Historisch Archief 1877-1940
De wil van den mensch,
en het vuur
OP het gebied van de Falisken, niet ver
buiten Rome, leefde naar Plinius ver
haalt de stam der Hirpen of Hirpinen.
Jaarlijks brachten haar leden op den heiligen
Soractes-berg een offer aan Apollo. Ze liepen dan
met bloote voeten over het brandend pijnhout,
en hun voeten bleven ongedeerd. De Senaat van
Rome zag in deze merkwaardige onkwetsbaarheid
het teeken eener buitengewone bestemming. Om
deze reden werden de Hirpen vrijgesteld van den
dienstplicht en van andere staatslasten.
Natuurlijk boeide dit geval de fantasie van de
Romeinen. De dichter Vergilius maakt er een
zinspeling op in het elfde boek van zijn Aeneas,
waar hij vs. 785?790 verhaalt, hoe de jeug
dige krijgsman Aruns, terwijl hij zijn pijl richt op
de Volskische amazone Camilla, het volgende
gebed opzendt tot Apollo:
Hoogste der Goden, beschermer van den heiligen
Soractes-berg, Apollo, dien wij bijzonder vereeren
en voor wien wij den brand steken in opgestapeld
pijnhout, waarna wij, op onze Godsvrucht steunend,
als offeraars temidden door de vlam over het
gloeiend vuur gaan, almachtige Vader, gun,
dat wij met onze wapenen deze schande van ons
afwenden."
Solius Italicus bevestigt deze mededeeling, en
voegt er nog aan toe, dat de Hirpen driemaal dwars
door de vlammen loopen, terwijl ze in hun hand
het ingewand der offerdieren dragen.
Vanouds heeft dit bericht de gemoederen geschokt.
Varro, die overal godsdienstige ideeën bestrijdt,
waar hij ze vindt, geloofde, dat de Hirpen hun voet
zolen bestreken met eenig medicament van
plantaardigen aard, dat althans tijdelijk bestand maakte
tegen het vuur. Oeze meening werd overgenomen
door Seuries in zijn Aeneas-commentaar, en
kwam aldus terecht in den Dictionnaire van
Bayle. Het is de officieele rationalistische verklaring
van het verschijnsel en ze zou ons misschien kunnen
bevredigen, wanneer het getuigenis aangaande de
Hirpen of Hirpinen uniek ware gebleven in de
geschiedenis van de menschheid.
Doch hier lijkt het niet op ! Vrijwel in alle tijden
en in alle culturen zijn er menschen geweest, die
bestand bleken tegen een heftigen vuurgloed, en
dikwijls is dit allermerkwaardigste verschijnsel
samengegaan met een bijzondere spanning van
den wil, die haar oorzaak vond in het besef van
verbondenheid met den Oorsprong des levens. Het
is een eigenaardig bewijs van de overmacht der
organische constructie over de anorganische, of
van de zegepraal des geestes over de stof. De Bijbel
kent het beroemde verhaal der drie jongelingen,
die ongedeerd bleven in den vuuroven, ontstoken
op last van koning Nabuchodonozor. Sjadrak,
Mesjak en Abed-Nego hadden geweigerd, het
gouden beeld te aanbidden, dat deze koning liet
oprichten in de vlakte van Doera, in de provincie
Babel. Zij werden geboeid, met kleeren en al in
den oven geworpen en de oven was op uitdrukkelijk
bevel des konings zóó heet gestookt, dat de mannen,
die Sjadrak, Mesjak en Abed-Nego naar den
vuurmond droegen, door den gloed werden gedood. Maar
de jongelingen liepen rond in de vlammen en loofden
God. Hoog sloeg het vuur boven den oven uit,
wel negen n veertig el, verzekert de profeet Daniël,
die deze geschiedenis opteekende in het derde hoofd
stuk zijner profetie, maar een engel des Heeren
was met de vrienden in den oven gedaald, en hij
maakte den oven van binnen koel of er een ochtend
wind waaide; het vuur deerde en pijnigde hen niet,
raakte hen zelfs niet aan."
Te Castabola in beneden-Cilicië, aan de grens van
Syrië, schreed de priesteres van Diana Perasia, die
hier een luisterrijken tempel had, dwars door de
vlammen zonder zich te schroeien.
En in de Stille Zuidzee, op een afgelegen eiland,
wandelt de kleinzoon van Tui Na Galita, volgens
het bericht van Frazer, ongedeerd over de rood
gloeiende steenen van de masawe". De kracht
om dit te kunnen, is hem door een god gegeven.
De ethnologie", zoo besluit Olivier Leroy hieruit,
in zijn verhandeling over de Salamander men
schen" (Les Hommes Salamandres, d. Desclée
de Brouwer, Paris, 1931) is werkelijk een kostbaar
hulpmiddel om oude teksten opnieuw te bezielen."
Verklaard is het verschijnsel hiermee niet. Zijn
evidente tegenstrijdigheid met de gewone werking
van de ons bekende natuurwetten overtuigde de
philosophen van de achttiende en de negentiende
eeuw, dat het zich alleen kon voordoen krachtens
bedrog, of dat het uitsluitend bericht werd in strijd
met de waarheid. Het moderne denken heeft dit
vooroordeel laten varen. Men begrijpt tot op
zekere hoogte den weerstand, dien de psychische
wetenschap (over mystische verschijnselen) ontmoet,
want zij steunt op het getuigenis van menschen en
dit is altijd onderworpen aan de mogelijkheid van
vergissing" schrijft Bergson in Les deux sources de
la morale et de la religion" (p. 341). Het echte
geleerdentype, vervolgt hij, is voor ons de physicus:
zijn gewettigd vertrouwen jegens een materie, die
er klaarblijkelijk geen pleizier in heeft, hem te
bedriegen, is voor ons het kenmerk van alle waar
achtige wetenschap geworden. Wij hebben er moeite
mee, nog voor wetenschappelijk te aanvaarden
een vorm van onderzoek, die eischt, dat de onder
zoekers zich gedurig wagen in de nabijheid van de
mystificatie. Hun wantrouwen verontrust ons en
wellicht hun vertrouwen nog meer, want wij weten,
hoe spoedig men zich ontwent aan scherpe waak
zaamheid. De helling, die van nieuwsgierigheid
naar lichtgeloovigheid daalt, is glad. Nog eens:
men kan den weerstand best begrijpen. Maar men
zou niet kunnen begrijpen, hoe waarachtige weten
schapsmannen hardnekkig bleven weigeren, de
resultaten van psychisch onderzoek te aanvaarden,
ware het niet, dat zij de medegedeelde feiten voor
al te onwaarschijnlijk houden; onmogelijk"
durven ze die feiten echter niet te noemen, want zij
weten, dat niemand zich een passend middel kan
indenken om de onmogelijkheid vast te stellen van
iets, dat zich feitelijk voordoet."
Tot deze categorie nu van bedenkelijke ver
schijnselen, die wij gedwongen zijn als feit te accep
teeren, zonder dat onze kennis der natuurweten
schap hun voorkomen afdoend verklaart, behoort
het wonder van de Latijnsche Hirpen en heel de
uitgebreide reeks van berichten omtrent lieden
die onder bepaalde omstandigheden, meestal van
religieuzen aard of oorsprong, onkwetsbaar bleken
door het vuur, waarmede zij in onmiddellijke aan
raking werden gebracht.
Overtalrijk zijn deze berichten. De heele middel
eeuwen door verhaalt men over heiligen, bij wie
de mystieke extase de uitwerking van het vuur
belemmerde. Over niet minder dan twaalf mystieken
is zulk een mededeeling opgeteekend in het proces
der heiligverklaring. Nog veel grooter is het getal
martelaren, die ongedeerd bleven -in het vuur. De
Acta Sanctorum noemen er twee-en-vijftig met
name.
Behalve deze heiligenverhalen, waarin de legen
de zeker aandeel heeft, hoewel de frequentie van
de berichten, die veelal bij ernstig onderzoek werden
medegedeeld, toch wel tot nadenken stemt, zijn
er de oude en nieuwe geschiedenissen over zooge
naamde ordaliën of godsoordeelen. De zoogenaamde
vuurproef was in de Germaansche landen algemeen
bekend en niemand zal genoegen nemen met de
slordige wijze, waarop Montesquieu haar verklaart
in zijn Esprit des Lois" (XXVIII. 17). Hij zegt
daar n.l., dat de huid van de oude Germanen vol
doende verweerd was om een korte aanraking met
vuur te verdragen; wie niet zoo'n verweerde huid
had, was verwijfd en werd derhalve als schuldig
beschouwd aan de misdaad, hem ten laste gelegd.
Dit is wel al te naïef ! Immers de proef werd ook op
vrouwen toegepast, en de Germanen zullen wel
beseft hebben, dat de huid van schurken vaak ver
weerder is dan de huid van deugdzame menschen.
Bovendien is een verweerde huid maar een matige
verzekering tegen brandschade !
Zeker is, dat Emma, de dochter van Richard II
van Normandië, nog in den volop christelijken tijd
werd onderworpen aan een godsoordeel, en zonder
deernis negenmaal over gloeiende ijzeren balken liep.
Een aardige anecdote is bewaard uit de dertiende
eeuw. Te Constantinopel zou een verdachte worden
onderworpen aan een godsoordeel: hij moest een
gloeienden ijzeren staaf gedurende enkele
oogenblikken vasthouden en daarna zijn handen laten
zien. De man verklaarde zich hiertoe bereid op
voorwaarde dat de bisschop, die toch zeker onschul
dig genoeg was, hem persoonlijk de gloeiende staaf
aanreikte. Hierop verklaarde de kerkvorst, dat de
vuurproef een heidensch en zondig gebruik was,
en de vertooning ging niet door.
In Indiëen Tibet is de vuurproef vanouds bekend
en ze werd er nog toegepast in de achttiende eeuw.
Hieruit blijkt wel, dat men er een reëele waarde
aan toekende. Ook toovenaars, mediums,
derwichen en yogi's hebben vuur getrotseerd. John
Evelyn beschreef in 1673 de experimenten van den
vuur-eter" Richardson, die zonder ook maar
De afiostel Johannes, in de kokende olie ongedeerd.
Rechterpaneel van het schilderij ,,De Nood Gods" door Quinten
Metsijs. (Museum van Schoone Kunsten, Antwerpen)
eenigszins in trance te zijn gloeiende kolen aan
raakte en in zijn mond stak. William Crookes,
de chemicus, verhaalt zulke verschijnselen over het
medium D. D. Home, wiens werkwijze hij onder
zocht in 1871. Hij concludeerde, dat Home zich
niet door eenig stoffelijk middel op de aanraking
met vuur geprepareerd had. De fire-walk" is
tenslotte nog heden een religieuze ritus van de
inboorlingen der Stille Zuidzee-eilanden.
Het is dus moeilijk, de werkelijkheid van het
verschijnsel te ontkennen. Hoe moet men het echter
verklaren ? De beschikbare gegevens doen ten stellig
sten vermoeden, dat weerstand tegen vuur een
vermogen van het lichaam wordt, wanneer de
intensiteit van den geest zich ten volle samentrekt
op n enkel punt, maar noch de methodïdezer
samentrekking, noch de preciseering van dit punt
zijn voldoende bekend, dan dat men zou kunnen
besluiten tot wetmatigheid van het verschijnsel.
In de wereld, die wij tot heden kennen, blijft het
een grillige uitzondering.
Ingekomen Boeken
Johannes Buchholtz: Egholm.
(Uitgave Bigot & van Rossum, Amsterdam).
E. F. Sillanpaa: Het Zachtmoedig Erfdeel.
(Uitgave Bigot en van Rossum, Amsterdam).
Kunstreisboek voor Nederland, Samengesteld door
de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg.
(Uitgave P. N. van Kampen & Zoon N.V., A'dam).
PAG. 11 DE GROENE No. 3299