Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig levert
CONSTRUCTIE EN IMPROVISATIE
SCHRIJVEND over den eenigen roman van
Marsman De Dood van Angèle Degroux"
in het speciale nummer van Criterium",
dat men hiernevens kort besproken vindt, maakt
Pierre H. Dubois een aantal opmerkingen inzake
de compositie van dit boek, die hij mislukt noemt.
De kapitale fout van het boek", aldus Dubois, is
reeds begaan wanneer het begint." En verder:
Men krijgt al lezende de indruk, dat men hier voor
het einde staat van de tot onderwerp van deze roman
genomen periode uit het leven van de hoofdfiguur
Charles de Blécourt. Deze roman schiet stellig niet
te kort in psychologische scherpte en juistheid. En
het gevoel van onwaarschijnlijkheid komt dan ook
niet daaruit voort, maar uitsluitend uit deze on
gelukkige compositie, die Marsman genoodzaakt
heeft om voor een eenigszins begrijpelijke gang van
zaken telkens naar een buiten het boek liggend punt
van het verleden terug te grijpen. Uit dit verleden
volgt geheel het psychologisch slot ervan. Dit ver
leden had dan ook moeten worden uitgebeeld,
inplaats van het hier verhaalde heden; dit heden is
namelijk het einde van het conflict tusschen Angèle
Degroux en Charles de Blécourt, dat met den dood
van Angèle wordt afgesloten. Maar hoe goed dit
slot op zich zelf ook zijn mag, het kan niet verhin
deren, dat het zwaartepunt blijft rusten op de oor
sprong en de aard van dit conflict, dat vóór het
uitgangspunt van de roman ligt en door Marsman
slechts genoemd of vermeld wordt in plaats van het
uitvoerig tot in nuances te verhalen, uit te beelden,
zooals voor een goed begrip van de mensch de
Blécourt noodig geweest zou zijn."
Dubois gelooft, dat er, wanneer Marsman de
moeite gedaan zou hebben dit boek van voren af
aan te herschrijven, en zoo doende, de grondfout,
die van het begin, zou hebben hersteld, een werklijk
goed, een uniek boek zou zijn ontstaan.
Het zal ieder, die boeken schrijft, wel eens over
komen zijn, dat hem de vraag werd gesteld: hoe
schrijf je toch eigenlijk zoo'n roman? Maak je
eerst een schema of begin je zoo maar te schrijven ?
een vraag, waarop feitelijk geen antwoord te geven
is. Want wat beteekent het: een schema maken ?
Beteekent het, dat men op papier een indeeling
maakt van de verschillende geledingen van het
verhaal en deze naderhand een voor een uitwerkt,
d.w.z. uitvoerig tot in nuances verhaalt, uitbeeldt"?
Of is reeds de grondgedachte, die het schrijven van
den roman beheerscht, een schema? Al staat het
dan niet op papier, het is toch voortdurend in het
bewustzijn van den schrijver aanwezig.
Ik geloof niet, dat de goede raad, die men Mars
man, of Marsman zich zelf, gaf inzake Angèle
Degroux" voor verwezenlijking vatbaar zou zijn
geweest. Datgene wat in het schema" eenmaal
ontbreekt, kan men naderhand nooit meer inlasschen.
Een roman is evenzeer een organisch groeiend
werk als een gedicht. Ontbreekt eenmaal de soort
inzet, die in staat is alles te beheerschen en ten goede
te leiden, dan kan men die na verstandelijk overleg
niet meer aanbrengen zonder ook de andere deelen
van het werk aan te tasten. Geeft men het dier een
andere kop, dan zal ook zijn lichaamsvorm veran
deren. Slechts wat uit beton en staal geconstrueerd
wordt is misschien voor een ondershandsche ver
betering en versterking vatbaar, iets zoo vlottends
en immaterieels als een roman, een uitademing,
een klinkende muziek, neemt onmiddellijk den
vorm aan, dien het bij de geboorte meekrijgt,
verhardt in dien vorm en is onherstelbaar verminkt
als zijn oorsprong gebrekkig plaats viel.
Het doet er dus zeer weinig toe of men weet: de
schrijver gaat volgens notities te werk, al dan niet.
Want de constructie van zijn boek is er, in zeker
stadium der verwerkelijking, altoos, hetzij op papier,
hetzij alleen in de geest vastgelegd. Deze constructie
wijzigt zich naarmate de improvisatie, het neer
schrijven zelf, vordert. Want geen enkel werk, hoe
degelijk overlegd ook, hoe verstandelijk overwogen,
kan, om tot bekoorlijkheid te stollen, buiten de
frischheid van het onverwachte, het levende woord,
dat, het een na het ander, in zijn prilheid ontluikt.
Een boek vol woorden is toch ook een bloemruiker
gelijk, een bedauwde struik, een vogelgezang, een
blauwe lucht, een zonneschijn, het bezit toch de
zelfde verlokkingen als de natuur en wekt soort
gelijke illusies. Zoodra men de woorden niet leest op
hun geboorteuur, maar ze wiskundig geschikt vindt
naar de dwingende wet van een schema, is het boek
geen boek, en poëzie geen poëzie.
De kunst van den schrijver is dus om dat wat de
ziel aan woorden opgeeft, dat wat er in
teekenachtige figuren is weer te geven, wat er te genieten
valt aan verrukkingen en ontboezemingen, vrij te
laten uitstroomen in de heimelijke bedding, die de
geest zijn vallende vruchten tot ontvangst heeft
bereid. Er is derhalve een voortdurende wissel
werking tusschen de improvisatie en de constructie.
Het boek is volmaakt (in zijn soort), wanneer het
construeeren der bedding en de improvisatie der
spontaan gevonden verhaalonderdeelen op n en
hetzelfde punt hun voltooiing vinden. Dan is, al
bloesemend, het schema ingevuld, het gebouw op
getrokken en tegelijkertij d de versiering aangebracht;
dan kan men, achteraf, reeds in elk der onderdeden
afzonderlijk, de regelende hand der totale conceptie
bespeuren. Doch er is in die verhouding niets
gedwongens, het is de natuurlijke, liefderijke ver
houding van boom tot vrucht, van moeder tot
kind.
Ook in een eenvoudig boek als Margreet" van
K. van der Geest, (H. P. Leopold's Uitgeversmaat
schappij, Den Haag 1940) treft deze gesteldheid.
Margreet heeft in dat groote huis aan de havenkant
gewoond", aldus zet het verhaal in en men bemerkt
aan de woordkeuze dat groote huis", hoezeer de
schrijver zich met den lezer vereenzelvigt, hoezeer
hij erop rekent, dat zijn lezer direct met de oogen
volgt dat wat den schrijver zelf voor oogen staat.
Inderdaad geeft ons aanstonds dat groote huis"
iets vertrouwds. Op deze wijze gaat de schrijver
voort ons het leven van Margreet te beschrijven,
het verhaal uit te breiden tot de weinige personen,
met wie deze eenzame Margreet in aanraking komt.
Zij is het kind van een dominee geweest bij wien
haar moeder eenigen tijd huishoudster was. De
moeder is dood, Margreet alleen achtergebleven in
het groote huis in stad, dat de dominee haar schonk.
De eenzaamheid van het onechte" kind ligt over
dit leven verspreid. Maar Margreet trouwt, zij krijgt
een eigen rijk gevuld leven, met een man, kinderen,
een zaak, ergens in een dorp, niet ver van de stad.
De schrijver blijft vertellen, steeds meer figuren
groepeeren zich om de hoofdgroep, overal worden
nieuwe verhaal-ingangen geopend en doorzichten
naar andere levensgebieden geschapen. Het verhaal
gaat een steeds grooteren omvang aannemen maar
het blijft geconcentreerd op zijn hoofdpersoon. Ook
in haar drukste oogenblikken blijft deze Margreet
overwaasd met de haar ingeschapen eenzaamheid,
die harer oorsprong. Het einde vormt een psychische
beproeving van deze vrouw, die wij in haar ver
scheidenheid maar tegelijk in haar naar n zijde
gericht zijn hebben leeren kennen. Het slot is uit
eindelijk ook niet meer dan een, zij het dan heftig
ingrijpend, incident, tweeledig: het behoud van haar
kind en de dood van haar man. Men vraagt niet hoe
deze Margreet geweest was, als dit slot een anderen
vorm had vertoond, als de avonturen van haar leven
stiller of nog luidruchtiger waren geweest, als de
zee, dat onbestemde element er niet zulk een in
grijpende rol in had gespeeld. Van het eerste moment
af stond de figuur van Margreet vast en zij verloor
niets van haar innerlijke structuur door alles wat zij
beleefde. Alles wat zij beleefde werkte er, integen
deel, toe mee deze structuur te bestendigen. Het is
om die reden, dat ik het boek van K. van der Geest
een geslaagd boek wil noemen.
De taal van het boek nadert de eenvoudige vormen
van de spreektaal, maar een spreektaal, die zich
niet in eigenaardigheden verliest. Zij is een tamelijk
neutrale spreektaal, een die meer een algemeen dan
een speciaal karakter draagt. Deze taal is zeer zeker
vatbaar voor een diepere rijping. Het is nog niet zoo,
dat de toon van Van der Geest ons vervoert, het is
nog niet zoo, dat wij daarin de diepe sonoriteit
ontwaren van den volmaakten dichter. Maar in
zijn kalmen trant toont Van der Geest zich reeds,
sterker dan in vorige boeken, in staat eenheid te
brengen in de vele details, waaruit zijn werk, licht
en behendig, tot een duidelijk te onderscheiden
eenheid is opgebouwd.
C. J. KELK
Veertig over Marsman
Restaurant DORRIUS
N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, Amsterdam
PLATS DU JOUR EN A LA CARTE
HET Letterkundig Maandblad Criterium", het
orgaan der nieuwere dichters en schrijvers,
wijdt zijn September-nummeraan een InMemoriam
H. Marsman". Naar den omvang zou men dit een
monumentaal herdenkingswerk kunnen noemen;
de inhoud is van veertig medewerkers afkomstig en
dus uit den aard te systheemloos verscheiden en te
zeer verbrokkeld om monumentaal te kunnen wor
den genoemd.
Het ruim 200 pagina's tellende boek bevat enkele
uitvoeriger artikelen, die waarschijnlijk bedoeld
zijn als de leidende: een van Jan Engelman over
Marsman en zijn poëzie", een van Pierre H. Dubois
over Het verhalend proza", een van Henri
Bruning over Marsman als criticus". Ze worden ge
volgd door een bonte mengeling van min of meer
principieele stukken, curiosa, persoonlijke herinne
ringen, correspondenties, gedenk-dichten en poëti
sche uitgeleiden, waarvan enkele treffen, andere op
een afzonderlijker plaats zeker meer indruk zouden
hebben gemaakt dan in deze veelheid.
Doordat de redactie aan dezen inhoud niet de
noodige leiding heeft kunnen geven, verdrinkt het
een in het andere, en de taak eener redactie is, als
ik het wel heb, juist om de waarde van het afzonder
lijke te verhoogen door het te schikken in een geheel.
Vele stukken hebben een overeenstemmend verloop;
tenslotte is de figuur van Marsman, en dat is tevens
een zijner positieve kwaliteiten, van een grandioze
eenzijdigheid. Men kan hierover in alle toonaarden
schrijven maar er vele kanten aan ontdekken kan
men niet. Daarom is het lezen van dit nummer, aan
n stuk door, vrijwel onmogelijk. De redactie gaf
niet de noodige leiding, maar zij kon die niet geven,
omdat zij blijkbaar zoo snel mogelijk met zoo groot
mogelijk een kwantum getuigenissen voor den dag
wilde komen. Wij prijzen gaarne haar voortvarend
heid, omdat zij daarin demonstreerde hoe zeer en
hoe breed een schare behoefte gevoelde onmiddellijk
op het eerste moment te zeggen wat er naar aanlei
ding van dezen dood te zeggen viel.
Dat de redactie overigens blind is geweest voor
de verbrokkeling, die zij onwillekeurig heeft aan
gericht, blijkt wel uit een noot, waarin zij haar spijt
betuigt, dat door de omstandigheden slechts
NoordNederlanders tot dit nummer konden bijdragen. Zij
had dus een nog grooteren toeloop gewenscht.
Een mooi, sterk en zorgvuldig samengesteld
herdenkingsboek is dit Criterium-nummer dus niet ge
worden, daartoe zijn ook zelfs de leidende artikelen
te weinig uitgegroeid, te zeer onder den indruk van
het recente gebeuren en, uiteraard, te vluchtig op
het papier geworpen. Maar als de tijd er voor aan
breekt zal deze rijkdom aan stof, eenmaal verwerkt,
duidelijker dan hier verspreid, goede bouwstof
vormen voor het tot stand komen van een
overwogener boek.
Naast het stuk van Engelman is dat van Victor
E. van Vriesland verhelderend over Marsman's
poëzie; typeerend voor den verwoeden prater en
vrager is het stuk van Nijhoff Marsman of de Vrij
heid", zeer treffend de getuigenis van den boezem
vriend D. A. M. Binnendijk. En Constant van
Wessem geeft in woorden een uitnemend portret. Te
midden van dergelijke beschouwingen staan aardige
persoonlijke herinneringen, zooals het levensbeeld
van J. M. Ph. Uitman, waarin vele pittoreske trek
ken uit Zeist en Utrecht en buitenlandsche woon
oorden. En dan zijn er de woorden van vereering
door jongeren, van wie velen hem niet persoonlijk
hebben gekend, maar voor wie de litteraire figuur
allerminst aan abstractie is geworden.
A. Roland Holst geeft een gedicht, dat den toe
gewijde gelukkig zou hebben gemaakt en uit
Donker's In Memoriam citeer ik:
'/.mi '_;iny hij in de ruimte dc«n!, in 'l naiiu
(',edre\ell nirl, mei meer te'^en den muur.
S' cl lii-|> lii] (|<>T de Delven, een Mnal vuur.
Hijgende d< i. ,r da! blinde la f )\ rint 11
Keu uitue1^ xnekend dieu hi| met meer vindt,
\\eerhehtende --pel'iu ken blauu en .^rnen
\\eeivijds oprijzend, instortend en tneu
Mij venu- het laatst \\enl "p^elüd eu in^edaa^d
lleelt hij /ijn lelie -,lem ertemll in i;e)a;e-;d
l' n t l h uu leerend MeeL; /ijlt UUH u \\ ek] eel .
llel a llerlaat ^1 e ru p hij: -'ij krij-t nnj niet
Nooit kriju! ^jij mij. Heven mij \ he^l mijn lied.
Een bibliographie van G. H.'s-Gravesande vormt
het slot.
PAG. 8 DE GROENE No. 3300