Historisch Archief 1877-1940
Vervolg op een eeuwfeest
HET herdenken van groote uitvin
dingen heeft zijn voor en zijn
tegen. Het is ontegenzeggelijk een
cultuurbelang, de ronde getallen" van
halve en heele eeuwfeesten aan te grij
pen als een gelegenheid, om in breeden
kring belangstelling te vragen voor
deze of gene uitvinding en haar uit
vinder^). Daar staat tegenover, dat de
daarbij genoemde jaartallen en namen
veelal een onjuist, en bijna altijd een
tamelijk willekeurig en onvolledig
beeld geven. De meeste uitvindingen
zijn nu eenmaal niet het product van
n jaar en n naam; zij zijn langzaam
gegroeid uit lange jaren, soms zelfs
eeuwen van naarstig zoeken door vele
schrandere geesten. Nu hoort men bij
een eeuwfeest ook wel eens iets van die
voorgeschiedenis, maar toch meestal
niet genoeg om verkeerde indrukken
weg te nemen, en van het vsruolg, de
vervolmaking der uitvinding, haar
struggle for life", haar toepassingen,
verneemt men meestal in het geheel
niets ofschoon die veelal juist het
interessantste chapiter vormen.
Toen begin 1939 het Eeuwfeest der
Fotografie" werd gevierd, heeft het
meerendeel der courantenlezers
voor wie zulke eeuwfeesten feitelijk
worden ingericht daaruit niet mér
begrepen, dan dat een zekere Daguerre
bijgestaan door zekeren Niepce, in 1839
de fotografie had uitgevonden, en daar
mede ongetwijfeld een verdienstelijke
daad had verricht. Dat Daguerre niet
de uitvinder der fotografie is geweest,
doch degene, die wijlen Nicephore
Niepce's uitvinding voor practische
toepassing vatbaar heeft gemaakt, dat
Niepce's uitvinding reeds dateerde van
omstreeks 1816, dat tenslotte de
,,Daguerreotypie" nog vele jaren verwijderd
was van wat wij thans onder fotografie
verstaan dit alles bleef schuil gaan
achter de coulissen van dit eeuwfeest,
dat zich daarin dan ook niet onder
scheidde van de meeste dergelijke her
denkingen.
Het Eeuwfeest der Fotografie, dat in
1939 werd gevierd, was gebaseerd op
den datum 7 Januari 1839; toen immers
deed de natuurkundige Arago in de
Fransche Academie van Wetenschap
pen mededeeling van de opzienbarende
vinding van Daguerre en Niepce, het
beeld, dat de natuur via een lens op
den achterwand van een camera
obscura" werpt, vast te leggen op een
lichtgevoelige koperen plaat en houd
baar te maken. Men had dit zelfde
eeuwfeest echter ook reeds in 1937
kunnen vieren, want toen Arago de
Academie zijn opzienbarende
mededeeling deed, was Daguerre's procéd
reeds twee jaar oud; hij had echter
tevergeefs getracht, er belangstelling
voor te vinden, omdat hij zijn geheim
niet wilde prijsgeven. Er was de auto
riteit van een Arago voor noodig, om
het belang der vinding te doen inzien.
Men kan niet aan het jubileeren
blijven; anders zou echter het jaar 1840
mér aanspraak op een eeuwfeest kun
nen doen gelden dan 1839. Immers in
1840 zijn niet minder dan drie uitvin
dingen gedaan, welke de nog zeer pri
mitieve lichtbeelden van Daguerre met
reuzenschreden vooruitbrachten en
die gedrieën den grondslag hebben ge
legd voor de fotografie in haar tegen
woordige gedaante.
De eerste dier uitvindingen was die
van het lichtsterke objectief. Daguerre
bediende zich van een lens, die nog
lichtzwakker was dan men tegenwoor
dig op het goedkoopste boxje vindt; de
bruikbare opening was slechts f: 14, en
bij de geringe gevoeligheid van de eerste
fotografische platen beteekende dit,
dat in 1839 het fotografische portret
nog practisch tot de onmogelijkheden
behoorde. Desondanks was de Ameri
kaan John W. Draper er in dat jaar
te New York in geslaagd de eerste por
tret-opname te maken; daarvoor moest
zijn assistent, het gezicht met witte
poeder bedekt, en met gesloten oogen,
een half uur lang in feilen zonneschijn
betoog, dat Joseph Petzval den grond
slag heeft gelegd voor de portretfoto
grafie. In combinatie met de verbete
ring der fotografische platen, waarover
wij het aanstonds zullen hebben, kwam
men spoedig tot belichtingstijden van
15 a 30 seconden bij zonlicht.
De platen, waarvan Daguerre zich
bediende, waren voor moderne begrip
pen uiterst weinig lichtgevoelig; het
emulsiemateriaal bestond uit een
joodzilververbinding. In 1840 werd door
verschillende onderzoekers de gevoelig
heid der platen aanzienlijk opgevoerd,
doordat zij naast j odium ook broom
met zilver verbonden; de eer dezer ont
dekking deelt de Engelschman
Goddard met den Oostenrijker Kratochwila.
(Nog heden ten dage is vast broomzilver
het normale emulsiemateriaal). Ook
chloor werd tezamen met j odium en
broom wel gebezigd om de lichtgevoe
ligheid te verhoogen, en de gebroeders
Johann en Josef Natterer te Weenen
slaagden er in 1841 zelfs in, op
chloorjoodzilverplaten met behulp van een
Petzval-objectief opnamen te maken jn
Daguerreotypie uit 1848
Josef Petzval
onbewegelijk tegen een muur blijven
zitten ! Niettemin dorst hij het aan, te
zamen met Samuel Morse (denzelfden
van de telegraaf !) reeds in April 1830
te New York het eerste portret-foto
atelier ter wereld te openen, en wel op
het dak van het Universiteitsgebouw
te New York; de opnamen konden al
leen doorgaan bij felle zon; de mini
mumprijs bedroeg $ 5-?Per portret.
Men liet zich in die dagen dus meer
vanwege de curiositeit dan voor zijn
genoegen portretteeren een half uur
onbewegelijk stilzitten in de brandende
zon was meer dan van het geduld der
clientèle gevergd kan worden. ...
en het was dan ook een enorme verbe
tering, toen de Weensche mathematicus
Joseph Petzval er in slaagde, een
uiterst lichtsterke lens te berekenen
(f: 3,7). Deze sindsdien als
Petzvalobjectief beroemd geworden lens
werd in den herfst van 1840 voor het
eerst geconstrueerd en in een camera
gemonteerd door den Weenschen opti
cien Friedrich Voigtlander, den grond
legger der gelijknamige Duitsche came
ra-fabriek; deze camera bevindt zich
thans in een museum te Weenen. Met
het Petzval-objectief dat weldra in
duizenden exemplaren zijn weg vond
was het mogelijk, zestien maal korter te
belichten dan met de tot dien tijd gang
bare lenzen, en het behoeft dus geen
minder dan i seconde! Dergelijke foto's,
menschenmenigten in de straten van
Weenen weergevende, zijn bewaard ge
bleven, en er is dus alle aanleiding om
het volgend jaar het eeuwfeest van
de moment-opname te vieren !
Ondanks deze rassche verbeteringen
was de Daguerreotypie van 1839 40
nog zeer ver verwijderd van wat wij
heden ten dage onder Fotografie ver
staan. Men vergete niet: Er werd gefo
tografeerd op koperen platen, en iedere
opname vormde derhalve een unicaat,
een eenling, welke langs fotografischen
weg niet verveelvoudigd kon worden
(wél langs druktechnischen weg, want
Niepce had reeds vele jaren geleden,
door middel van etsing zijner fotopla
ten, de heliogravure uitgevonden). De
Daguerreotypieën gingen aan nóg een
gebrek mank: zij waren spiegelverkeerd,
waardoor zij voor de weergave van
stadsgezichten b.v. reeds onbruikbaar
waren (dit gebrek vloeide voort uit de
omstandigheid, dat deze foto's op koper
feitelijk negatieven waren; bezien on
der een bepaalden hoek maakten ze
echter een positieven indruk, precies
zooals gelijk iedere amateur weet, een
eenigszins onderbelicht glas- of film
negatief, bekeken tegen een donkeren
achtergrond,een positief beeld oplevert).
Het is de verdienste van den Engelsch
man Fox Talbot, in 1840 de fotografie
Joseph Nicephore Niepce
met gescheiden negatief- en positie/
procédéte hebben uitgevonden, welke
aan al deze bezwaren een einde zou
maken.
Talbot had zich reeds sinds 1834 met
fotografische onderzoekingen bezig ge
houden; zijn resultaten maakte hij pas
openbaar toen begin 1839 het nieuws
van Daguerre en Niepce's vinding be
kend werd van wier onderzoekingen
hij niet had geweten ! De wereld was
toen nog wat grooter dan nu. ...
Nog vóórdat het geheim van
Daguerre-Niepce's werkwijze was onthuld,
deed Talbot in Januari van dat jaar
reeds mededeeling van zijn procéd
aan de Royal Society te Londen; als
gevoelig materiaal gebruikte hij achter
eenvolgens jood-, chloor- en
broomzilverpapier; het daarop gevormde, ne
gatieve, beeld fixeerde hij aanvankelijk
met sterken pekel (gelijk ook Daguerre
deed), later met het ook thans nog
daarvoor gebezigde hyposulfiet.
Dit negatieve papierbeeld was zeer
zwak, en Talbot's werkwijze kreeg dan
ook pas practische beteekenis, toen hij
in 1840 een methode ontdekte, om het
door ontwikkeling met galluszuur aan
zienlijk te versterken (Daguerre ge
bruikte voor het ontwikkelen van zijn
koperplaten kwikzilverdampen). De
aldus ontstane papiernegatieven maak
te Talbot nu met was doorzichtig,
waarna hij ze copieerde op
chloorzilverpapier. Het geheele procédénoemde hij
Kalotypie. Het is duidelijk dat deze
Kalotypie, en niet de Daguerreotypie,
de basis heeft gevormd voor de moderne
fotografie op glasplaten en films. Tal
bot immers is er in geslaagd, de eerste
werkelijke foto's door middel van een
zuiver fotografisch
vermenigvuldigingsprocedéte vervaardigen en het posi
tieve beeld, waarnaar Niepce en Da
guerre tevergeefs hadden gezocht, was
daarmede tevens werkelijkheid gewor
den ! Talbot maakte hiervan gebruik
om het boek, dat hij over zijn ontdek
king schreef, Pencil of Nature" geti
teld, met origineele Kalotypieën te
illustreeren. Het verscheen in 1844 en
is het oudste fotoboek ter wereld
een incunabel der fotoliteratuur ! Aan
vankelijk slaagde Talbot er niet in, zijn
werkwijze veel ingang te doen vinden,
de papierdrukken stonden in fijnheid
van details nog verre achter bij de Da
guerreotypieën op metaal. Pas toen
Niepce de St. Victor een neef van
den grooten Niepce er in 1847 in
slaagde, een lichtgevoelige emulsie op
glas te bevestigen, begon het
negatiefpositief-procedéde Daguerreotypie te
verdringen. De Talbottypie op papier
negatieven wist zich naast de foto
grafie op glasplaten echter nog tal van
jaren te handhaven, en heeft vele foto's
van opmerkelijke schoonheid opge
leverd.
Een eeuwfeest is Talbot's vinding
niet beschoren geweest zijn naam is
zelfs ternauwernood bekend. Maar la
ten de liefhebbers der fotografie dezen
Talbot niet vergeten ; hij is de vader der
moderne fotografie geweest en tevens
de eerste amateur, die zelf zijn
,.afdrukjes" maakte ! Honderd jaar gele
den. .. .
ANDRI': GARF
PAG. 17 DE GROENE No.3301