk voor den
beschouwer oprijst. De tooneelkunstenaar heeft
zijn lichaam als bouwstof tot dit geheel te geven,
zoodanig door geest en gevoel bestuurd, dat het
zich als passend onderdeel in het geheel invlijt.
V/ie bij deze dienende handeling spreekt van voor
wenden, kan ook wel den schilder van bedrog
beschuldigen die wat op bijzondere wijze genuan
ceerde groene verf bedrieglijk voor een boom wil
laten doorgaan; en wat wit-en-rood voor Adam en
Eva ! Wie niet begrijpt dat de dienend-besturende
geest alles is bij het scheppen der verbeeldingen, is
nog zeer verre van het begrip der tooneelkunst
verwijderd !
Ik geloof dat hiermee alles gezegd is. Ik geloof
niet, dat hiermee veel oude-jufferengepraat zou
zijn bezworen. Maar wien zal het ooit lukken dat te
doen? Men kwebbele fleurig en kneuterig voort
over ijdelheid die waarlijk geen privaat-bezit is
van de tooneelspelers; maar o.a. ook nog
wel eens voorkomt bijvoorbeeld bij staatslieden,
volksredenaars, geleerden, predikanten.... men
mag hier de heele beroepslijst van het adresboek aan
toevoegen. Men verdiepe zich in hun particuliere
leven; dat niet verwerpelijker is dan dat van andere
categorieën staatsburgers, alleen meer bekeken;
en soms wat spontaner. Men leutere over het
zinnelijk" karakter der kunst; daarmee op 't
klaarst betoogend dat men van het wezen der
kunst, dat geest en volkomen macht over 't lichaam
is, niets begrijpt. Maar wie er wél iets van begrijpt,
zal al die cancans autour" negeeren en zich met
vreugde en dankbare aandacht toewenden aan wat
die kunst aan waarachtige schoonheid beteekenen
kan.
Aan de tooneelleiders de taak, zich die aandacht
waardig te toonen.
JAN WALCH
Abonneert U
NU op
2>e Q:
toene
am m e,
PAG. 5 DE GROENE No. 3198