Historisch Archief 1877-1940
D E G KOENE AMSTERDAMMER
OPÖERICHT
1877
Redactie en Administratie: Keizersgracht 355, Amsterdam-C. Tel. 37964. Abonnement f. 10.?per jaar. Postrekening : 72880. Gem. Giro G 1000.
Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan, doch alleen tegen het einde van een jaargang, na opzegging vóór l December, worden beëindigd.
21 SEPT.
1940
Parapsychologie, wijsbegeerte en theologie
PARAPSYCHOLOGIE is die zijtak der empiri
sche zielkunde, die het bovenzinnelijke als
object van studie heeft.
Door alle eeuwen heen hebben de menschen
zieners", profeten e.d. gekend, zooals aan de hand
van talrijke geschriften, uit verschillende tijdperken
der geschiedenis, kan worden aangetoond.
De neiging, om in dergelijke verschijnselen won
deren (bovennatuurlijke verschijnselen) te zien,
heeft zich eeuwenlang sterk op den voorgrond ge
drongen. De uitnemende Engelsche bestudeerder
van het bovenzinnelijke, F. W. H. Myers, heeft zoo
volkomen terecht opgemerkt, dat tal van geschied
schrijvers de gezamenlijke gevolgen van den triomf
van het Christendom in de cultuurstaten van de
wereld beschreven hebben, maar dat zij daarbij ver
zuimd hebben aandacht te schenken aan den invloed
van het Christendom op bovenzinnelijke verschijn
selen. Dit is begrijpelijk, wanneer wij in aanmerking
nemen, dat het systematisch wetenschappelijk on
derzoek van bovenzinnelijke verschijnselen eerst in
de tweede helft der vorige eeuw een aanvang nam. In
1882 werd de Society for Psychical Research gesticht.
Deze invloed nu is zeer groot geweest. Eeuwen
lang heeft zich bij de groote meerderheid der Chris
tenen de neiging geopenbaard in paranormale ver
schijnselen fenomenen te zien, welke, hetzij door
God zelve, dan wel door zijn engelen bewerkstelligd
werden. Het kwam echter ook wel voor, dat men
dergelijke verschijnselen aan den duivel of zijn
trawanten toeschreef. Veel hing hier af van de per
soon, bij wie de verschijnselen zich voordeden. Was
hij een vroom mensch in de oogen zijner
medemenschen, zoo was men al spoedig geneigd hem als een
wonderdoener en heilige te vereeren. In het tegen
overgestelde geval liep hij echter groote kans voor
een dienaar van Satan te worden gehouden en als
toovenaar of heks te worden vervolgd. Dat hier veel
willekeur in het spel was, kan ons het geval J eanne
d'Are leeren. In 1431 werd zij als heks veroordeeld
en verbrand. In 1920 volgde haar heiligverklaring.
Langzamerhand brak echter het inzicht baan,
dat heel wat van de verschijnselen, die zeer velen,
maar geenszins allen (er zijn in den loop der eeuwen
steeds personen geweest die afwijzend stonden tegen
over deze theologische beschouwingen), eeuwenlang
slechts door een theologischen bril hadden kunnen
en durven bekijken, het object van studie van den
psycholoog zijn. Dit inzicht begon zich vooral in de
tweede helft der i8de eeuw te openbaren. Het op
treden van Swedenborg en Mesmer heeft daar veel
toe bijgedragen. Toch zou het nog geruimen tijd
duren, alvorens men er toe overging het systema
tisch wetenschappelijk onderzoek der paranormale
verschijnselen, van het bovenzinnelijke element in
het leven, ter hand te nemen. Zooals reeds gezegd
werd in 1882 te Londen de Society for Psychical
Research gesticht, welk genootschap de grondslagen
legde der parapsychologie.
In de middeleeuwen was de filosofie (metafysica)
gegrondvest op de kerkelijke overlevering en tot op
zekere hoogte met de theologie vereenzelvigd. In
het Renaissance-tijdperk begon daar verandering
in te komen. De wijsbegeerte was nu niet langer
dienstmaagd der theologie. Giordano Bruno e.a.
verkondigden denkbeelden, waardoor zij als
vrijgeesten werden aangemerkt en bestrijding onder
vonden van de zijde der theologen. In de i8de eeuw
begonnen de filosofen de theologen te bestrijden.
Spinoza had het in zijn Tractatus Theologico
Politicus" nog alleen maar opgenomen voor gods
dienstvrijheid en zich als een voorstander van het
vrije wetenschappelijk onderzoek doen kennen,
waarbij hij er niet voor teruggeschrokken was dit
onderzoek ook op het Oude Testament toe te passen.
Het bestaan van God werd door Spinoza nimmer
betwijfeld. God is voor hem de Substantie, het geheel
der dingen, al wat bestaat, de Natuur. Hoe geheel
anders dachten ,,vrij-geesten" als Diderot en
Holbach hier !
Een der meest opmerkelijke uitingen van het
geestelijk leven der i8de eeuw is de groote
Encyclppaedie, welke kennis en verlichting in wijden
kring bracht en waaraan tal van geleerden mede
werkten. Hun voorganger was Denis Diderot. Oor
spronkelijk was hij deïst, maar langzamerhand werd
hij atheïst en een aanhanger van het materialisme,
evenals Holbach e.a. Volgens Diderot is het geloof
Dr. W. H. C.
aan God een dwaasheid te achten. Hoe kan men,
met het vele kwaad in de wereld, nog gelooven aan
een goeden God? En Holbach leerde, geïnspireerd
door mannen als La Mettrie, Diderot e.a., dat er
slechts stof en beweging bestaat. De mensch is der
halve ook uitsluitend stoffelijk, en het is een dwaling
en een ongeluk geweest, ziel en lichaam te scheiden,
gelijk Descartes deed.
Een oogenblik scheen het, alsof het materialisme
zijn tijd gehad had. Dat was in het laatste decen
nium der i8de eeuw, na de verschijning van Kant's
Kritik der reinen Vernunft" en diens verdere
kencritische geschriften, alsmede in de eerste decennia
der i gde eeuw, toen er een nieuw leven in de wijs
begeerte ontstond door het optreden van Fichte,
Schellingen Hegel. Maar deze teruggangwasslechts
tijdelijk. Hume, d'Alembert, Saint Simon bereidden
de komst van het positivisme voor, dat in Frankrijk
door Comte tot een systeem werd uitgebouwd. Posi
tivisme en materialisme zijn geen synoniemen,
maar nochtans kan, onder bepaalde omstandig
heden, het positivisme (dat zich bepaalde tot dat
gene, wat direct uit de feiten kan worden afgeleid)
gemakkelijk tot materialisme leiden. Dat was het
geval in de igde eeuw, in het bijzonder in
Duitschland. Hier leidde het tot de opkomst van het ener
getisch monisme, waarvan Vogt, Büchner en
Moleschott wel de meest bekende leiders zijn geweest.
Voor deze aanhangers van het wijsgeerig materia
lisme bestonden slechts de principes stof en kracht
(energie), was het bewustzijn (het denken) slechts
een afscheidingsproduct van de hersenen.
Dit alles leidde er toe, dat geloof en wetenschap
hoe langer hoe meer van elkaar begonnen te ver
vreemden. De Kerk heeft in de igde eeuw belangrijk
aan gezag ingeboet en veel terrein verloren. Zeker
lijk mag men daarvoor niet alleen het opkomend
materialisme verantwoordelijk stellen. Dat dit er
echter in belangrijke mate toe heeft bijgedragen,
staat wel vast.
Zeker men kan hier opmerken, dat onder
scheidene wijsgeerig geschoolde onderzoekers zich
er van bewust zeiden te zijn, dat het materialisme
slechts gezien mocht worden als reguleerend
metafysisch stelsel en dat het als zoodanig volstrekt
niet bewees, dat er geen leven na den dood bestaat,
dat het geloof aan God als een bij- of wangeloof
dient te worden aangemerkt. Het komt mij echter
voor, dat nochtans voor het meerendeel van hen
het geloof in een leven na den dood een ,,illusie"
was. .. . Evenals zoovele andere filosofen ver
toonden ook de energetisch-monisten de neiging,
om de feiten te toetsen aan hun hypothesen, in
plaats van hun hypothesen aan de feiten. Voor
een onbevooroordeelde bestudeering van boven
zinnelijke verschijnselen moest men bij hen niet
aankloppen. Zij ontkenden a priori het voorkomen
van deze verschijnselen, omdat zij niet in hun
systeem pasten en bemoeilijkten den pioniers
arbeid der stichters der Society for Psychical
Research.
Langzaam en geleidelijk is hier verandering in
gekomen. Voortgezet natuurwetenschappelijk en
psychologisch onderzoek leidde steeds meer tot de
erkenning, dat het energetisch monistisch wereld
beeld onhoudbaar was en vooraanstaande filosofen
uit de aoste eeuw gaven, met gebruikmaking van
de uitkomsten van eigen onderzoekingen en/of
die van hun tijdgenooten, het aanzijn aan wereld
beschouwingen, waarin (zoo noodig) plaats is voor
de uitkomsten van zekere parapsychologische
onderzoekingen. Enkele dezer filosofen maakten,
bij den opbouw van hun reguleerende stelsels, zelfs
gebruik van de uitkomsten der onderzoekingen der
parapsychologen of zagen daarin althans een
argument te meer voor de juistheid daarvan. Ik
denk hier aan Heymans, Bergson en Driesch. Er
kunnen hier echter nog meer namen genoemd
worden.
Men dient er zich goed bewust van te zijn, dat
hetgeen deze filosofen doen uiteindelijk een voort
zetting is van den arbeid, waarmede reeds enkele
denkers uit de Oudheid een aanvang maakten.
Door alle eeuwen heen zijn er niet alleen schrijvers
geweest, die aandacht aan het bovenzinnelijke
hebben geschonken, maar ook filosofen, die de
bovenzinnelijke verschijnselen in hun stelsels
opnamen. Ik denk hier allereerst aan de
NeoPlatonici, die zoo'n levendig belang stelden in
hetgeen wij thans parapsychologische problemen
plegen te noemen. Voorts aan enkele
middeleeuwsche mystici, waaronder Meister Eckhart,
onderscheidene natuurfilosofen uit het
Renaissancetijdperk (Paracelsus, de beide van Helmont's
e.a.) alsmede aan enkele i8de en igde eeuwsche
filosofen w.o. Rüdiger en Schelling. Onder den
invloed van rationalisme, sensualisme, positivisme
en materialisme hebben zij, die de geschiedenis
der wijsbegeerte beschreven en doceerden, op
enkele uitzonderingen na, óf slechts weinig aan
dacht aan hen geschonken, óf hun denkbeelden
behandeld met voorbijzien van hetgeen zij over
het bovenzinnelijke hebben geschreven. Dit kan
slechts betreurd worden.
De toenemende belangstelling voor en waar
deering van het parapsychologisch onderzoek zal
er echter ongetwijfeld toe leiden, dat in de toekomst
aan deze figuren meer aandacht wordt geschonken
en dat hun geschriften niet alleen meer, maar
ook met andere oogen gelezen zullen worden dan
voorheen.
Ook de theologen beginnen de groote beteekenis
van het parapsychologisch onderzoek in te zien.
Ten onzent was Prof. A. H. de Hartog een der
eersten onder hen, die op de beteekenis van zekere
paranormale verschijnselen voor den theoloog
wees. Ongemeen verdienstelijk werk werd hier
verricht door Prof. van Mourik Broekman, die in
zijn werken over Parapsychologie en godsdienstig
leven" en Parapsychologie en onsterfelijkheid"
(Leopold, den Haag) heeft aangetoond, van welk een
groote beteekenis de uitkomsten van het para
psychologisch onderzoekvoor den bijbelvorscher, den
godsdienstpsycholoog enden homoreligiosus" zijn.
Dat de belangstelling van R.K. zijde voor de
parapsychologie tot op heden groot is geweest,
kan men zekerlijk niet zeggen. Gelijk ik hiervoor
reeds opmerkte, is de Christelijke kerk eeuwenlang
opgetreden als censor voor een groot deel van die
verschijnselen, welke in onze dagen het object
van studie van de parapsychologie uitmaken.
Het is bovenal de R.K. kerk geweest, die als
zoodanig optrad en zij tracht zich tot op den dag
van heden in deze functie te handhaven, ofschoon
niet ontkend kan worden, dat zij milder in haar
oordeel is geworden.
De terughoudendheid welke bij vele katholieken
t.o.v. de parapsychologie bestaat, heeft meer dan
n oorzaak. Een der oorzaken is dat men vreest,
dat haar beoefening tot kettersche" denkbeelden
zou kunnen voeren (b.v. met betrekking tot het
wónder-vraagstuk). Een andere oorzaak is gelegen
in het feit, dat men nog maar al te vaak de para
psychologie met het spiritisme identificeert. En bij
het hooren van het woord spiritisme denken vele
geloovigen, zij het dan ook geheel ten onrechte,
aan demonen en helsche geesten, die zich op de
spiritistische séances zouden openbaren, met geen
ander doel dan om de zondige" en dwalende"
menschen, die hen opriepen", ten verderve te
voeren.
Langzamerhand is men in leidende R.K. kringen
tot het inzicht gekomen, dat men zich wel wat al
te afzijdig heeft gehouden, dat beoefening der
parapsychologie volstrekt niet zoo gevaarlijk" is
voor de ziel, als velen (ten onrechte) meenden en
dat er eigenlijk tegen een wetenschappelijke be
studeering der parapsychologie geen enkel kerkelijk
verbod bestaat. In ons land verscheen in 1938 in
den Haag onder den titel Occulte Verschijnselen"
een werk van twee R.K. theologen (J. Feldmann
en H. J. van Deursen) dat van dit veranderende
standpunt getuigt. De duivel is in dit opmerkelijk
boek geheel op den achtergrond gedrongen. De au
teurs maken echter een streng onderscheid tusschen
paranormale verschijnselen en wonderen, tusschen
paranormaal begaafden en heiligen. Beschouwingen,
gelijk door v. Mourik Broekman zijn geleverd,
worden door de schrijvers, m.i. ten onrechte,
verworpen en bestreden en onderscheidene hypo
thesen, waarvan de moderne parapsycholoog zich
bedient, worden door hen ter zijde gesteld, daar
zij deze in strijd achten met hetgeen de R.K.
theologie en haar dienaresse de scholastische
(Thomistische) wijsbegeerte leeren. Men ziet, dat
de Kerk haar taak als censor inzake de boven
zinnelijke verschijnselen nog immer tracht te
vervullen.