Historisch Archief 1877-1940
stamper loopen, hij maalt, hij zoekt liever steentjes
op de Piz. Maar jullie weten niet van de steenen,
wat ik weet. Jullie kunnen schrijven en lezen, jullie
kunnen druiven telen, beter dan Madre en ik dat
kunnen, jullie kunnen ook rekenen, jullie weten,
wat je uit de druiven halen kunt. Maar jullie weten
niet, dat de druiven en de steenen en de geiten en
het water en de hagedissen en de menschen iets
van jullie verlangen: liefde. Adio, Padre"
Als Marco weg is, gaat de pastoor voor het raam
staan en kijkt over het meer, dat om deze tijd vol
is met plezier-booten. De sneeuw op de bergen aan
de overkant glinstert in de zon.
Marco loopt de berg op. Hij gaat moeilijk in de
barre hitte. Zijn voeten sloffen over het witte stof
van de weg. Het zweet brandt in zijn ooghoeken.
Als ik maar eenmaal in Milaan ben", denkt hij,
daar is werk voor me. Daar ben ik niet gek. Daar
weten ze niet, dat ik geen vader heb. Tot Stresa
weten ze het. Zelfs de honden weten het. De honden
hooren bij de menschen en ze hebben dezelfde
vooroordeelen. Maar in Milaan zal iedereen zien, dat ik
twee sterke handen heb. Ik zal af en toe Madre
bezoeken en een gebedenboek voor haar mee
brengen met een gouden slot, of een heele korf
eieren, niet, zooals nu, weggenomen uit de winkel
van Luigi, eerlijk verdiend met mijn handen. Dan
zullen ze gek opkijken, de wijven en de kerels in dit
nest en de domme, ijdele meiden."
Bij Bella Vista loopen drie oude dames, vreem
delingen. Bona sera", zeggen ze, trotsch op hun
talenkennis. Marco antwoordt niet en fronst het
voorhoofd. Het ergert hem altijd, als zijn taal ver
keerd gebruikt wordt. Maar dan bedenkt hij dat hij
een stedeling gaat worden, hij draait zich om en
bijna juichend klinkt zijn groet. Op twintig meter
afstand staan de dames meewarig het hoofd te
schudden.
Lucina staat bij hen en wijst veelbeteekenend
naar haar voorhoofd. Marco neemt een steen en
gooit die naar Lucina, die hard wegloopt, dan lacht
hij vriendelijk tegen de verschrikte dames en klimt
verder de berg op.
De deur staat open. De geit graast haar kringetje
rond de paal. Madre !", roept Marco. De bezem
staat tegen de bank om de hoek van de deur. De
visch staat op het vuur te pruttelen. Er hangt een
damp van knoflook in de kamer. In de schemerige
hoek staat Maria's bed. Marco moppert voor zich
heen. Hij heeft honger en Madre is er niet. Wat nu ?
De visch van het vuur nemen en alleen eten?
De pot is heet. Ai! ! Marco brandt zijn vingers.
Corpo di baco ! !" Ze zal bij de druiven zijn. Marco
daalt het trapje af naar de druivenakker. Twee, drie
treden tegelijk. Hij meent haar gekromde rug
tusschen de struiken te ontdekken, Madre" !
Maar naderbij gekomen, ziet hij, dat het een rots
blok is. Hij loopt tusschen de rijen stokken door.
Overal hangen de volle trossen. In 't voorbijgaan
neemt hij een druif. De huid knapt tusschen zijn
tanden, het sap loopt langs zijn kin. Hij spuwt de
schil uit. Ze zijn nog zuur.
Daar is Madre. Ze ligt tusschen twee struiken.
Vlak bij haar hand zit een hagedis met nieuwsgierige
flonkeroogjes. Madre slaapt? Midden tusschen
de struiken ligt ze in de barre zon te slapen? !
Madre !" Marco schudt haar bij de arm: Laten
we gaan eten !" Dan ziet Marco Maria's oogen.
Ze staren naar de diepblauwe hemel. Marco krijgt
een stekende pijn in het achterhoofd. Hij ziet heel
duidelijk de doode visch naast het fornuis met een
bromvlieg op de oogappel. Madre, wat scheelt
eraan, ben je ziek?" Dood", denkt Marco,
Dood?" Wat is er gebeurd? Geen Madre
meer.
Verder gaan zijn gedachten niet. Hij zit hier op
de helling naast zijn moeder en staart over het meer.
Hij heeft nooit veel met zijn moeder gesproken. Hij
heeft gezegd: Ik heb honger", of: Hier, dit heb
ik voor je meegebracht", of: Er komt onweer".
Nu zit hij hier op de zondoorstoofde helling naast
zijn moeder en denkt aan dingen, die er niets mee
te maken hebben. Aan de visch, die verkookt op
het fornuis, aan het bootje van Luigi, dat ginds op het
meer vaart, aan een vechtpartij tusschen twee dron
ken visschers, die hij gisteren in Stresa gezien heeft.
Maar daarnaast schroeft een wreed verdriet
langzaam zijn keel dicht.
Maar het overvalt hem pas, als hij zijn moeder
naar boven gedragen heeft en neergelegd op het
bed. Dan zit hij aan de tafel en staart naar zijn leege
bord. En dan valt het woord, dat aldoor in zijn
gedachten was, eindelijk in zijn hart, en maakt het
warm en week, zoodat lauwe tranen verlossend naar
zijn oogen dringen: liefde ! Madre had me lief.
Daarom was het zoo tusschen ons, met die weinige
woorden en de gewone gang der dagelijksche
dingen. Marco weent aan de tafel en Maria ligt stil
op het bed naar het zonneplekje op de balken van
het plafond te staren. WILLY VAN HEMERT
Wij wonen buiten <6)
En hebben plannen voor een koebeest
BIJ alle experimenten, waartoe
het buitenleven mij in den loop
der maanden gebracht had, heb ik
onwetende in de aangelegenheden, die
aan het buitenwonen verbonden zijn
mij steeds vol vertrouwen gewend tot
experts. Ik kreeg daardoor altijd den
juisten raad in alle zaken, waarin mijn
onwetend hart raad behoefde. Raad
in de aanschaffing van een rijwiel;
in den aankoop van een
weer-en-windvoorspellenden almanak; advies bij den
aanplant van een schaal crocussen,
die me de Kerstdagen tot een feest
zullen maken; tips bij de cultuur van
cactussen, die de vensterbank van mijn
huis men spreekt hier zonder
blikken of blozen van een villa
tot een droom transformeeren; aan
wijzingen betreffende den aanleg van
een schoorsteen, die mijn woning in
het kille najaar inderdaad bewoonbaar
zal maken althans dat hoop ik;
raadgevingen ten behoeve van den
groei van het gras; ten bate van een
lijsternest in de heg achter het huis
en ten voordeele van de
spercieboonen. .. . Nimmer ben ik bedrogen uit
gekomen, als ik nederig advies vroeg
aan lieden, die, elk op hun gebied,
op de hoogte waren van de onderwer
pen, waarnaar ik informeerde.
Thans ben ik, zér tot mijn teleur
stelling, voor nmaal afgeweken van
mijn goede gewoonte om allén raad
te vragen aan deskundige lieden en heb
ik mij in een enthousiast gesprek
laten leiden door onwetenden. .. .
De zaak zit zóó. Er waren op een
middag eenige stadslieden bij me bui
ten. Zij bewonderden mijne begonia's,
mijne boomen, planten, heesters, hagen
grassen en verdere aanplantingen; zij
waren n en al lof voor den bescheiden
doch weivoorziene mestvaalt-in-aan
bouw aan de achterzijde van mijne
gaarde onder mild afhangend loover
van een weelderig opgroeiende
jasmijn; zij loofden zér den achtergevel
mijner woning, welke binnen twaalf
jaar ongetwijfeld gesierd zal wezen door
een edelen wingerd; zij prezen het
solide hekwerk, dat mijn bezittingen
scheidt van de behuizing aan de ach
terstraat en roemden uitbundig de
ligging van de door mij gehuurde ter
reinen en de vriendelijke, onopvallen
de bebouwing hiervan.
Zij waren enthousiast op het zien
mijner hoenders, waaronder zich ook
drie kalkoenen bevinden en infor
meerden naar de hoeveelheden en de
kwaliteiten der geproduceerde eieren.
In het kort: zij gedroegen zich niet
alleen uitermate welwillend, maar
bovendien zeer geïnteresseerd in de
voor hen zoo vreemde en avontuurlijke
om niet te zeggen fantastische bij
zonderheden uit het leven van iemand,
die zich uit de groote stad heeft terug
getrokken en het aangedurfd heeft
te retireeren naar een afgelegen oord.
Ik gevoelde me dien middag als ie
mand, die na gedurende een dertig
tal jaren in volkomen geluk en een
zaamheid te hebben geleefd op een
onbewoond eiland en dit zér be
woonbaar te hebben gemaakt nu
plotseling bezoek krijgt van eenige
beschaving en cultuurdragende lieden,
die zich er sterk over verwonderen, hoe
het gossiepietje mogelijk is, dat een
mensch in zóó'n stuk wildernis nog
zooveel comfort heeft kunnen schep
pen. .. .
Toen de schemering gevallen was,
waren we ge vijven bijeen in onze
huiskamer en ik had den indruk, dat
men zich in stilte afvroeg, hoe het
alweer gossiepietje mogelijk was,
dat je zoo in de rimboe, op zeker dertig
k.m. afstand van het beschaafde Am
sterdam, aan electrisch licht komt en
waar ik toch wel de centrale verwar
ming vandaan had gehaald en er moet
n stedeling bij geweest zijn, die
telkens met een gespitst oor luisterde
naar mogelijk majesteitelijk gebrul
van een verren mannetjesleeuw of
minstens genomen het naargeestig
en somber stemmend geluid van een
om het huis heen sluipenden hyena.
Ik heb hem moeten teleurstellen: het
leeuwengebrom was slechts de bus
dienst van Maarsse & Kroon er de
sluipende hyena was mijn buurman van
de luchtbescherming. Maar toch was
alles een beetje geheimzinnig en de
gesprekken kwamen dan ook op het
terrein der levensmiddelen-distributie.
De schaarschheid van boter en vet,
van worstwaren, sla-olie en geconden
seerde melk werden het onderwerp
der conversatie en een der cultuur
dragers zou het een verstandige zet
van me vinden, als ik over zoude gaan
tot de aanschaffing van een koebeest.
Dit gedierte zou ongetwijfeld aldus
redeneerde hij in sterke mate
bijdragen tot meer levensgeluk in
mijn bestaan. En hij sprak van minder
eenzaamheid in mijn leven en deed
het voorkomen, alsof mijn koebeest
's avonds bij me in de huiskamer zou
komen zitten babbelen. Op mijn des
betreffende bemerking zei hij het
niet zoo erg, althans niet zoo ernstig
bedoeld te hebben, maar hij bleef er
toch bij, dat een koe je moest vooral
niet zeggen: koei, zooals sommige
buitenlieden ten onrechte doen veel
gezelligheid aanbracht. En als ik dan
geen koe een mooie, vol-slanke,
goed gevormde roodbruine koe wil
de hebben ter wille van meerdere ge
zelligheid, dan zou ik me toch minder
eenzaam gevoelen, wanneer in de lan
ge winteravonden en hij zei het
op een toon, alsof de winteravonden
in de stad korter duren dan buiten ?
ik het vertrouwelijk geloei van het
koebeest in de garage zou vernemen.
Want de Ford zou, nu je toch niet
rijden mocht, ergens anders worden
gebracht en Keetje want zóó zou
mijn a.s. koebeest heeten zou
op de plaats van den Ford worden ge
borgen en zulks zou met een kleine
verbouwing, mits door practische men
schen uitgevoerd, zeer wel mogelijk zijn.
En dan de voordeelen van Keetje !
Alleen heur mest reeds zou bijzonder
voordeelig blijken bij de verbouwing
van spercieboonen in het a.s. jaar en
toen ik opmerkte, dat ik voor spercie
boonen in het geheel geen zwak had,
ja deze planten zelfs hartgrondig ver
foeide, zou Keetje's mest dan toch
kunnen dienen tot meerdere glorie van
mijn a.s. bloemkool en andijvie, van
mijn toekomstige aardappelvelden,
slabedden en aanplantingen van savoye en
andere kool-soorten. .. .
Dit nu was zeer aantrekkelijk en ?
eerlijk gezegd in mijn jeugdig
enthousiasme begon ik alreeds een
beetje van Keetje te houden, vooral
toen wij bespraken, hoe ik in vroegere
zomerochtenden op zou gaan naar
het grasveldje vóór mijn huis, waar
Keetje zou staan te grazen of moge
lijkerwijze al reeds bezig zou zijn aan
het herkauwen van haar voedsel en ik
het koebeest dan zou gaan melken.
Het denkbeeld lachte me eenerzij ds
wel toe, maar ik voorzag dat ik toch
wel hél vroeg zou moeten opstaan,
nademaals mijn woning direct aan een
min of meer belangrijken verkeersweg
ligt en ik in mijn bescheidenheid er
niet van houd mij in eenigszins op
zichtige ondernemingen te steken. Het
uur van melken beschouwde ik overi
gens als een niet zoo heel belangrijk
detail Keetjes melk-zelve leek mij
daarentegen een zeer bijzondere at
tractie. Trouwens aan Keetjes melk
zouden onafscheidelijk verbonden zijn
Keetjes malsche boter en haar versche
Goudsche kaas. .. . Alles te samen
genomen, lonkte het denkbeeld van
een koe mij verleidelijk toe, maar ik
heb als voorzichtig man natuurlijk niet
dadelijk ja" gezegd. Mijn zwijgen
werd opgenomen als gebrek aan en
thousiasme en een der stadsbewoners
achtte het noodzakelijk te wijzen op
meerdere aantrekkelijkheden van mijn
Keetje-in-spe. Hij wees erop, hoe je
een koe noch behoeft uit te laten als
een hond, noch af te draven gelijk een
paard, Keetje zou integendeel, indien
ik dat wenschte, de moeder kunnen
worden van een aantal dartele,
vroolijke kalvertjes en mijn vier vrienden,
hier bijeen, zouden aanwezig zijn, als
de jongen ter wereld zouden komen.
Bovendien zou Keetje mij in
laatste instantie, als het met de kalf
jes, de melk, de boter en de
Edammers niet meer ging vleesch
leveren en vet en prachtige hammen en
eenige zijden spek. Aldus de stede
lingen. Ik heb hun medegedeeld, dat
ham en spek geen producten zijn van
koebeesten, zelfs niet van vette
koebeesten, maar zij hebben mij niet ge
loofd en we hebben 's nachts een
bevrienden slager opgebeld, op wiens
oordeel eerst zij hun domheden wilden
erkennen zij het schoorvoetend.
Maar alles en alles samen hebben
mijn goede vrienden uit de stad mij
dien avond overgehaald tot den aan
koop van Keetje. We zullen de volgende
week naar Leiden reizen met zijn
vijven en daar gaan uitkijken naar een
koebeest, dat ons aanstaat; we zullen
dan na afloop met ons zessen in
Zomerzorg kunnen gaan eten en er verder
een prettigen dag van maken.
Helaas ik zei het in den aanhef
van dit proza ik ben te rade gegaan
bij leeken. Want ik hoorde juist
vanmorgen, dat je niet zoo-maar-zon
der-meer over kunt gaan tot de aan
schaffing en de exploitatie van een
koebeest en dat daartoe aan eenige
voorschriften moet worden voldaan,
die ingewikkelder zijn dan het managen
van de koe-zelf.
Dat heb je ervan, wanneer je je als
buitenman afgeeft met stadslieden. .. .
Bovendien: ik geloof, dat ik in
Zomerzorg last zou krijgen met
Keetje. Er is daar geen grasveld orn
haar te gareeren en het zou haar
misschien nerveus maken als we haar
mee naar binnen namen.
Er is n.l. muziek aan tafel. .. .
Mt.
PRINSENGRACHT. 837.
TEL. 379O6
BEGRRFEmSSEHREMflTIE-TRRNSPORTEH
PAG. 17 DE GROENE No. 3299