Historisch Archief 1877-1940
in bed, stond op, liep door het kleine
kamertje waar het nu spoedig benauwd
Werd, ging weer op bed liggen, maar ik
kon geen rust en geen slaap vinden.
Bij het eerste licht van den morgen
wierp ik venster en luiken open. Nog
steeds zat daar de vrouw en keek mij
aan met haar verdwaasde lach. Ik riep
Panih, ik liet mijn koffers weer inpak
ken. Ik nam zelfs den tijd niet om een
kop koffie te nuttigen. Panih deed,
niet zonder uitingen van verbazing,
hetgeen ik hem opdroeg en een half
uur later stond de auto voor het huis.
Een laatste maal keek ik uit het
raam van de slaapkamer: de vrouw was
verdwenen. Bijna had ik besloten toch
nog te blijven, maar de gedachte dat
het gebeurde zich de komende nacht
kon herhalen, gaf de doorslag. Ik stapte
in de auto en wij reden weg, ditmaal
bergafwaarts. Bij den eersten bocht,
dien de weg van Nonkodjadjar af
maakt, hoor ik opeens het krassen van
de remmen. De auto maakt een felle
wending naar rechts en ontsnapt ter
nauwernood aan een botsing met een
der zware tamarindeboomen langs den
weg.
Ben je gek geworden, riep ik
Panih toe, toen de auto stil stond en ik,
bevend als een riet, uitstapte.
Panih stond daar naast de auto,
bleek voor zoover zijn donkere huid dat
toeliet.
Panih is een goed chauffeur, zei
hij verontschuldigend. Panih heeft geen
ongeluk gemaakt, maar die vrouw
sprong opeens voor de wagen. Nu zag
ik midden op den weg een Javaansche
vrouw staan. Het was Sitih. Ik liep
naar haar toe en bleef haar eenige
oogenblikken sprakeloos aanzien. Zij
had den zelfden wezenloozen glimlach
op het gelaat, maar mijn medelijden
met haar was geweken. Ik had mij
moeten beheerschen, maar de spanning
van zooveel angstige oogenblikken, de
vermoeidheid van de slapelooze nacht,
de ergernis over mijn verstoorde
vacantie, dat alles bracht mij eensklaps
tot razernij. Ik pakte de vrouw krachtig
bij een arm en stortte alle maleische
scheldwoorden over haar uit, die ik
kende. Ik vloekte en raasde en tierde
wel tien minuten lang en toen ik op
hield merkte ik dat de glimlach van
haar gelaat was verdwenen.
Zij week eenige passen terug, maak
te een slamat en zei heel zacht:
De toean moet niet boos zijn. Ik
dacht dat de ziel van mijn armen Said
in den toean gevaren was, maar nu ik
den toean heb hooren vloeken, nu weet
ik dat ik mij heb vergist.
Zij zei misschien nog meer, maar ik
zat alweer in den wagen en we reden
naar beneden. Ik had een heele poos
noodig om eigenlijk goed te beseffen
wat Sitih mij had gezegd. En toen steeg
mij opeens het schaamrood naar de
kaken. Met overreding had ik haar niet
kunnen overtuigen, maar mijn
Europeesche heftigheid had haar eensklaps
genezen van de waan, dat ik haar
goede man" zou zijn.
Louis DE BOURBON
i) nieuws, dat zich, snel als de coma,
verspreidt.
2) Krankzinnig.
3) Harteziel.
4) Rijstvelden.
Wif wonen buiten <?>
n trainen ons geestelijk en lichamelijk
HET allermooiste van het
buitenwonen is, dat er zooveel bekoor
lijkheden aan verbonden zijn, die de
stadsmensch zoo op het eerste gezicht
niet bespeurt. De buitenman trouwens
óók niet. Hij komt er slechts langzaam
achter. Maar dan weet hij het ook !
Daar heb je b.v. de tram ! Men wete
dan, dat de schrijver dezer nuttige
regelen zijn verblijf heeft in het fraaie
Heemstede en eiken dag geniet van
de zegeningen der tram. Dat is mooi,
als je buiten woont. Wie had er nu in
Amsterdam ooit van vernomen, dat je
dagelijks in den vroegen ochtend je
spieren en je longen en je hart zoudt
kunnen trainen met een korte, doch
allerernstigsten 400 meter-race? Je
gaat het op den duur zeker aan je body
voelen, wanneer je je gewent om zoo
lken ochtend je-zelf dat kleine
getioegen te gunnen van die race tegen
de blauwe tram. Och, anders kom je
er niet zoo gauw toe om wat aan sport
te doen op onzen leeftijd en nu gaat
net spelenderwijze. Ik heb tenminste
ie diensten van den hier in Heemstede
beroemden Jules Kammeijer, die een
(werkelijk grootsteedsche
sportinrichfing heeft, heusch niet noodig. Ik
geraak ook zonder hem al buiten
adem. Misschien wordt dat later wel
beter
En dan de geestelijke training:
ie hoort in de verte het joelend
geluit van de blauwe tram, je geeft
jetelf een zetje en constateert na twaalf
AAN INZENDERS VAN
MANUS CRIPTE N
wordt verzocht bij hun bij
dragen een gefrankeerd brief
omslag met adres van den
afzender in te sluiten. Op het
adres van stukken, voor de
redactie bestemd, vermelde
men gén namen van personen
seconden, dat je deze tram ongetwij
feld niet haalt; zij is n.l. reeds voorbij.
Je doet het dan op je gemak aan, een
soort rustpauze in je training en wan
delt dus als een kalm man naar de
eerste halte. Je hebt geluk, want ginds
nadert reeds de volgende tram. Een
prachtdienst vind je en je meent het
ook. Je wenkt den bestuurder en gaat
half op de rails staan. De fluit loeit,
de tram nadert zooals de Londensche
undergrounds in snel tempo op de
halten afstormen. De fluit gilt verder
en de tram gaat er met de meeste
spoed achteraan de halte langs. Ik sta
totaal uit de lijken geslagen en als
Jaap, mijn goede vriend, die al tien
jaar in Heemstede vertoeft en lang
zaam komt aanwandelen, van mijn
verontwaardiging deelgenoot gewor
den is, vertelt hij me, dat de
langsijlende tram de Leienaar" is, die hier
niet stopt. .. . Mijn enthousiasme voor
den prachtdienst is aanzienlijk bekoeld
en eigenlijk vind ik, dat ik zelf een
beetje Leienaar" ben, maar dan,
zooals dat populair heet, met een lange
UDe derde tram is raak en bovendien
vol. Nu is het voor lieden van den mid
delbaren leeftijd goed, nuttig en gezond
om je van tijd tot tijd iets te ontzeggen
en zoo bekijk ik het ook maar, wan
neer ik den afstand naar de Tempe
lierstraat in staande houding moet
afleggen. Die kleine verstervingen
maken den mensch geestelijk en licha
melijk sterk. Tenminste dat zegt men.
Ik kan het niet overdadig appreciëeren.
Kenners zullen beweren, dat het voor
mijn geestelijk welzijn is, wanneer de
Amsterdammer" juist de hoek van
de Tempelierstraat uitdraait, terwijl
de blauwe tram arriveert en dan kron
kelend als een paling, die gestroopt
wordt en luid gillend zijn weg neemt
in de richting van de hoofdstad.
Bovendien gaat het dan juist wat
harder regenen. .. . MT.
Vondelpark-herinneringen
DE glanzende, gouden najaarszon
bestraalt het vroolijke Vondel
park. Op honderden lieve, teere plekken
strijken de stralen neer. Er zijn al
blaren in den grooten Amsterdamschen
tuin, die een vergulden glans krijgen
en op sommige uren van enkele dagen
is er al die lichte nevel rondom het
wijze hoofd van het groeiende jaar,
dat het laatste deel van zijn bestaan
ingaat. Zoo leven oudere menschen,
wijzer dan de jeugd en losser van de
wereld, het hoofd in mystieken toe
komst.
Het Vondelpark glanst nog in volle
schoonheid nu vooral in het kleurig
bloeiende najaar. .. .
Het Vondelpark ! Honderdduizenden
hebben er hun herinneringen ! Herin
neringen van velerlei aard. Herinnering
aan een wandeling in de Lente, een
Lente, die vol toekomst leek; herin
neringen aan beloften, aan teleur
stellingen, aan afscheid, aan tranen
??al klinkt dat voor een stadspark
misschien wel wat tragisch. Herin
neringen aan een laantje vol geheimen,
aan een vijver, aan een klein kindje,
aan zwanen, aan een merel op een tak;
herinneringen aan een kastanje, vol
kaarsen wit of rood, aan een
treurboom boven het stille water, aan een
lichten beuk in het voorjaar, aan een
zilveren berk of den knoestigen
apenboom; herinneringen aan heerlijk,
luidruchtig en snel fietsen over de
breede rijwegen en aan een primitief,
maar zalig polo-spel; herinneringen
aan verboden vijver-kanten en om
zichtige, clandestiene tochten door een
perk met hoog gewas. .. .
Zoo heeft ieder zijn herinneringen,
alle verschillend, alle anders van kleur,
zooals de bloemen en de boomen en de
blaren in het najaar alle anders van
kleur zijn. .. .
Ik zie een vroegen herfstochtend. . . .
Nog is het park verlaten en een nevel
vol weemoed hangt over de stille
lanen en de vijvers van het groote
park, grooter nog door die mysterieuzen
nevel, die de omtrekken zoo vaag
maakt en zoo geheimzinnig. .. . Over
de wijde vijver zweven de ijle wolken,
zacht en geheimzinnig en de overzijde
is maar even te bespeuren. Het natte
gras vervaagt tegen de waterkant en er
vliegt opeens 'n vogel op uit het ge
boomte met schelle kreet. . . . Hij ver
dwijnt in de mist. . . . Stil is het nu in
het park. Geen enkel gerucht in dezen
vroegen ochtend, geen wind en geen
ruischen van boomen en geen kwaken
van eenden, het is volkomen stil.
Nevels komen zachtkens aangedreven,
de een na den ander, stil over het
rimpellooze water. ... 'n Simpele
herinnering, 'n herinnering zooals
honderdduizenden hun eenvoudige,
stille herinneringen hebben. .. .
Herinneringen, ons door het Vondel
park nagelaten. Willen wij, bij het
bepeinzen van alles, wat het Vondel
park ons gaf er misschien óók aan
denken, dat het Vondelpark veel, hél
veel geld kost en dat het eigenlijk
maar een simpel staaltje van onze
plicht is, wanneer we het onze aan de
kosten bijdragen. Het nummer is
V 212 Amsterdam, het bedrag kunt U
zelf invullen. De grootte hangt af van
de zoetheid en de veelheid Uwer
herinneringen. . . .
FAG. 17 DE GROENE N«. 3300