Historisch Archief 1877-1940
Een verhaal van De Groene
Pastorale in mol
MARIA ligt onder haar deken naar het
plekje zon op de balken van het plafond
te staren. Als het plekje bij de derde balk
is, is het zes uur en dan moet de geit, die achter de
tafel op Marco's oude soldatenjas ligt, gemolken
worden. Dat kan nog even duren. Er is nog tijd, om
te denken aan de druiven van haar en de nog
mooiere druiven van Lucina, haar zoetsappige
buurvrouw. Er is nog tijd, om te peinzen over Marco,
die nu al weer drie nachten niet opgedoken is.
Zoekt hij al die tijd steenen boven op de Piz, of
heeft hij beneden in het stadje weer een bootje
losgemaakt, om het meer op te roeien? Of zit hij
in de wachtpost bij de Italiaansche douane? Marco
is slim als een dier, maar ook zoo dom als een dier.
Maria zucht. Marco is niet als de andere jongens.
Ze zeggen, dat Marco idioot is, dat hij een zondaars
kind is, geboren uit de hartstocht, verwekt in een
zoele sterrennacht, buiten, tusschen de druiven op
de hellingen van de Piz. Maar niemand weet dat
zeker, behalve Maria en die hebben de jaren zwijg
zaam gemaakt.
Marco is idioot. Maar waarom brengt hij dan
altijd iets mee van zijn zwerftochten, iets, dat de
oude Maria juist noodig heeft, een flesch
Valpolicello, een homp salami, tien groote hoendereieren.. .
er gaan er vijf in de veilige holte van iedere hand.. .
een doos lucifers, eens zelfs een paarlmoeren rozen
krans ?
Maar drie nachten is Marco nog nooit wegge
bleven. Een onbestemde onrust houdt Maria vast
aan haar matras, alsof zij de naderende dag op die
wijze kan terugschuiven. Ze blijft peinzen over
Marco, over de tijd, dat hij door het hutje waggelde,
een klein, zwart dreumesje met vreemde, afwezige
oogen en een hoog, ernstig voorhoofdje en
daarvoor, toen hij op zijn dekentje lag en nooit
huilde, haar overal volgde met zijn stille, diepe
oogen en daarvoor, toen ze beneden in het stadje
nagewezen werd en toen op een Zondag de pastoor
een preek hield over het zedenbederf en Gods straf,
die neer zou komen op het door ontucht verwekte
kind en daarvoor maar hier werd de herinnering
een zachte, gouden droom, die niets meer met de
werkelijkheid te maken had. Ze was mooi geweest,
Maria, mooier dan Henry's blonde vrouwtje.
Het zonneplekje is allang voorbij de derde balk.
Maria slaat de deken terug en haar vuile voeten
schuifelen over de stoffige steenen. De geit is on
rustig en stompt met zijn harde kop tegen de
tafelpooten. Maria reddert een beetje rond in het vertrek,
ze geeft de geit haar voer en maakt koffie. Dan
gaat ze naar buiten. De nu al warme zon stooft de
helling van de Piz. Overal ritselen de hagedisjes
tusschen de steenen. Een groote, gouden vlinder zit
vleugeltrillend op de rand van een emmer. Beneden
ligt blauw en spiegelglad hat Lago Maggiore. Er
glijden wat witte ochtendnevels overheen, hier en
daar plekt als een fluweelen toef op een
blauwzijden kleed de doffe donkerte van een eiland. Links
naar Locarno toe kan Maria een heel eind de slingers
van de weg, die het meer volgt, overzien. De eerste
bus naar Brissago zingt op zijn tweede versnelling
voorbij, twee vroege wandelaars met bergstokken,
een klein two-seatertje met een jong paartje, een
kar met groenten, dan een heele tijd niets, dan
een motorfiets met een Zwitserschen douane
beambte. Geen Marco.
Rechts ligt Brissago, het slanke kerkje met de
oeroude cypressen, de bar van Louis, de hotels. Een
paar oude vrouwtjes scharrelen de trappen af naar
de kerk voor de vroegmis. Maria gaat allang niet
meer en de oude, asthmatische pastoor wacht zich
wel, de klim van zeshonderd meter te ondernemen,
om haar een vergeefsche vermaning te brengen.
Meer naar rechts, nog waar de weg door een
bocht aan het oog onttrokken wordt, ligt de Italiaan
sche grenspost. De grens loopt dwars over het meer.
Maria trekt met haar oogen een lijn naar de over
kant, waar ook weer bergen zijn en kleine, witte
stadjes. Zij zucht en gaat naar binnen, de geit
melken.
Als ze haar brood heeft gegeten en de geit aan
een paal naast het huisje heeft vastgemaakt, staat
Marco ineens naast haar. Madre", zegt hij, geef
mij brood". Maria moet even haar handen in de zij
zetten. Zij leunt een beetje achterover, om haar
zoon in het gezicht te kunnen zien. Zijn kinderlijke
oogen kijken rustig in de hare. Ik was op 't meer",
zegt hij. Kijk eens !" Hij houdt haar een groote,
groengrijze visch voor, een forel, maar een zeldzaam
zware. Die moet je stoven, dat zal lekker zijn".
Ze denkt: Moet hij daarvoor nu drie nachten weg
blijven?", maar ze zegt niets.
Marco gaat achter zijn moeder het huisje binnen.
Even later zit hij aan de tafel en woelt met zijn
handen door zijn zwarte kroesbaard. Hij kijkt naar
zijn moeder, hoe ze brood op tafel zet en worst en
een flesch Chianti. Hij lacht tegen zijn bord en gaat
smakkend eten. De forel ligt op de plank naast het
fornuis, een bromvlieg zit op het oog.
Salute", zegt Marco en hij spoelt met de donkere
Chianti zijn mond leeg. Dan gaat hij voor het
raampje staan staren over het meer. Ik was in
Stresa" Maria leunt op haar bezem: In Stresa?!"
Ik wou naar Milaan, maar ze hebben me vast
gehouden, omdat ik geen papieren heb. Je moet een
pas hebben, om naar Milaan te mogen. Ik heb geen
pas. Ze hebben me meegenomen naar Madonna di
Ponte, maar ik was ze te slim af. Ik ben er vannacht
tusschen uit getrokken met het douane-bootje. En
die visch is van den commandant. Het viel niet
mee, door het zoeklicht te varen, maar een
douaneboot laten ze wel door. Ik heb de schuit aan de
overkant bij het grensstation vastgemaakt en in
Luino heeft Mario Repetti mij meegenomen hier
heen. Stoof nu die visch maar."
Maria staat met open mond naar Marco te staren.
Stresa-Milaan-Madonna di Ponte-Luino. Ze is n
keer in Milaan geweest met de autobus; een
steenen stad met vreemde haastige menschen.
Wat moet jij in Milaan?" Ze vraagt het schor
en het klinkt onwerkelijk na de lange stilte. Marco
antwoordt niet. Hij gaat naar buiten, zijn gezicht
wasschen bij de pomp. Maria hoort hem roepen
tegen Lucina. Werk liever voor je goede, oude
moeder !", roept Lucina terug. Marco lacht. Hij
loopt met groote, dreunende stappen de berg af.
Marco ! ! !" Maar Marco hoort Maria niet
meer. Ze blijft angstig staan. Milaan", denkt ze,
wat moet hij in Milaan?"
Als Marco door het stadje loopt, blijven de vrou
wen staan. Ze gichelen of schudden meewarig het
hoofd. Marco is gek. Marco kan niet lezen, niet
schrijven, niet rekenen, niet werken, niet dansen.
Maar n ding kunnen ze niet ontkennen; Marco
is de mooiste man van Brissago. De vreemdelingen
fotografeeren hem graag onder de cypressen bij de
kerk of op het terras voor het hotel, met het meer
als achtergrond. Ze praten ook graag met hem, en
dat is jammer, want hij is gek en de vreemdelingen
zouden kunnen denken, dat alle mannen in Ticino
er zulke rare ideeën op na houden. Maar wat is dat
nu? ! Hij loopt de trappen af naar het kerkplein.
Hij gaat recht op de pastorie af.
Het geluid van de klopper dreunt door de steenen
gang. De oude meid valt haast om van verbazing,
als ze hem ziet. Maar hij staat al hoog en donker
in de gang, voor ze tot bezinning gekomen is. Of ze
den pastoor wil roepen. Ze zal eens zien, of hij thuis
is. Ja, hij is thuis.
Er staan heele rijen boeken op de planken. Zij
beslaan twee heele muren. Marco neemt er voor
zichtig een in zijn handen. Vreemde teekens. Hij
krijgt een zorgen-rimpel in zijn voorhoofd. Dit zal
hij nooit kunnen leeren. Haastig schuift hij het boek
op zijn plaats, als de pastoor binnenkomt.
Marco krijgt een lange, dunne soigaar uit een
koperen doos. De pastoor is verlegen met dit on
verwachte bezoek. Hij denkt aan de tijd, dat Marco's
moeder nog trouw zijn kerk bezocht. Hij is bang van
Marco en zoekt vergeefs naar een begin van het
gesprek. Door het open raam kan je tusschen twee
roode geraniums door een stukje van het meer zien.
In de stilte hoor je het water zachtjes klotsen. Een
man in een bootje roept iets tegen een vrouw, die,
geknield op de kade, de wasch uitspoelt.
Padre", ik wil naar Milaan". De pastoor kijkt
schuin naar Marco. De tafel is tusschen hen in.
Hij doet een trek aan zijn sigaar. Wel?" Ik
wil naar Milaan", herhaalt Marco en zijn
kinderoogen kijken vol vertrouwen naar het rose gezicht
van den pastoor. Heeft Maria je gestuurd?"
Marco antwoordt niet. Hij begrijpt de vraag niet.
Is je moeder thuis ?" Ja, ze stooft mijn visch.
De druiven staan mooi, die van Lucina zijn kleiner."
Zoo", zegt de pastoor, blij, dat het onderwerp
tastbaarder wordt, waar zou dat in zitten?"
De liefde", zegt Marco luid, Lucina heeft geen
liefde". Ja", knikt de pastoor, als we de natuur
met liefde behandelen, behandelt zij ons ook "met
liefde." Ja", zegt Marco, zoo is het en nu
wil ik naar Milaan". Heb je daar familie?"
Ik heb geen familie, behalve Madre" Wat wil
je dan in Milaan?" Marco zwijgt. Hij kijkt den
pastoor bijna verwijtend aan. De pastoor tikt de
asch van zijn sigaar en legt zijn witte hand op een
stapeltje boeken. Milaan is een groote stad, je zult
er geen weg weten." Marco staat op, bij de deur
draait hij zich om: Adio, Padre". De pastoor komt
bij hem staan. Hij is een kop kleiner dan Marco.
Kun je het mij niet zeggen, Marco, of vertrouw
je me niet?" Je hebt je nooit veel van ons aan
getrokken, Padre, maar we wonen ook zoo hoog
boven je kerk. Je oogen reiken niet verder dan
Bella Vista, waar de rijken wonen en dat is maar
half zoo hoog. Toen ben ik maar naar jou toe
gekomen. Ik vind je wel aardig, maar Madre is bang
van je. Ze zegt, dat je haar hebt verstooten en te
schande gemaakt bij de vrouwen van Brissago, om
dat ik geen vader heb. Dat begrijp ik niet. Ze zeggen
hier, dat ik gek ben en dat Madre slecht is. Madre
is niet slecht." Marco draait zich half om, als
een kind, dat zich schaamt," en ik ben niet gek.
Dat ik niet lezen kan en niet schrijven, dat komt
omdat jullie het me niet wilden leeren. Laat die
PAG. 16 DE GROENE No. 3299