Historisch Archief 1877-1940
Uit de geschiedenis van
Neerlands grootste bibliotheek
ER zijn weinig culturele instellingen waarmee
zoveel mensen in aanraking komen als met
bibliotheken. Vrijwel iedereen kent van nabij
deze verzamelplaatsen van het geschreven woord,
en velen gaan er dan ook te gast om hun kennis te
verdiepen of te verbreden en aldus van het bijeen
gebrachte te profiteren. Niet altijd bewandelen deze
honderdduizenden bibliotheekbezoekers de juiste
paden, waarover men zich niet verbaze wanneer
men bedenkt in hoeveel verscheidene vormen het
bibliotheekwezen zich in de huidige maatschappij
openbaart. Van de diverse verhuurinrichtingen der
boekhandelaren af tot de wetenschappelijke biblio
theken toe is een lange weg, die over allerlei tussen
vormen als daar zijn volksbibliotheken, algemene
en bijzondere leeszalen, universiteitsbibliotheken
en nog vele andere instellingen voert, terwijl boven
dien bijna ieder land een soort nationale bibliotheek
aanwijzen kan, die naar de omschrijving daarvan
o.m. door T. P. Sevensma de Leidse
universiteitsbibliothecaris gegeven inderdaad drie taken heeft,
n.l. te zijn een hoedster van de nationale
boekenschat uit heden en verleden, te vormen een centrum
van belangrijke buitenlandse boeken, en ten
slotte in het land zelf te fungeren als
bibliotheektechnisch middelpunt. Men kan voor deze instellin
gen in het buitenland verwijzen, voor wat Engeland
betreft naar de boekerij van het British Museum,
voor Frankrijk naar de Bibliothèque nationale te
Parijs, terwijl Duitschland een aantal dezer biblio
theken bezit waarvan wij hier volstaan met te
noemen de Pruisische Staatsbibliotheek, de Beierse
Staatsbibliotheek en de Nationalbibliothek te
Weenen. Ook ons land bezit een soortgelijke instelling in
zijn Bibliotheca regia te 's-Gravenhage, sedert korte
tijd weer Nationale Bibliotheek geheten. Wij schrij
ven weer", want ook vroeger ten tijde der op
richting heette de voormalige Koninklijke Biblio
theek: Nationale Bibliotheek, zodat het merk
waardig heten kan hoe de nieuwste benaming onzer
voornaamste bibliotheek weer de zelfde is als de
eerste aan haar geschonkene.
Men kan uit dit simpele feit reeds afleiden, hoe
verkeerd het is, bibliotheken te zien als eilanden
van rust temidden der dikwijls onstuimige politieke
golven. Deze beschouwing is te oppervlakkig om
juist te zijn, want zo men de geschiedenis der
biblitheken nagaat, dan blijkt integendeel, hoe van de
oudste tijden af aan de ontwikkelingsgang der biblio
theken maar al te vaak een lijdensweg geweest is,
en dat niet zelden politieke gebeurtenissen van
grote betekenis voor deze instellingen waren.
Politiek en cultuur hangen in dezen bovendien nauw
samen, zodat de geschiedenis van een bibliotheek
tegen de achtergrond der politieke gebeurtenissen
behandeld, dikwijls tegelijkertijd cultuurhistorie is,
waarbij dan op te merken valt, dat voor een derge
lijke behandeling een nationale bibliotheek in het
voordeel zijn kan bij de universiteitsbibliotheken,
die binnen het hogeschoolcentrum een meer afge
sloten bestaan leiden, waarbij van direct contact
met de landsregering meestal weinig sprake is.
Op het in voorafgaande alinea samengevatte,
legt terecht de huidige bibliothecaris der Nationale
Bibliotheek Dr. L. Brummel de nadruk in zijn
verleden najaar bij A. W. Sijthoff's Uitgeversmaat
schappij N.V. te Leiden verschenen Geschiedenis
der Koninklijke Bibliotheek (8°, X en2isblz.,geïll.),
boek dat in een leemte voorziet, aangezien er dit
in tegenstelling met de Nederlandse universiteits
bibliotheken?tot nu toe voor de Nationale Biblio
theek geen aan redelijke eisen beantwoordende
geschiedenis bestond. Waar deze achterstand be
schamend was, is het begrijpelijk hoe Dr. Brummel
reeds enige jaren geleden het plan opvatte een
uitgebreide geschiedenis dezer instelling te schrijven,
daarbij overwegende dat het mogelijk was deze
bibliotheekgeschiedenis tegen de achtergrond van
politieke en culturele geschiedenis te behandelen.
Uit het laatste spreekt de cultuurhistoricus, die als
leerling van Huizinga en biograaf van Hemsterhuis,
hiermee inderdaad een voorwerp van historisch
onderzoek koos dat hem daarom aantrekken moest.
Bleef het bronnenonderzoek hoofdzakelijk tot de
negentiende eeuw beperkt en vloeide daaruit voort
dat de geschiedenis der Nationale Bibliotheek ener
zijds minder belangwekkend zou zijn dan die der
veel oudere universiteitsbibliotheken, daar stond
tegenover dat zij, aan de andere kant, van de vorige
eeuw een gevarieerder en interessanter beeld bood.
Brummel wijst er dan ook op, hoe de lotswisselingen
van de staat even zovele belangrijke veranderingen
in het bestaan der bibliotheek betekenen, gelijk
trouwens uit zijn verhaal overduidelijk blijkt.
Daarbij voldoend aan de door hem zelf gestelde
eisen in zake de bibliotheekgeschiedenis heeft hij
ernaar gestreefd een betrouwbaar en volledig verhaal
van de feiten te geven, het verband met de staat
kundige en beschavingsgeschiedenis duidelijk in
het licht te stellen, en tenslotte getracht nimmer de
hoogste roeping der bibliotheekgeschiedenis n.l.
die van wetenschapsgeschiedenis te zijn te ver
loochenen, al is het laatste bij het tegenwoordig
grootbedrijf dat de bibliotheek geworden is slechts
zér gedeeltelijk mogelijk. Op deze wijze heeft hij
een boek samengesteld bovendien op voorname
wijze geïllustreerd , dat een met kennis van zaken
geschreven overzicht van de geschiedenis der Natio
nale Bibliotheek biedt, en wel in een vorm die des
kundige als leek voldoen en boeien kan.
De Nationale Bibliotheek is opgericht in 1798
bij een besluit der Wetgevende Kamers om de
boekerij van Willem V en zijn zonen in te richten
tot bijzondere bibliotheek ten gebruike van de ge
stelde machten. Men verenigde de vorstelijke ver
zameling met enkele ambtelijke bibliotheken en
bracht ze onder in het Nationaal Hotel", waar
een en ander georganiseerd werd door Ch. S.
Flament, een bij het losbarsten der Franse revolutie
uitgeweken abbé. Niet lang daarna werd de Natio
nale Bibliotheek onder de regering van Lodewijk
Napoleon Koninklijk en verhuisde toen naar het
Mauritshuis. Zij stond ook hier onder leiding vanden
zojuist genoemden geestelijke, al werd hij bijgestaan
door enkele anderen waarvan wij hier noemen
W. Bilderdijk, die zijn bibliotheekarbeid als een
sinecure opvatte al klaagde hij er steen en been over.
In het tijdvak der Franse overheersing en de eerste
jaren van het Koninkrijk werd de bibliotheek van
landsinstelling tot gemeente-instelling daar zij
werd overgedragen aan de stad 's-Gravenhage, die
haar gelukkig ! in 1814 weer den vorst aan
bood. Zij verkreeg andermaal het praedicaat
koninklijk" en werd naar het Lange Voorhout
overgebracht. Weer was Flament de man (1816
1835), terwijl hij opgevolgd werd door J. W. Holtrop
(1835?1868) en M. F. A. G. Campbell (1869?1890),
die als persoonlijkheden van niet minder bete
kenis dan de eerste bibliothecaris de Koninklijke
Bibliotheek tot een grote en voorname instelling
maakten. In het begin dezer eeuw opende men de
nieuwe aanbouw en onder leiding van W. G. C.
Bijvanck, P. C. Molhuysen en den tegenwoordigen
functionaris werd de bibliotheek tot wat zij thans is:
een voornaam actief cultuurcentrum dat ongeveer
700.000 boeken telt, met eigen catalogi, een centrale
catalogus die de titels van een aantal belangrijke
bibliotheken in Nederland bevat, en een ruilbureau
dat zorg draagt voor de internationale uitwisseling
van geschriften. Zo vormt de Nationale Bibliotheek
het centrum in de Nederlandse bibliotheekwereld,
en dat dit van grote betekenis is kan blijken uit het
onlangs verschenen en in de pers uitvoerig besproken
jaarverslag.
Dr. L. Brummel heeft deze ontwikkeling weten
te schetsen met een, den vakman sierende, liefde
voor het détail, gepaard gaande met een streven
naar conceptie dat de delen niet boven het geheel
heeft laten prevaleren. Zijn boek is boeiend waar
het toont hoe men in betrekkelijk korte tijd heel
wat bereikt heeft, en men niettegenstaande de
schokachtige en abnormale groei van een en ander,
er later toch volkomen in geslaagd is het geheel te
brengen op het peil van nu. Het bezit een bepaalde
levendigheid die men er niet in verwacht, vooral
door de persoonskarakteristieken der verschillende
bibliothecarissen die vrijwel ieder een andere stempel
op het door hen bereikte drukken. Niet minder
trekken de goed gekozen illustratieve zinnen uit
diverse bescheiden de aandacht, terwijl de hier en
daar geplaatste samenvattingen het overzicht in
niet geringe mate vergemakkelijken. Kortom
Brummels Geschiedenis der Koninklijke Bibliotheek
laat zich met genoegen lezen, omdat het in weinig
of niets herinnert aan de dorheid die nog altijd teveel
met wetenschappelijkheid gepaard pleegt te gaan.
Slechts valt het te betreuren dat de auteur geen
personenregister in zijn werk opnam, en evenmin
een afzonderlijke opgave van aanwinsten en illu
straties bood. Verder wil het mij voorkomen dat
Bijvancks portret te donker gekleurd is.
Het is merkwaardig te zien hoe nauw de geschie
denis der Nationale Bibliotheek verbonden is met
de hele staatkundige en beschavingsgeschiedenis
der negentiende eeuw. Vertoont zij zo van 1806
1810 een beeld van Lodewijk Napoleons regering,
uit het slotoverzicht blijkt ook, hoe zij in de tijd van
overgang die de jongste eeuwwende vormt, een
andere plaats in het maatschappelijk en geestelijk
leven innemen gaat. Niet minder interessant is het
Het gebouw aan de Lange Voorhout
na te gaan, hoezeer de instelling de invloed der aan
haar hoofd staande persoonlijkheden onderging.
Bleek zo Flament iemand van het ancien régime,
met Holtrop brak de nieuwe tijd aan, en om
weer in onze dagen te komen was de Koninklijke
Bibliotheek onder Bijvanck een stijlvolle tempel
van nationale wetenschap en kunst, onder Mol
huysen werd zij tot het centrum der Nederlandse
bibliotheekwereld. Tegenover de weinige periodes
van inzinking staan de vele tijden van groei en
ontwikkeling, en tegenover de voornamelijk
onder Thorbecke voorkomende onmondigheid
van den bibliothecaris, staat elders weer het vrij
persoonlijke van zijn optreden. Een merkwaardig
specimen van hoe bibliotheekgeschiedenis inderdaad
wetenschapsgeschiedenis wordt, is dan nog het feit,
dat door het persoonlijk ingrijpen van J. W. Holtrop
invloed op de studie van het middelnederlands
uitgeoefend werd, en dat op een wijze die naar
elders gebleken is van groot belang was.
Waar in de jongste tijden het bibliotheekwezen
door de stage vooruitgang zo geheel anders geworden
is, heeft men een metamorphose in het bedrijf
meegemaakt die bijna op een omwenteling lijkt.
Terecht kon dan ook worden opgemerkt dat de
historie der Nationale Bibliotheek die is van de
ontwikkeling ener zeker curieuze maar vrij onbe
kende boekencollectie tot een nationale instelling,
welke in het huidige Nederlandse leven een betekenis
bezit die men niet moet onderschatten. Ware de
samenvattende geschiedenis van het Nederlandse
bibliotheekwezen reeds geschreven, er zou gemakke
lijk uit blijken hoezeer de taak der Nationale Biblio
theek een eigene is, zodat het wel gerechtvaardigd
heten kan Dr. L. Brummel op de laatste pagina
van zijn boek de eisen te horen stellen welke nodig
zijn voor de groei der Nationale Bibliotheek als
actief cultuurcentrum. Achtereenvolgens hebben
deze eisen betrekking op een uitbreiding van ruimte,
een uitbreiding van personeel en een uitbreiding
van de mogelijkheden tot aankoop, dit alles opdat
de Nationale Bibliotheek zich verder zal kunnen
ontwikkelen tot wat zij zijn moet: een nationale
bibliotheek, die naast de Universiteitsbibliotheken
een eigen wetenschappelijke zending in ons land
heeft, een nationale bibliotheek, ook in dien zin,
dat ze, binnen de grenzen van haar gebied, het
Nederlandsche boek tot een bewaarplaats strekt, een
nationale bibliotheek ten slotte, in welke zich de
samenwerking der Nederlandsche bibliotheken kri
stalliseert".
Er is in deze regels alles gezegd waardoor het
bestaan der Nationale Bibliotheek meer dan gerecht
vaardigd wordt. Het valt te hopen dat degenen
die ze ter harte moeten nemen er niet aan voor
bijgaan, en dat zij voor anderen het slot der lectuur
mogen vormen van een boek, dat de geschiedenis
biedt ener instelling die enig is in den lande. In
wetenschappelijke en deskundige kringen viel dit
werk reeds de verwelkoming te beurt die het ver
diende, dat het ook daarbuiten een kring van belang
stellenden vinden mag, wensen wij het van harte toe.
PIERRE VAN VALKENHOFF
PAG. 5 DE GROENE No. 31»9