Historisch Archief 1877-1940
Marie van Eysden Vink
door J. H. Specnhoff
INDERMIDDELINGS ga ik voort op mijne voor
name" wijze en tik dat ik in 1890 op zeer bijzondere
wijze vernam van de meisjes-naam van Mevr. de
Wed. Marie van Eysden-Vink en wel door een stalen
centerboard of middenzwaards-jacht dat bij ons op de
rivieren rond Krimpen a. d. Lek zeilde. Het was het
snelste scheepje van de oevervloot en eigendom, van
den, toen nog niet zoo bekenden, werktuigbouwkun
dige den Heer Willem, Barend Smit te Slikkerveer.
Dat hij naderhand de grootste en bekwaamste en
allereerste Electrotechnicus zou worden wisten de
wereld en hij nog niet. Wel bouwde hij behalve de:
Marie Vink. ... in een klein schuurtje achter de
groote klinknagelfabriek al aardige motoren maar
de E.T.I. was er nog niet. Nu wel en of. Maar het
jachtje bestaat meen ik niet meer?
Het was gebouwd als hulde aan een onzer grootste
tooneelspeelsters die toen zoo ongemeen schoon als
kunstenaresse uitkwam. Ze speelde met wijlen
Willem van Zuylen en de Haspelsen en de Faassens
de liefste j ongemeisj es-rollen en ik vond haar toen
al een Kroonprinces in wording. Naderhand had ze
gemakkelijk: Koningin van haar betrekking en vak
kunnen worden; ook buiten het tooneel.
Ik herinner me haar hooge, lokkende en edele
stem nog goed; zér goed.
Ik zie nog haar leest en haar voornaam gebaar
en hare fiere houding.
Ik meen dat Mevrouw iets ouder is dan ik, wan
neer men van ouderdom bij tooneelkunstenaressen
kan gewagen? Ze bereiken bijna allen de tachtig
tot negentig jaar en hoe komt dit ? Wel, doordat ze
nimmer het: memento mori bezigen. Omdat ze
nimmer aan den dood denken. .. . gedachten waar
velen aan lijden en daardoor dan heengaan.
Deze tooneelisten worden oud door de zorgen, de
afwisselingen en de ijdelheid. Vooral de: ijdelheid
kan het menschelijk leven zoo verlengen. Slechte
menschen zijn altijd lafaards en de goede zijn altijd
de helden. Alle tooneelmenschen zijn goed en
daardoor hebben ze moed en leven ze dus lang.
Misschien bazel ik nu, maar dat bemerken we niet.
Jaren lang bezocht ik den Schouwburg te Rotter
dam, vooral als Marietje en naderhand Marie Vink
in hare vroolijke rollen speelde. Men vergeet vele
namen van stukken maar ik herinner me: Het
Dertigjarig Leven eens Dobbelaars, Kloris en
Roosje, Maria Stuart, Miss Hobs en andere. Na
tuurlijk was ik innig genegen tot haar. Ik mag wel
zeggen dat ik van haar hield en dat ik op mijn
kamertje haar portret had hangen in mijn
boekenkastje. Als ik de deur er van opende, hoorde ik haar
stem en bewoog ik mijn jonge hoofd van bak- naar
stuurboord en zuchtte.
Natuurlijk werd ze door een groot deel van de
Rotterdamsche jeugd bemind en vele grokjes
werden er in de vijf pauzes van de toenmalige
stukken als: Zwarte Griet en de Gebochelde. ... op
hare lieve teederheid geledigd.
Maar ik was een dorpsjongeling en ik deed niet
mede aan die ridderdronken.
Ach, ik liefde wel de dorpsmeisjes maar dat is
slechts minnemallen vergeleken bij de liefde, die
nimmer beantwoord zal worden, voor eene kunstena
resse. Deze gevoelens blijven kuisch en voor eeuwig
en ik herhaal mijne liefdesverklaring van voor
37 jaar toen ik Mevrouw mijn eerste een-acter: Een
Kus ! ter opvoering aanbood en ik haar trillend
verzocht met. .. . Mientje Broese van Groenau. .. .
de hoofdrollen te willen spelen. Dat was dus in 1903.
Ik was toen nog geen bard en levensliederaar. Wel
dreigde er al iets los te komen, maar ik zweefde nog.
Ik heb dien een-acter bewaard en ik zie me nog met
het handschrift er van naar het kantoor in den
Schouwburg wankelen om het werkje aan te bieden.
Ik was langs het raam in de Kerkstraat gegaan en
ik had Mevrouw zien zitten bij haren echtgenoot
den Directeur den Heer van Eysden. Er kon dus
geen: Niet te huis ! worden voorgewend. Ik propte
al mijn overmoed in mijne broekzakken alwaar ik
mijne vuisten samenknelde om kleine amuletten;
ik drukte mijn schrift tusschen mijn bovenarm en
mijn ribben en ik stapte bij den portier binnen die
me ontving als een vrijbiljetje. Ik legde Z.Edele uit
wat ik voornemens was en al dadelijk zegde hij met
een rookwolk uit zijn pijp: dat er niemand te spreken
was en dat ik te voren balet" moest vragen. Nog
ruik ik die knetter-pijp met sokken sjek er in en aan
het smeulen en ik moet toen zoo een weesjongens
snuit hebben gezet dat de portier naar het loketje
van het kantoor toffelde en me inliet.
Ik duizelde als een suikerzieke. Mijne trommel
vliezen wapperden en mijn heele overbodige hoofd
(voor de maatschappij). .. . suisde. Ik zou haar zien
en hooren in haar fort. Zou ze in mijne oogen lezen
wat ik gevoelde? Neen snooneus! Ze zou zelfs
alleen maar naar een vouwbeen of lijmpot turen,
denkende aan een aardig keurslijfje of een malsch
kippetje voor de koffietafel.
Edoch. ... ik mocht door het hekje komen en in
de operatiekamer treden en mij zetten op den
bezoeksstoel. Mijn stem zat onder mijne jeugdige nieren.
Ik had een Saharakeeltje en ik voelde een streep
door mijn buik trekken. Daar zat ze zoo maar
zonder kanon in haar hand om zich tegen mij te
verweren. Ze lachte er nog roomig bij en toen
schoot mijne liefde in mijn zitvlak en ik was in de
hel van Dante, vertaald door den Heer Rensburg te
Amsterdam.
Ik trad of zweefde buiten mezelf en liet mijn hoed
en manuscript vallen en vervolgde mijn ondergang
naar de vernietiging. Toen sprak er een stem en ik
moest mijn een-acter overvingeren. Ik stond vrijwel
op en struikelde over een soort hondje meen ik. Ik
gaf haar mijn schrift en hoe gaarne hadde ik haar
de rechterpols gekust met een kinderzuchtje. Ze
nam het aan en bladerde.
Toen gebeurde er iets zoo verpletterends en
vernietigends dat ik me al op Crooswijk achtte. Er werd
me een kopje koffij aangeboden en dat moest ik
ledigen in mijn lijf, langs mijne lippen en zonder
morsen. Ik deed dit toch en ik zag een glimlach
regebogen langs hare lippen toen ik me verlikte en
verslikte. Ik ben toen plots weggegaan als iemand
die betrapt wordt op een niet te verdedigen zoen
keihard op de lippen van een getrouwde en toch zeer
kuische vrouwe. Ik vlood de gang door, langs den
portier die doorstonk en de Kerkstraat in alwaar ik
den indruk moet hebben gemaakt van een
opgewekten gek.
Velen zullen grimlachen om deze bekentenisse
maar toen hadden we zoo een innig ontzag voor het
tooneel en de tooneelisten.
Mijn stukje werd opgevoerd en het genoot bijval.
Ik moest zelfs op het tooneel komen in mijn
vlekkenpakkie en buigend danken voor het handgeklap. En
toen verging de aarde weer in een kus. ... ik kreeg
dien van Mevrouw en tusschen de schermen. Dat ik
toen niet veranderd ben in protoplasma of zjelei
begrijp ik niet. Wel weet ik dat ik levend er af kwam,
naar men mij uitlegde en dat ik het auteursrecht
met vreugde veranderde in een mooi pak. .. . want
ik wilde verder.
Het stukje werd eenige dozijnen malen gespeeld
en gedrukt te Zutphen en wordt nu nog dikwerf
opgevoerd door liefhebsters.
Aangemoedigd door deze feiten mocht ik de
Nieuwjaarswenschen schrijven voor de klucht:
Kloris en Roosje. .. . voor Pieternel en Thomasvaer.
Toen kreeg ik vrijen toegang omdat ik voor een
dagblad beoordeelingen mocht vervaardigen die
gelukkig zijn vergeten. Toen werd ik dichter-zanger
en toen kwam mijn eerste jubileum in den Grooten
Schouwburg te Rimpeldam.
Mevrouw werkte mede in een anderen een-acter:
Toch kan men niet weten !". .. . geschreven lang
voor mijn kameraad Shaw: You never can teil"
beging. Mevrouw speelde mede in gespeelde liedjes
zooals: Moeder's Brief. Mevrouw sprak me op het
einde van de voorstelling toe, toen ik gehuldigd
werd met bloemen en rijksdaalders en wijn en
kussen-zonder-opzet. Ik kuste haar den pols en ik
stamelde.
Daar stond ik nu op die verheven planken neven
haar, als gelijke en kunstbroeder. De zaal was voor
mij een mistbank. Het handgeklap: een regenbui
met hagel ter versterking. De ommestaanders als:
Van der Lugt, Davids, Pisuisse, Fleuron, Brusse,
Van der Ham en vele andere vrienden en vriendin
nen. .. . bedolven met een lava van genegenheid.
Ik stond daar tusschen die paar duzend menschen:
eenzaam en bekeken. Maar daar klonk de edele
stem van Mevrouw en ik drukte nu een handkus
op hare vingeren en dat gaf me moed om ook iets
te zeggen in teuterstijl. Ik was aangedaan en be
wogen zooals alle jubilarissen zijn, na de enveloppen
al weten ze van buiten niet dat het van binnen
knudde is. Bij mij was het een som van twee duizend
guldens. U meent dat ik lieg en dat doe ik ook, maar
bij zoo een jubileum wil men wel eens opsnijden.
Het was een mooie tijd en toch werd geoorlogd.
Toen ik twee ton bezat stuurde ik Mevrouw wel
eens bloemen na een mooie rol en een geestig spel.
Ik wilde het stuk zelf overhandigen maar dat mocht
niet. Dat deed een zaalwachter in uniform. Ik zat
in de Burgemeestersloge als een hoop Keizer zonder
buik. Ik boog haar toe maar ze keek den anderen kant
uit en naar den voorsten hoek van het balkon waar de
artistenvriend Eduard Jacobson in koffie altijd
troonend zat met zijn kijker en een snoepje.
Maar het waren mijne anjelieren en rozen. Al had
ik ze zelf niet gekweekt.
Langen tij d bleven we op den afstand van voetlicht
tot zaal. Wel ontmoette ik Mevrouw nog dikmaals
bij kostelooze voorstellingen waar ze met haar goede
hart altijd voor gereed was. .. . tot ik met den Heer
Albert van Waasdijk een tooneelspel beging getiteld:
Maskers en wijn. De geschiedenis van een niet net
meisje dat in een niet net huis met poppen speelt.
Het stuk verwierf een Vlaamsche onderscheiding
en werd opgevoerd te Antwerpen maar men lustte
het niet en ook niet te Rotterdam. Het is te Bussum
gedrukt.
Het gegeven was te raar en te ongeschikt voor
kinderen en daar moeten de huidige tooneeltikkers
alleen maar rekening mede houden. Kunnen de
kinderen er bij aanwezig zijn?.... vraagt men
tegenwoordig eerst. Ten tijde van Shakespeare vroeg
men alleen: Vindt de schrijver het goed?
Ik zie Chrispijn Sr. nog met Verstraeten naast
mevrouw Van Eysden de hoofdrollen vertolken. Maar
hoe goed het spel ook was. .. . het pakte niet. Het
werd als onzedelijk beschouwd zoodat dat Mevr. Top
Naeff in de Groene Amsterdammer er van schreef
dat het kunstloos en leelijk en onkuisch was. Dat
komt omdat deze dame, gelukkig voor haar, der
gelijke meisjes en huizen niet kende. Maar ze had
gelijk. .. . het was raar maar niet a-kunstzinnig.
Daar blijf ik bij.
Er kwam een tweede jubileum toen ik vijf en
twintig jaren lang: dichter en zanger had gespeeld.
Een tweede jubileum en tevens afscheid van het
Hollandsche cabaret en vertrek naar Indië.
Weer schreef ik Mevrouw en weer was zij bereid
mij te helpen en mede te werken. Dat was dus
twaalf en een half jaar later.
Hoe heb ik het durven vragen? Maar het kwam
in de kannen en de kruiken zoo als wijlen Joost van
den Vlonder dit omschreef. Mevrouw leerde een
rolletje in een mijner vele een-acters en weer
stonden we samen op de gladde planken en toen
hield Mevrouw weer een rede en toen zegde zij:
Speen, je wordt lastig en ik hoop dat je nu uit bent
gejubeld. Maar als je over tien jaar terug komt, zal
ik je weer helpen". Ik hoop dat dit in 41 gebeuren
zal, dan ben ik veertig jaar aan de kwinkeleer. Ik
zal dan een bijzonderen een-acter schrijven voor
Mevrouw getiteld: Het veertigjarig tooneelleven
van een levensliederaar".
Laatst ontmoette ik Mevrouw hier te
Schevelingen, waar ik woon aan de zee, in een slagerswinkel.
We kochten iets voor het bammetje. Ik meen toen
wat lever geplukt te hebben en H.Ed. een niertje om
te bakken. We keuvelden wat tusschen de doorge
zaagde koeienlijken aan haken en varkensresten ook
hangende aan gegalvaniseerde kapstokken. We
lachten bruisend en buizend en overmoedig daar
in die smakelijke sterfkamer. Ik wandelde nog wat
met Mevrouw op en ze vroeg me: Speentje wanneer
jubel je weer, jongen?"
Ik glimlachte beteuterd zooals gewoonlijk. Ik
zou geen generaal bij Napoleon zijn geworden want
die neutte voor zijn oorlogvoeren alleen mannen die
ter snede waren of hoe heet dat?
We scheidden. Mevrouw ging eens andermans nier
bakken en ik eens andermans lever met zout nuttigen,
het kan maar smaken.
Weer kruisten onze toepaden zich en wel bij een
voorstelling in de groote Kurhauszaal te
Scheveningen waar ik bij gratie ook eens op mocht treden.
Mevrouw zat op de voorste rij in de zaal geheel
gereed om me te aanvaarden. Ik hoorde haar
tintelenden lach als van zeer dun kristal en de anderen
lachten mee, al wisten ze niet waarom. Een ruiker
bloemen: anjelieren werd me overhandigd en
gegeven door Mevr. van Eysden-Vink.
Mevrouw werd verleden jaar jarig zooals vele
menschen dat medemaken en ik zond haar een
gedicht. Wel niet zoo vol geheime laatjes en gleuven
als van Monsieur Boutens die mij een dichter van
den kouden grond noemt maar hartelijke en ook te
begrijpen door de werkster enden glazenwasscher.
Dadelijk belde Mevrouw me op. Ze popelde van
vreugde en ze had het poëem al tien maal voor gelezen
ofschoon weinigen er veel smaak voor hadden.
En nu ik aan het einde ben van mijne herinne
ringen aan Mevrouw hoop ik dat het haar niet
onaangenaam zal zijn als ze dit leest en me geen
klikker zal noemen. Ik bedoel het zoo goed en ik
hoop dat ik haar weer eens gauw zie en hoor en
handdruk en dat hare gezondheid weer moge zijn
van marmer en beton en bazalt, zoo noodig van
staal en anders maar een aspirientje. Duizenden en
duizenden Nederlanders en Rakkerdammers her
inneren zich harer en wenschen met mij: Het ga U
wel lieve vriendin en edele collega.
Ik kus uw rechterpols en groet u
Koos SPEEN
PAG. 7 DE GROENE No. 3299